Omschrijving
Geen rechterlijke toegang voor dierenwelzijnsverenigingen: Cassatie blaast Eikendael ten onrechte nieuw leven in
Jaargang
2024 - 2025 (88)
Pagina
443
Auteur(s)
P. Christiaenssen
Trefwoorden

DIEREN

BURGERLIJKE RECHTSPLEGING

BURGERLIJKE RECHTSPLEGING / Vordering in rechte

Bijkomende informatie

Geen rechterlijke toegang voor dierenwelzijnsverenigingen: Cassatie blaast Eikendael ten onrechte nieuw leven in

Paulien Christiaenssen

Doctoraatsonderzoeker KU Leuven en UGent

In een arrest van 11 juni 2024 oordeelde het Hof van Cassatie dat dierenwelzijnsverenigingen enkel een belang (art. 17 Ger.W.) hebben om een burgerlijke vordering in te stellen waar zij hetzij materiële schade aantonen door de aantasting van hun vermogen, hetzij morele schade door de aantasting van hun goede naam of reputatie. De aantasting van hun collectief doel, dierenwelzijn, volstaat op zich niet. Dit onderscheid met vele andere verenigingen, zoals consumentenorganisaties, is volgens deze bijdrage strijdig met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet en het recht op toegang tot de rechter. Er wordt voorgesteld om de soepelere belangvereiste voor verenigingen uit het objectief contentieux ook toe te passen in het subjectief contentieux.

I. Inleiding

1. Artikel 17, eerste lid, Gerechtelijk Wetboek bepaalt: «De rechtsvordering kan niet worden toegelaten, indien de eiser geen hoedanigheid en geen belang heeft om ze in te dienen.» In een arrest van 11 juni 2024 bevestigde het Hof van Cassatie dat dierenwelzijnsverenigingen enkel een procedureel belang hebben waar zij hetzij materiële schade aantonen door de aantasting van hun vermogen, hetzij morele schade door de aantasting van hun goede naam of reputatie.1 Het enkele feit dat een misdrijf - in casu de zware mishandeling van dieren in een slachthuis2 - schade toebrengt aan het collectief belang van de vereniging, volstaat niet.3 De oude Eikendael-doctrine blijkt dus nog springlevend. Dit komt als een verrassing voor velen, aangezien de meeste feitenrechters de doctrine al decennialang hadden verlaten ten gunste van dierenwelzijnsverenigingen.4

Bij wet werd enkel expliciet van de Eikendael-doctrine afgeweken voor milieuorganisaties, beroepsverenigingen, consumenten- en handelaarsverenigingen, en verenigingen die fundamentele rechten en vrijheden behartigen. Zij genieten een ruimere toegang tot de burgerlijke rechter en de strafrechter.

Deze bijdrage laakt die ongelijke toegang tot de rechter, met dierenwelzijnsverenigingen als voorbeeld.

Vooreerst belicht de bijdrage de wetgevende en jurisprudentiële evolutie in de toegang van verenigingen tot de burgerlijke rechter en strafrechter. Deze ontwikkelingen hebben geleid tot discriminatoire, ad-hoc-regelgeving, die het procedureel belang van een vereniging sneller erkent afhankelijk van het collectief doel dat ze nastreeft.

Vervolgens biedt de bijdrage een kritische analyse van hoe het recente arrest van het Hof van Cassatie de deur van het subjectief contentieux quasi-volledig sluit voor dierenwelzijnsverenigingen.5

De toepassing van het Aarhus-verdrag en het vorderingsrecht uit artikel 17, tweede lid Ger.W. worden m.i. te snel uitgesloten door het Hof.

De bijdrage argumenteert dat artikel 17 Ger.W., voor zover het rechterlijke toegang weigert aan dierenwelzijnsverenigingen, in strijd is met zowel het gelijkheidsbeginsel6 als het recht op toegang tot de rechter (art. 6 EVRM).

De analyse sluit af met een pleidooi voor het beëindigen van de discriminatie tussen verenigingen door de toekenning van een wettelijk vorderingsrecht, niet enkel aan dierenwelzijnsverenigingen, maar aan alle verenigingen die een collectief doel nastreven.7 Hierbij wordt inspiratie gezocht in de belangvereiste van het objectief contentieux.

II. Toegang tot de rechter voor verenigingen: het obstakel Eikendael

2.1. Artikel 17 Ger.W. & Eikendael-doctrine

2. Hoedanigheid en belang voor burgerlijke rechter vervat in de artikelen 17 en 18 Ger.W. - Toegang tot de burgerlijke rechter voor organisaties veronderstelt in principe een recht, actieve procesbekwaamheid, hoedanigheid en belang. Artikel 17 Ger.W. bepaalt immers: «De rechtsvordering kan niet worden toegelaten, indien de eiser geen hoedanigheid en geen belang heeft om ze in te dienen.

[1 De rechtsvordering van een rechtspersoon, die de bescherming beoogt van de rechten van de mens of fundamentele vrijheden zoals zij zijn erkend in de Grondwet en in de internationale instrumenten die België binden, is eveneens ontvankelijk onder de volgende voorwaarden:

1° het maatschappelijk doel van de rechtspersoon is van bijzondere aard, onderscheiden van het nastreven van het algemeen belang;

2°de rechtspersoon streeft op duurzame en effectieve wijze dit maatschappelijk doel na;

3° de rechtspersoon treedt op in rechte in het kader van dat maatschappelijk doel, met het oog op de verdediging van een belang dat verband houdt met dat doel;

4°de rechtspersoon streeft met zijn rechtsvordering louter een collectief belang na.]»

Artikel 18 Ger.W. voegt toe dat het belang een dadelijk en reeds verkregen belang moet zijn.

3. Restrictieve interpretatie belangvereiste door Hof van Cassatie - schending statutair voorwerp volstaat niet -- Volgens het Hof van Cassatie moet de eiser met het instellen van de vordering een persoonlijk, materieel dan wel moreel, voordeel nastreven.8 Het Hof benadrukt dat het belang volgens de rechtsleer rechtstreeks en persoonlijk moet zijn.9 «Persoonlijk», zo oordeelt het Hof, betekent dat een algemeen belang niet volstaat. Het algemeen belang is het belang dat elke burger kan en moet hebben bij de goede werking van de instellingen en bij het eerbiedigen en doen eerbiedigen van de wettelijkheid.10 Volgens het Hof is de vereiste van rechtstreeks en persoonlijk belang duidelijk vervuld wanneer de eiser zich beroept op een eigen recht. In het befaamde Eikendael-arrest11 paste het Hof van Cassatie deze belangvereiste strikt toe op rechtspersonen. Het Hof oordeelde dat het eigen belang dat een rechtspersoon moet aantonen om een vordering in te stellen, alleen datgene is wat zijn bestaan of zijn materiële en morele goederen, inzonderheid zijn vermogen, eer en goede naam, raakt.12 De zaak Eikendael betrof een leefmilieuvereniging die zich verzette tegen nieuwe bebouwing op het domein Eikendael in Antwerpen. In overeenstemming met het gewestplan was voor die bebouwing een vergunning verleend. De milieuvereniging vocht het koninklijk besluit tot goedkeuring van het gewestplan aan bij de Raad van State en stelde tegelijk ook een kort geding in om de al begonnen bouwwerkzaamheden te laten stopzetten.13 Zowel de rechter in eerste aanleg als de rechter in hoger beroep aanvaardden het procedureel belang van de milieuvereniging. Maar het Hof van Cassatie zag daarin een foutieve toepassing van artikel 17 Ger.W. Dat het voorwerp van de vereniging de vrijwaring van het leefmilieu betrof en dat het domein Eikendael ecologisch zeer waardevol was, volstond volgens het Hof niet als bewijs van belang.14 Een vereniging die enkel een schending van haar voorwerp aanvoert, heeft daarom geen persoonlijk en rechtstreeks eigen belang, volgens het Hof.15 Dat is enkel het geval waar een vereniging een persoonlijk en rechtstreeks nadeel heeft geleden, bijvoorbeeld door te zijn geraakt in haar patrimoniale rechten.16

Het Eikendael-arrest sloot elke vordering ter behartiging van een algemeen of collectief belang uit.17 Een vordering in het algemeen belang is de zogenaamde actio popularis. Een dergelijke vordering overstijgt het individueel belang of dat van een bepaalde groep en behartigt het belang van de gehele gemeenschap of samenleving.18 De actio popularis sluit het Belgisch recht van oudsher uit.19 Het is immers de taak van de overheid, en niet de burgers, om de samenleving te beschermen.20

Een collectieve vordering daarentegen wordt ingesteld door een vereniging die het gemeenschappelijke doel van haar leden verdedigt.21 In tegenstelling tot de actio popularis behartigt deze vordering dus een bijzonder (collectief) belang, en niet het algemene belang.22 De uitsluiting van collectieve rechtsvorderingen door het Hof van Cassatie heeft heel wat kritiek gekregen in de rechtsleer, die onder andere wees op de te individualistische invulling van de belangvereiste in het burgerlijk procesrecht.23

2.2. Kritiek op Eikendael-doctrine

4. Eikendael-doctrine kreeg veel kritiek in rechtsleer - vergissing van het Hof van Cassatie? - Kruithof beschouwt het Eikendael-arrest zelfs als een vergissing van het Hof van Cassatie. Volgens hem is persoonlijke schade enkel een ontvankelijkheidsvoorwaarde voor een burgerlijke partijstelling bij de strafrechter, vanwege de grote gevolgen ervan. Een burgerlijke partij kan immers een strafvordering initiëren.24 Bij de burgerlijke rechter daarentegen zou persoonlijke schade enkel een gegrondheidsvoorwaarde moeten zijn. In het Eikendael-arrest heeft het Hof de vereiste van persoonlijke schade voor de strafrechter toegepast op het persoonlijk belang voor de burgerlijke rechter.25 Hierdoor stelde het dezelfde hoge eisen voor toegang tot de burgerlijke rechter als voor de burgerlijke partijstelling.26 De Eikendael-doctrine vereist dat een eiser zich kan beroepen op de schending van een persoonlijk, subjectief recht om een vordering te kunnen instellen. Dit is onjuist; de vereiste van een persoonlijk recht komt niet voort uit de belangvereiste, maar uit de vereiste van hoedanigheid, een andere ontvankelijkheidsvoorwaarde.27 Bovendien is de schending van dat persoonlijk recht een gegrondheidsvoorwaarde en geen ontvankelijkheidsvoorwaarde.28

5. Vereniging kan procedureel belang hebben zonder gekrenkt te zijn in persoonlijke belangen - Zo kan een dierenwelzijnsvereniging een procedureel belang hebben bij een vordering wegens een inbreuk op de Dierenwelzijnswet, zonder dat het «persoonlijk» belang van de vereniging door die inbreuk geraakt werd.29 Een rechterlijk bevel om de dierenwelzijnsinbreuk stop te zetten, kan immers leiden tot de bevordering van het collectief belang van de vereniging. Dat de dierenwelzijnsvereniging zelf niet in haar belangen gekrenkt werd door de inbreuk, doet dan niet ter zake bij de vraag of de vereniging belang heeft bij het stopzetten van de inbreuk.30 In een zaak waar de vzw GAIA geen vordering tot schadeloosstelling kan instellen voor dierenleed (wegens gebrek aan persoonlijk gekrenkt belang), heeft ze wel nog een procedureel belang bij de vordering tot staking van diezelfde inbreuk.31

6. Voor burgerlijke partijstelling eveneens «eigen schade» bewijzen - aantasting voorwerp vereniging volstaat niet - Artikel 17 Ger.W. heeft een algemene draagwijdte in zowel burgerlijke als strafrechtelijke procedures.32 De Eikendael-doctrine geldt dus ook voor burgerlijke partijstellingen voor de strafrechter, al moet daar bijkomend artikel 3 van de voorafgaande titel van het Wetboek van Strafvordering in acht worden genomen. Aangezien een burgerlijke partijstelling tevens de strafvordering kan inleiden, kan alleen de partij die daadwerkelijk schade heeft geleden, een vordering tot schadevergoeding instellen (supra nr. 4). Het bewijs van een strafbaar feit volstaat niet als bewijs van schade.33 Zodra men zijn schade «aannemelijk» heeft gemaakt, heeft men ook zijn belang bij de veroordeling aangetoond.34 Vaste rechtspraak van het Hof van Cassatie aanvaardt niet dat de aantasting van het statutair voorwerp van een vereniging volstaat om «eigen schade» te bewijzen.35 Zo oordeelde het Hof in een arrest van 28 mei 1934 over de burgerlijke partijstelling van de vereniging «Belgische liga voor de bescherming van het mijnpaard» voor dierenwelzijnsinbreuken. Het Hof van Cassatie bevestigde dat de vereniging geen (morele) schade had geleden.36 Het belang bij de bestraffing van inbreuken op dierenwelzijn werd volgens het Hof voldoende ingevuld door de strafvordering.

Het Hof van Cassatie interpreteert «eigen belang» dus op gelijke manier voor de burgerlijke vordering voor de burgerlijke rechter als voor de strafrechter.

2.3. Gedeeltelijke versoepelingen Eikendael-doctrine

7. Na Eikendael liet de wet bepaalde collectieve vorderingen expliciet toe - In de evolutie na het Eikendael-arrest moet een onderscheid worden gemaakt tussen de actio popularis, die ontoelaatbaar bleef, en de collectieve vordering, die de wetgever in beperkte gevallen heeft toegestaan.

Aanvankelijk kregen beroepsverenigingen37 toegang tot de burgerlijke rechter, gevolgd door werknemers- en werkgeversorganisaties.38 Vervolgens ontstonden stakingsvorderingen door verenigingen van professionelen39 en later ook consumentenverenigingen.40 Ook verenigingen die streden tegen racisme41, discriminatie42, de ontkenning van genocide43 en mensenhandel44 kregen toegang tot het subjectief contentieux. De soepele interpretatie van de belangvereiste door de Raad van State en het (toenmalige) Arbitragehof in respectievelijk de jaren 80 en 90 heeft bijgedragen aan deze bijzondere wetgeving (infra nr. 30).45

8. Aarhus dwong Hof van Cassatie Eikendael te herzien voor milieuverenigingen - Het was uiteindelijk het Verdrag van Aarhus46, sedert 21 april 2003 in België van kracht47, dat het Hof van Cassatie dwong om zijn strikte Eikendael-standpunt deels te herzien.48 Artikel 9.3 van dit verdrag verleent immers een algemene toegang tot de rechter in milieuzaken voor verenigingen.49 Reeds voorafgaand aan het Aarhus-verdrag liet de Belgische Milieustakingswet50 expliciet vorderingen toe van milieuverenigingen om een kennelijke inbreuk of ernstige dreiging van een dergelijke inbreuk op de milieuregelgeving te doen staken.51

In het Steunpunt Huldenberg-arrest (2013) moest het Hof van Cassatie zich uitspreken over de burgerlijke partijstelling van een milieuvereniging. Een burgerlijke partijstelling vereist eveneens een «rechtstreeks en persoonlijk belang» (supra nr. 6). Het Hof besliste onder druk van het Aarhus-verdrag dat «indien een dergelijke rechtsvordering wordt ingesteld door een rechtspersoon die zich krachtens zijn statuten tot doel heeft gesteld de milieubescherming te bevorderen en ertoe strekt het met de bepalingen van het nationale milieurecht strijdig geacht handelen en nalaten van privépersonen en overheidsinstanties te betwisten voldoet die rechtspersoon op het vlak van belang aan de ontvankelijkheidsvereiste voor het instellen van een rechtsvordering».52

Hiermee verliet het Hof voor milieuverenigingen de Eikendael-vereiste van «een aantasting van het bestaan, of van de materiële en morele goederen», niet enkel aangaande de burgerlijke partijstelling, maar ook voor vorderingen voor de burgerlijke rechter.53

9. Samenhangend wetgevend regime ontbrak - Dit arrest had kunnen leiden tot een nieuw alomvattend wetgevend regime voor collectieve rechtsvorderingen, maar dat initiatief bleef uit.54 Milieuverenigingen werden een van de zovele ad-hoc-uitzonderingen (supra nr. 7) op Eikendael.

10. In Défense des Enfants veroordeelde het Grondwettelijk Hof het gebrek aan collectief vorderingsrecht voor verenigingen die fundamentele vrijheden behartigen - Het Grondwettelijk Hof was kritisch voor het enigszins arbitraire karakter van deze uitzonderingen. In het Défense des Enfants-arrest uit 2013 erkende het Hof eerst het legitieme doel van de strenge belangvereiste uit artikel 17 Ger.W., die de actio popularis moet voorkomen en het adagium «nul ne plaide par le procureur» beschermt.55 De uitzonderingen op deze belangvereiste in bijzondere wetgeving beogen volgens het Grondwettelijk Hof echter het collectieve belang van verenigingen te beschermen, dat verband houdt met de bescherming van fundamentele vrijheden.56 Het Hof wees op de wetten die een vorderingsrecht toekenden aan verenigingen die een collectief belang aanvoeren dat verband houdt met de bescherming van de fundamentele vrijheden zoals zij zijn erkend in de Grondwet en in de internationale verdragen waarbij België partij is. Zo was er de wet van 30 juli 1981 tot bestraffing van bepaalde door racisme en xenofobie ingegeven daden (art. 32), de wet van 23 maart 1995 tot bestraffing van het ontkennen, minimaliseren, rechtvaardigen of goedkeuren van de genocide die tijdens de tweede wereldoorlog door het Duitse nationaalsocialistische regime is gepleegd (art. 4), de wet van 10 mei 2007 ter bestrijding van bepaalde vormen van discriminatie (art. 30) en de wet van 10 mei 2007 ter bestrijding van discriminatie tussen vrouwen en mannen (art. 35).57 Dat een soortgelijk vorderingsrecht werd ontzegd aan rechtspersonen die een einde willen maken aan onmenselijke en vernederende behandelingen in de zin van artikel 3 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (in casu van niet-begeleide minderjarige vluchtelingen), achtte het Hof dan ook discriminerend.58 Ook dat collectief belang houdt immers verband met de bescherming van fundamentele vrijheden.

Het was aan de wetgever om die discriminatie te elimineren, maar die nam niet onmiddellijk initiatief.59 In 2017 herhaalde het Hof daarom zijn standpunt. Ook het vorderingsrecht van de Ordre des Barreaux Francophones et Germanophone (OBFG)60 (in casu over de overbevolking in de gevangenissen van Lantin en Vorst) kaderde in de bescherming van fundamentele vrijheden en verdiende bescherming.61 Het Hof stelde zelf een niet-discriminatoire interpretatie van artikel 495 Ger.W. voor, die de OBFG wel toeliet zijn vordering in te stellen.62

In het OBFG-arrest vergeleek het Hof niet enkel met de bestaande collectieve vorderingsrechten met betrekking tot fundamentele vrijheden, maar verwees het ook naar de collectieve vorderingsrechten met betrekking tot economische aangelegenheden. Inderdaad, de wetgever had ook verenigingen die bijvoorbeeld consumentenbelangen verdedigen al een wettelijk vorderingsrecht toegekend63, iets wat het Grondwettelijk Hof eerder in Défense des Enfants niet expliciet vermeldde.

Uit de bewoordingen in Ordre des Barreaux valt af te leiden dat het Grondwettelijk Hof de bestaande collectieve vorderingsrechten onderverdeelde in drie groepen: die betreffende economische aangelegenheden, die voortvloeiende uit bepalingen van internationaal recht die België binden en die over fundamentele vrijheden (infra nr. 26).64

11. Gevolg was wijziging van artikel 17 Ger.W. - collectief vorderingsrecht voor verenigingen die mensenrechten en fundamentele vrijheden behartigen - Meer dan een jaar en vele mislukte wetsvoorstellen65 later, zette de wetgever deze rechtspraak om in de wet van 21 december 2018, die artikel 17 Ger.W. wijzigde.66 Het tweede lid van artikel 17 staat nu een collectieve vordering toe die de bescherming beoogt van de rechten van de mens of fundamentele vrijheden67 zoals erkend in de Grondwet en in de internationale instrumenten die België binden. De vordering moet aan vier voorwaarden voldoen (supra nr. 2), die overeenkomen met de voorwaarden die het Grondwettelijk Hof zelf stelt voor collectieve vorderingen. (I) Een vereniging moet een voorwerp van bijzondere aard hebben, (II) dat voorwerp duurzaam en effectief nastreven, (III) in rechte optreden in het kader van en ter verdediging van een belang dat verband houdt met dat doel en (IV) een collectief (geen individueel) belang nastreven. Het gaat om respectievelijk de voorwaarden van specialiteit, duurzaamheid, betrekkelijkheid en collectiviteit.68

Voor milieuverenigingen voorzag de rechtspraak van het Hof van Cassatie al in toegang tot de rechter, op basis van het Verdrag van Aarhus (supra nr. 8). De wetgever vond het daarom niet nodig om in een uitdrukkelijke wetsbepaling voor die verenigingen te voorzien.69 Bovendien omvatten fundamentele vrijheden «zowel de burgerlijke en politieke rechten als de sociale, culturele en economische rechten en ook de zogeheten rechten van de derde generatie».70 Tot de sociale grondrechten behoort ook de bescherming van het leefmilieu (art. 23 Gw.).71

Artikel 17 vermeldt evenmin de vorderingsrechten van bijvoorbeeld consumenten- of handelaarsorganisaties (supra nr. 7) afzonderlijk. Nochtans lijken deze vorderingsrechten niet voort te vloeien uit mensenrechten of fundamentele vrijheden (infra nr. 26).

III. Voorbeeld van dierenwelzijnsverenigingen

3.1. Cassatie bevestigt Eikendael voor dierenwelzijnsverenigingen

3.1.1. Feitenrechters lieten Eikendael links liggen

12. Recente burgerlijke rechtspraak lijkt Eikendael-doctrine niet toe te passen op dierenwelzijnsverenigingen - Voor dierenwelzijnsverenigingen leken de feitenrechters de Eikendael-doctrine al enige tijd te hebben verlaten. In 2016 kwam GAIA vrijwillig tussen in een zaak over onverdoofde rituele slacht voor de rechtbank van eerste aanleg te Brussel.72 De eisers betwistten de beslissing van de minister van Dierenwelzijn om onverdoofde rituele slachtingen buiten erkende slachthuizen niet toe te staan. In navolging van het Vlaamse Gewest verzocht GAIA om die eis als onontvankelijk en minstens ongegrond te verklaren. De rechtbank aanvaardde zonder bezwaar dat GAIA het vereiste procedurele belang kon aantonen. Volgens de rechter kon een partij op bewarende wijze tussenkomen ter ondersteuning van de stelling dat een eis moet worden afgewezen, wanneer die afwijzing haar een moreel of materieel voordeel kan opleveren.73 Met verwijzing naar de statuten van GAIA oordeelde de rechter dat de vereniging een collectief moreel belang heeft bij de bescherming van het welzijn van dieren, en zij kan optreden ter vrijwaring van dat belang, met name bij vermeende overtredingen van wetgeving ter bescherming van dieren.

Anders dan de Eikendael-doctrine aanvaardde de rechtbank dus wel dat een dierenwelzijnsvereniging het vereiste belang kan aantonen door te wijzen op schendingen van dierenwelzijnswetgeving en het collectieve doel van de vereniging.

13. Recente correctionele rechtspraak past Eikendael niet toe bij burgerlijke partijstelling dierenwelzijnsvereniging - Hetzelfde geldt voor burgerlijke partijstellingen door dierenwelzijnsverenigingen. Oudere correctionele rechtspraak paste Eikendael nog toe. Zo verklaarde het hof van beroep te Antwerpen in 2006 de burgerlijke partijstelling van GAIA onontvankelijk in een strafzaak over seksuele betrekkingen met dieren wegens een gebrek aan persoonlijk en rechtstreeks belang. Het Hof wees daarbij expliciet op de afwezigheid van een uitdrukkelijk wettelijk collectief vorderingsrecht voor dierenwelzijnsverenigingen.74

Later is die houding van correctionele rechters evenwel versoepeld. Datzelfde hof te Antwerpen aanvaardde immers de burgerlijke partijstelling van GAIA wél op grond van het Aarhus-verdrag (infra nr. 16). Ook in een zaak uit 2018 over seksuele mishandeling van dieren werd het rechtstreeks en persoonlijk belang van GAIA erkend. Volgens de correctionele rechter vloeide uit de schending van hun voorwerp morele schade voort, zoals bedoeld in artikel 3 van de Voorafgaande Titel van het Wetboek van Strafvordering (supra nr. 6), en die moest vergoed worden.75 GAIA kon zich eveneens ontvankelijk burgerlijke partij stellen voor het doodtrappen van een kat.76 Ook voor de zware mishandeling van een stier en ganzen achtte het hof van beroep te Gent het voldoende aannemelijk dat GAIA morele schade had geleden.77 Over de burgerlijke partijstelling van GAIA voor broodfokpraktijken stelde datzelfde hof zelfs het volgende: «Indien een dergelijke rechtsvordering wordt ingesteld door een rechtspersoon die zich krachtens zijn statuten tot doel heeft gesteld c.q. het dierenwelzijn te bevorderen en ertoe strekt het met de bepalingen strijdig geacht handelen en nalaten van privépersonen en overheidsinstanties te betwisten, voldoet die rechtspersoon op het vlak van belang aan de ontvankelijkheidsvereiste voor het instellen van de rechtsvordering.»78 Die visie werd zeer recent nog herhaald door de correctionele rechtbank te Gent met betrekking tot broodfok en door de correctionele rechtbank te Tongeren met betrekking tot hanengevechten.79

3.1.2. Cassatie brengt Eikendael weer tot leven

14. Eikendael blijft gelden voor verenigingen zonder wettelijk vorderingsrecht - Aan deze lagere rechtspraak komt nu (voorlopig) een einde met het cassatiearrest van 11 juni 2024. Het Hof van Cassatie liet immers het zwaard van Damocles vallen door de Eikendael-doctrine te bevestigen voor dierenwelzijnsverenigingen. Door dit arrest heeft een dierenwelzijnsvereniging enkel een procedureel belang in de zin van artikel 17 Ger.W. tot het vorderen van een vergoeding voor schade die bestaat in de aantasting van haar vermogen, goede naam of reputatie (supra nr. 3).80 De aantasting van dierenwelzijn volstaat niet.81

3.1.3. Dierenwelzijn niet onder Aarhus-verdrag

15. Dierenwelzijn is volgens Cassatie geen milieu-aangelegenheid in de zin van Aarhus - Een dierenwelzijnsvereniging kan volgens het Hof van Cassatie ook geen beroep doen op de rechterlijke toegang voorzien in het Verdrag van Aarhus. Het Hof oordeelde dat de bevordering of bescherming van dierenwelzijn geen milieu-aangelegenheid is in de zin van dit verdrag.82

16. Dierenwelzijnsverenigingen kunnen m.i. wel onder toepassing Aarhus vallen - Die conclusie is m.i. niet geheel correct. Volgens het Hof verzekert het Verdrag van Aarhus enkel rechterlijke toegang voor «verenigingen die de bevordering van de milieubescherming tot doel hebben».83 Nochtans bepaalt artikel 9.3 van het Aarhus-verdrag:

«Aanvullend op en onverminderd de in de voorgaande leden 1 en 2, bedoelde herzieningsprocedures, waarborgt elke partij dat leden van het publiek, wanneer zij voldoen aan de eventuele in haar nationale recht neergelegde criteria, toegang hebben tot bestuursrechtelijke of rechterlijke procedures om het handelen en nalaten van privé-personen en overheidsinstanties te betwisten die strijdig zijn met bepalingen van haar nationale recht betreffende het milieu.»

Onder «leden van het publiek» wordt verstaan een of meer natuurlijke of rechtspersonen en, in overeenstemming met nationale wetgeving of praktijk, hun verenigingen, organisaties of groepen (art. 2.4.).

Wat betreft rechterlijke toegang beperkt de reikwijdte van het Verdrag van Aarhus zich dan ook niet tot verenigingen die milieubescherming als doel hebben, maar omvat het alle verenigingen die zich beroepen op het milieurecht.

17. Feitenrechters aanvaardden toepassing Aarhus op dierenwelzijn wel - Bovendien bevindt met name het welzijn van wilde dieren zich op het snijpunt van biologische diversiteit en dierenwelzijn, waarvoor het Verdrag van Aarhus wel kan gelden.84 Het verdrag definieert «milieu’-(informatie) immers ook als «biologische diversiteit en componenten daarvan».85 De bescherming die Aarhus biedt, hoeft echter niet beperkt te blijven tot wilde dieren. Zo verklaarde het hof van beroep te Antwerpen op grond van het Aarhus-verdrag86 de burgerlijke partijstelling van GAIA m.i. terecht ontvankelijk voor milieumisdrijven met een mogelijke impact op dierenwelzijn (in casu ging het om de uitbating van een hondenkennel met meer dan tien volwassen dieren in woongebied).87 Eerder hanteerde ook de correctionele rechtbank te Antwerpen die redenering.88 Ook recente bestuursrechtspraak in Nederland erkende op grond van het Aarhus-verdrag het belang van dierenwelzijnsorganisaties om een vergunning voor een varkensstal aan te vechten op grond van het milieurecht. In casu kwalificeerden deze organisaties volgens de rechter als «betrokken publiek» in de zin van artikel 2.5 van het Aarhus-verdrag89, wat impliciet werd bevestigd door het Europees Hof van Justitie.90 Dierenwelzijnsverenigingen lijken in deze gevallen dus wel enkel rechterlijke toegang te kunnen putten uit het Aarhus-verdrag in zoverre ze zich beroepen op het milieurecht, niet het dierenwelzijnsrecht.

Dierenwelzijn en milieu-aangelegenheden overlappen niet altijd; daar heeft Cassatie een punt.91 Aarhus kon vóór het cassatiearrest van 11 juni 2024 dus hoe dan ook maar beperkte rechtsbescherming bieden aan dierenwelzijnsverenigingen.

3.1.4. Dierenwelzijn geen fundamenteel recht

18. Dierenwelzijn kwalificeert volgens Hof van Cassatie niet als «fundamenteel recht» onder artikel 17 Ger.W. - In het arrest van 11 juni sloot het Hof van Cassatie voor dierenwelzijnsverenigingen ook de alternatieve route naar de rechter: de kwalificatie als rechtspersoon die bescherming beoogt van «rechten van de mens of fundamentele vrijheden zoals zij zijn erkend in de Grondwet en in de internationale instrumenten die België binden» (art. 17, tweede lid Ger.W.). Deze rechtspersonen hebben immers wel een wettelijk vorderingsrecht.

Het Hof erkende wel dat de bescherming van dierenwelzijn door de rechtspraak van het Grondwettelijk Hof, het Hof van Justitie en het Europees Hof voor de Rechten van de Mens is erkend als een doelstelling van algemeen belang.92 Bovendien verplicht artikel 13 VWEU de Unie en de lidstaten om ten volle rekening te houden met het welzijn van dieren als voelende wezens.

Daaruit volgt volgens het Hof van Cassatie dat de bescherming van het dierenwelzijn is erkend in internationale instrumenten die België binden, evenwel zonder dat die instrumenten aan België de verplichting opleggen om de toegang tot de rechter te verzekeren aan verenigingen die zich het dierenwelzijn of bepaalde aspecten daarvan tot maatschappelijk doel hebben gesteld.93

Ook uit het recent aangenomen artikel 7bis van de Belgische Grondwet94, dat dierenwelzijn vooropstelt als Belgische staatsdoelstelling, kan volgens het Hof van Cassatie geen recht op toegang tot de rechter voor dierenwelzijnsverenigingen worden afgeleid.95 Voor het Hof is het bevorderen of vrijwaren van het dierenwelzijn als dusdanig geen doelstelling die de bescherming beoogt van de rechten van de mens of van fundamentele vrijheden in de zin van artikel 17, tweede lid Ger.W.96

19. Nochtans erkende het Grondwettelijk Hof rechten en vrijheden van personen die in hun levensopvatting gehecht zijn aan het welzijn van dieren - Nochtans stelde het Grondwettelijk Hof in een arrest uit 2021 dat het doel dat erin bestaat bij het slachten elk te voorkomen lijden van voor consumptie bestemde dieren te vermijden, valt «onder, enerzijds de bescherming van de moraal, en anderzijds, de bescherming van de rechten en vrijheden van personen die in hun levensopvatting gehecht zijn aan het welzijn van dieren».97 Personen die begaan zijn met dierenwelzijn, blijken dus wel degelijk over specifieke (fundamentele) subjectieve rechten en vrijheden te beschikken. En gezien de erkenning van deze rechten en vrijheden door het Grondwettelijk Hof, zijn ze van respectievelijk grondwettelijk en fundamentele aard, in de zin van artikel 17, tweede lid.

3.2. Eikendael juridisch ongeoorloofd

20. Voor dierenwelzijnsverenigingen rest enkel Eikendael - Na dit cassatiearrest rest voor dierenwelzijnsverenigingen enkel artikel 17, lid 1 Ger.W. en de restrictieve Eikendael-doctrine, zowel met betrekking tot vorderingen bij de burgerlijke rechter als bij de strafrechter. Dat is m.i. problematisch in het licht van zowel het recht op toegang tot de rechter, als het gelijkheidsbeginsel.

3.2.1. Eikendael voor dierenwelzijn in strijd met artikel 6 EVRM

21. Eikendael-doctrine voor dierenwelzijnsverenigingen zou toegang tot de rechter (art. 6 EVRM) te zwaar belemmeren - Lemmens uitte in de jaren 80 al scherpe kritiek op de beperking van de toegang tot de rechter voor verenigingen. Hij benadrukte allereerst de vrijheid van vereniging98, die niet enkel het recht omvat om zich te verenigen, maar ook om zich als vereniging te kunnen ontplooien.99 Hij merkte terecht op dat de grondwettelijke erkenning van verenigingen tevens de erkenning inhoudt van de waarde van collectieve belangen.100 Verenigingen met rechtspersoonlijkheid hebben per definitie rechten, inclusief het recht - en vaak zelfs de statutaire verplichting - om hun collectieve belangen te verdedigen en te bevorderen.101 Toegang tot de gewone rechter is hiervoor een effectief en mogelijk zelfs noodzakelijk middel. Een procespartij heeft een belang wanneer zij voordeel kan halen uit een vordering.102 Dat betekent dat een vereniging dus belang heeft bij het instellen van juridische vorderingen die verband houden met haar doelstellingen zoals vastgelegd in de statuten. Hieruit vloeit het recht voort om deze doelstellingen ook juridisch te verdedigen.103 Procederen is een dure zaak; verenigingen met een collectief doel zullen enkel procedures starten als het echt nodig is (s’il y a action, il y a d’intérêt104). In dat geval moeten zij het recht krijgen om door een rechter gehoord te worden.

Anders zouden bepaalde schadelijke handelingen (niet zelden gesteld door de overheid zelf) aan rechterlijke controle kunnen ontsnappen.105

Enkel een vordering die buiten het statutaire voorwerp van de vereniging valt, zou ontoelaatbaar verklaard mogen worden.106 Waar de Eikendael-doctrine ook van verenigingen een individueel belang eist, vormt ze een te verregaande beperking van het fundamentele recht op toegang tot de rechter.107 Lemmens benadrukt ondubbelzinnig dat «een vereniging, die optreedt ter verdediging van de belangen die zij zich statutair tot doel heeft gesteld, een voldoende belang heeft, in de zin van artikel 17 van het Gerechtelijk Wetboek».108

In dezelfde zin voorzag het Verdrag van Aarhus in toegang tot de rechter in milieuzaken aangezien «acces to justice is necessary so that the public’s legitimate interests - that is those interests recognized by a particular society according to law, custom or practice - are protected and the law is enforced».109

22. Dierenwelzijn voor effectieve rechtsbescherming afhankelijk van verenigingen - nood aan parallel systeem private handhaving - Een te strikte belangvereiste ondermijnt in het bijzonder de rol van collectieve vorderingen in de rechtsbescherming van «stemloze, kwetsbare en impopulaire» belangen zoals dierenwelzijn.110 Dierenwelzijn is een legitieme doelstelling van algemeen belang, erkend in wetgeving, die bescherming en handhaving behoeft, maar tegelijk riskeert te kampen met democratische tekortkomingen. Dieren zelf worden niet formeel politiek vertegenwoordigd in het wetgevend proces, veel essentiële dierenwelzijnskwesties worden geregeld bij uitvoerende besluiten, en economische belangengroepen krijgen veel inspraak in de totstandkoming van dierenwelzijnsregelgeving.

Dieren zijn rechts- en wilsonbekwaam en voor effectieve rechtsbescherming volledig afhankelijk van verenigingen die optreden in naam van de vereniging, maar voor rekening van het dier.111 Deze verenigingen zijn een noodzakelijke waakhond ten aanzien van een overheid die niet altijd belang heeft bij, of prioriteit maakt van, (de handhaving van) dierenwelzijnsregelgeving. Om ervoor te zorgen dat dieren, onafhankelijk van politieke wil, welzijnswaarborgen kunnen genieten, moeten verenigingen de overheid en particulieren op hun dierenwelzijnsverplichtingen kunnen wijzen112 via een parallel systeem van private handhaving.113 Dit vereist een ruime toegang tot de rechter.

3.2.2. Eikendael voor dierenwelzijn in strijd met gelijkheidsbeginsel114

23. Wetgever wilde discriminaties tussen verenigingen voorkomen - maar niet alle discriminaties zijn geëlimineerd met het nieuwe artikel 17 Ger.W. - In de aanloop naar de hervorming van artikel 17 Ger.W. waren het Grondwettelijk Hof, de Raad van State en de wetgever allen beducht voor mogelijke nieuwe vormen van discriminatie. De collectieve vorderingsrechten vertoonden een totaal gebrek aan samenhang.115 De Afdeling Wetgeving van de Raad van State had geen bezwaar tegen een algemeen collectief vorderingsrecht zonder onderscheid naar geschil of collectief belang.116 Het zou «welke struikelblok ook vermijden, inzonderheid ten aanzien van het algemene gelijkheidsbeginsel».117 In het kader van dit gelijkheidsbeginsel vond de Raad van State het de taak van de federale wetgever om te verduidelijken hoe een dergelijk algemeen collectief vorderingsrecht zou passen bij de al bestaande bijzondere vorderingsrechten.118 En terwijl de prejudiciële vraag in het Défense des Enfants-arrest enkel vorderingen over rechten in artikel 3 EVRM betrof, gaf het Grondwettelijk Hof een ruimere opdracht aan de wetgever.119 Die laatste moest een collectief vorderingsrecht ontwerpen ter bescherming van alle fundamentele vrijheden in de Grondwet en in de internationale verdragen waarbij België partij is.120

Tot slot stemde ook de wetgever de bijzondere wetgeving die voorziet in collectieve vorderingsrechten af op het nieuwe artikel 17 Ger.W. «teneinde bijkomende ongrondwettigheden te voorkomen».121

Niettemin zijn daarmee mogelijk niet alle ongrondwettigheden van de baan.122

24. Onderscheid verenigingen die grondrechten/economische belangen behartigen en verenigingen met ander maatschappelijk doel (bv. dierenwelzijn) geoorloofd? - In het Défense des Enfants-arrest stelde het Grondwettelijk Hof dat de artikelen 10 en 11 Gw. de wetgever er niet toe dwingen collectieve vorderingsrechten uit te breiden tot alle verenigingen.123 Dat citaat verandert m.i. niets aan het feit dat wanneer de wetgever bepaalde verenigingen uitsluit, daar een redelijke verantwoording moet voor bestaan op grond van de artikelen 10 en 11 van de Grondwet.

Dat is niet het geval voor het verschil in behandeling dat artikel 17 Ger.W. (en de bijzondere wetgeving die voorziet in vorderingsrechten) creëert tussen enerzijds verenigingen die mensenrechten/fundamentele vrijheden of economische belangen behartigen en anderzijds verenigingen die opkomen voor een ander maatschappelijk doel, zoals dierenwelzijn.

3.2.2.1 Legitiem doel?

25. (Legitiem) doel = stormloop op rechters en actio popularis vermijden - Het legitieme doel van de beperking van collectieve vorderingen is het voorkomen van een overvloed aan procedures124 en het vermijden van de actio popularis.125 Het verslag van de Koninklijk Commissaris voor de Gerechtelijke Hervorming vermeldt dat de belangvereiste beoogt om «de klip te omzeilen die erin bestaat dat «verenigingen met de meest verscheiden oogmerken vrij en zonder ernstige waarborgen kunnen opgericht worden» en zich als titularis van rechten126 voordoen».127

3.2.2.2 Criterium van onderscheid = grondrechten?

26. «Mensenrechten en fundamentele vrijheden» arbitrair en niet het enige criterium van onderscheid - Om dat legitieme doel te bereiken, maakte de wetgever een onderscheid tussen verenigingen op basis van hun doel. Dat voorwerp moet ingevolge artikel 17, lid 2 Ger.W. bestaan uit de verdediging van mensenrechten en fundamentele vrijheden, een criterium waarvoor de wetgever zich baseerde op de rechtspraak van het Grondwettelijk Hof.128 Het Grondwettelijk Hof had zich evenwel enkel uitgesproken over het eraan voorgelegde verschil in behandeling tussen verenigingen die fundamentele vrijheden behartigen onderling. Het heeft nooit gesuggereerd dat «mensenrechten en fundamentele vrijheden» het enige criterium moest zijn voor alle collectieve vorderingen.

«Mensenrechten en fundamentele vrijheden» is in werkelijkheid bovendien niet het enige criterium van onderscheid, aangezien het niet alle bestaande collectieve vorderingsrechten omvat. Ook sommige vorderingen met een collectief economisch doel, zoals die van consumentenverenigingen, zijn toegelaten onder bijzondere wetgeving (supra nr. 7). Consumenten- en handelaarsbelangen kunnen m.i. niet eenvoudigweg worden ondergebracht onder mensenrechten en fundamentele vrijheden, aangezien «economische rechten» uit artikel 23 van de Grondwet129 doelen op sociaal-economische rechten, zoals het recht op huisvesting of een gezond leefmilieu. Ook het Grondwettelijk Hof heeft een duidelijk onderscheid gemaakt tussen (verenigingen ter verdediging van) economische belangen en (verenigingen ter verdediging van) «fundamentele vrijheden»130 in het Ordre des Barreaux-arrest (supra nr. 10).131

In werkelijkheid bestaat naast de vorderingen die zijn toegestaan onder Aarhus en het tweede lid van artikel 17 (mensenrechten en fundamentele vrijheden) enerzijds en de vorderingen waarvoor de Eikendael-doctrine nog geldt anderzijds, nog een derde categorie vorderingen die zijn toegestaan op basis van bijzondere economische wetgeving.

3.2.2.3 Onderscheid tussen grondrechten/economische belangen en andere maatschappelijke doelen niet pertinent

27. Gekozen criterium niet geschikt in het licht van het legitiem doel - De ongelijke behandeling van verenigingen is evenmin geschikt in het licht van het legitiem doel dat men wil veiligstellen, namelijk voorkomen dat «er een al te aanzienlijke verveelvoudiging van de geschillen zou optreden, hetgeen te vrezen valt indien de vordering ter verdediging van collectieve belangen zou openstaan voor eender welk statutair doel».132

De vrees voor een stormloop op de rechters blijkt ongegrond. Procederen blijft een dure zaak en er bestaat geen «omvattend kader voor procesfinanciering».133 Verenigingen, inclusief dierenwelzijnsverenigingen, kunnen om financiële redenen niet lichtvaardig omgaan met hun collectieve vorderingsrecht.134 Verder stelt ook het verbod op tergend en roekeloos geding een duidelijke grens aan procesvoering.135 Een ruimere toegang tot de rechter leidt niet per definitie tot een groter aantal geschillen.136

Evenmin neemt het risico op een actio popularis toe wanneer de wet meer collectieve vorderingsrechten toestaat. Een vordering in het algemeen belang, zonder persoonlijke betrokkenheid bij dat belang, blijft namelijk uitgesloten.137

Tot slot komt ook de scheiding der machten niet in gevaar wanneer verenigingen een collectief belang voor de rechter kunnen verdedigen. Verenigingen kunnen enkel optreden in concrete geschillen en moeten zich beroepen op een specifieke schending van een belang dat verband houdt met hun statutaire voorwerp.138 Het is de rechter nog steeds verboden een opportuniteitscontrole uit te voeren of bij wege van algemeen geldende beschikking uitspraak te doen.139

Zelfs als ruimere collectieve vorderingsrechten zouden leiden tot een toename van procedures, blijft het onduidelijk waarom de wet een grens moet trekken bij verenigingen die mensenrechten, fundamentele vrijheden of economische belangen behartigen. Door de toegang tot de rechter te beperken, ontstaat nu een willekeurige hiërarchie in wettelijke belangen. Zodra de wetgever ervoor kiest om dierenwelzijn wettelijk te beschermen, moet hij ook dezelfde procedurele mogelijkheden bieden om schendingen van dierenwelzijnswetgeving voor de rechter te brengen «door een geschikte actor en in een passende en efficiënte vorm»140. Het onderscheid tussen verenigingen die fundamentele rechten of economische belangen behartigen en verenigingen die andere wettelijke belangen nastreven, is dus niet geschikt om het beoogde doel te bereiken.

28. Geen gerechtvaardigde reden om dierenwelzijnsverenigingen toegang tot burgerlijke rechter te ontzeggen - Er bestaat geen geldige reden om dierenwelzijnsverenigingen de toegang tot de burgerlijke rechter te ontzeggen. M.i. is artikel 17 Ger.W. zoals geïnterpreteerd door het cassatiearrest van 11 juni 2024 in strijd met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet.

3.3. Einde van Eikendael voor (dierenwelzijns)verenigingen: inspiratie uit objectief contentieux

29. Belangvereiste objectief contentieux veel soepeler - In het licht van artikel 6 EVRM (supra nr. 21) is m.i. de enige test die verenigingen zouden moeten doorstaan, die van de werkelijke, adequate en transparante belangenbehartiging (specialiteit, duurzaamheid, betrekkelijkheid en collectiviteit, supra nr. 11).141 Dit is ook hoe het Grondwettelijk Hof en de Raad van State de belangvereiste interpreteren voor verenigingen.

Wanneer een vereniging die niet haar persoonlijk belang aanvoert, voor de Raad van State optreedt, is nu vereist dat haar voorwerp van bijzondere aard is en derhalve onderscheiden van het loutere algemeen belang, dat zij optreedt ter verdediging van een collectief belang, dat haar voorwerp door de bestreden handeling kan worden geraakt en dat niet blijkt dat dit voorwerp niet meer of niet meer werkelijk wordt nagestreefd.142 Voor de Raad van State moet het belang dus voldoende persoonlijk zijn, maar dit sluit een collectief belang niet uit. Een belang kan echter niet bestaan uit het algemeen belang bij de naleving van de wet, aangezien de Raad van State de actio popularis ook uitsluit.143 Dierenwelzijnsverenigingen kunnen voldoen aan deze soepele belangvereiste.144

Dierenwelzijnsorganisaties genieten eveneens vlotte toegang tot het Grondwettelijk Hof. Om voldoende belang145 aan te tonen voor het Grondwettelijk Hof, moeten verenigingen bewijzen dat de bestreden norm hen rechtstreeks en ongunstig zou kunnen raken. Bij een vereniging zonder winstoogmerk is dat het geval wanneer de norm raakt of kan raken aan het voorwerp dat zij nastreeft, of zelfs als er een band bestaat tussen het voorwerp en de bestreden norm, of als het beroep niet «vreemd is aan het voorwerp».146 Ook voor het Grondwettelijk Hof moet het voorwerp bijzonder zijn en onderscheiden van het algemeen belang en de individuele belangen van de leden.147 Het moet werkelijk worden nagestreefd.148

30. Belangvereiste objectief contentieux diende als inspiratie voor versoepelingen Eikendael - Deze soepele invulling van de belangvereiste in het objectief contentieux heeft als inspiratie gediend voor de (gedeeltelijke) wettelijke versoepelingen van de Eikendael-doctrine (supra nr. 7): «Dit voorstel is een nieuwe stap in een evolutie die al lang bezig is, waarbij het procesrecht meer functioneel wordt benaderd, als een instrument om geschillen zo efficiënt mogelijk te beslechten. In die logica gaat het niet op om te strak vast te houden aan een (te) individualistische invulling van de begrippen «belang» en «hoedanigheid». Reeds sinds geruime tijd leeft immers de overtuiging dat rechtsgeschillen soms efficiënter kunnen beslecht worden op een collectief niveau. Vandaar dat de Raad van State en het Grondwettelijk Hof reeds sinds de jaren 80 respectievelijk 90 het recht van rechtspersonen erkennen om in rechte te ageren ter bescherming van het collectief belang dat zij statutair nastreven. Vandaar ook dat de wetgever dat in bijzondere wetgeving reeds voorziet voor bepaalde verenigingen en welomschreven materies149

Het is raadzaam dat de wetgever deze versoepelingen nu voltooit door te voorzien in een alomvattende regeling voor het optreden in rechte van alle verenigingen met een collectief doel, ter vervanging van de huidige onsamenhangende, ad-hoc-regelgeving.150 Er valt immers niet in te zien waarom de toegang tot de burgerlijke rechter restrictiever zou moeten zijn dan die tot het objectief contentieux. Op zich vormt een verschillende belangvereiste in het subjectief en objectief contentieux volgens het Grondwettelijk Hof weliswaar geen discriminatie:

«Het in het geding zijnde verschil in behandeling, dat voortvloeit uit de autonome interpretatie van de ontvankelijkheidsvoorwaarden door rechtscolleges die in hun eigen bevoegdheidssfeer optreden, wordt verantwoord door de omstandigheid dat de partijen in een geschil dat aan de gewone rechtscolleges is voorgelegd zich in een situatie bevinden die wezenlijk verschillend is van die van de partijen voor het Hof: terwijl de eersten in rechte optreden om een einde te maken aan de schending van een recht waarvan zij beweren houder te zijn (subjectief contentieux), betwisten de tweeden de geldigheid van een wetskrachtige norm (objectief contentieux); de eersten kunnen slechts een gerechtelijke beslissing verkrijgen met beperkte gevolgen inter partes (art. 6 van het Gerechtelijk Wetboek), terwijl de tweeden, indien het Hof het beroep gegrond acht, een beslissing met gevolgen erga omnes kunnen verkrijgen (art. 9, § 1, van de bijzondere wet van 6 januari 1989).»151

Volgens het Hof was het onderscheid niet onevenredig, omdat de schending van het recht kan worden aangevochten door de rechtzoekende die erdoor benadeeld is.152 Deze redenering is echter minder houdbaar waar de benadeelden dieren zijn, die voor hun rechtsbescherming volledig afhankelijk zijn van de overheid en verenigingen.153

De voorwaarden die artikel 17, tweede lid Ger.W. stelt voor verenigingen die fundamentele rechten behartigen, zouden uitgebreid moeten worden naar alle verenigingen die een collectief doel nastreven:

1° het maatschappelijk doel van de rechtspersoon is van bijzondere aard, onderscheiden van het nastreven van het algemeen belang; 2° de rechtspersoon streeft op duurzame en effectieve wijze dit maatschappelijk doel na; 3° de rechtspersoon treedt op in rechte in het kader van dat maatschappelijk doel, met het oog op de verdediging van een belang dat verband houdt met dat doel; 4° de rechtspersoon streeft met zijn rechtsvordering louter een collectief belang na.

IV. Conclusie

31. Belangenorganisaties houden zich niet langer uitsluitend bezig met beleidsbeïnvloeding of sensibilisering; ze hebben ook hun weg naar de rechter gevonden in het nastreven van hun «goed doel». Procesvoering is een zeer noodzakelijk en effectief instrument voor verenigingen om hun collectieve doelstellingen te behartigen en hun rol als waakhond te vervullen.

Het is dan ook opmerkelijk dat het Hof van Cassatie de oude Eikendael-doctrine recent bevestigde voor dierenwelzijnsverenigingen. De schending van hun voorwerp volstaat niet om een procedureel belang in de zin van artikel 17 Ger.W. aan te tonen. Daarmee ontzegt het verengingen zonder collectief vorderingsrecht de facto elke toegang tot het subjectief contentieux, terwijl milieuverenigingen, beroepsverenigingen, werknemers- en werkgeversorganisaties, consumenten- en handelaarsverenigingen en verenigingen die fundamentele rechten en vrijheden behartigen, wel een ruime rechterlijke toegang genieten. Dierenwelzijn is bij deze nagenoeg volledig onttrokken aan het toezicht van de burgerlijke rechter.

Het Grondwettelijk Hof stelde eerder al een discriminatie vast tussen verenigingen wat betreft hun rechterlijke toegang, met een wijziging van artikel 17 Ger.W. tot gevolg. M.i. bleef die bepaling, zoals geïnterpreteerd door het Hof van Cassatie, nadien nog steeds problematisch in het licht van het gelijkheidsbeginsel en vormt ze bovendien een ernstige beperking van het recht op toegang tot de rechter (art. 6 EVRM).

Deze bijdrage pleit dan ook voor een einde aan de discriminatoire Eikendael-doctrine door een nieuwe wijziging van artikel 17, tweede lid Ger.W. Alle verenigingen die een collectief doel nastreven, moeten in het licht van artikel 6 EVRM het recht krijgen om hun doel voor een rechter te verdedigen. De vrees voor een stormloop op de rechterlijke macht is immers ongegrond.

Het subjectief contentieux kan hierbij een voorbeeld nemen aan het objectief contentieux door het procedureel belang van verenigingen te aanvaarden waar zij de specialiteit, duurzaamheid, betrekkelijkheid en collectiviteit van hun voorwerp kunnen aantonen.

1  Cass. 11 juni 2024, nr. P.23.1538.N, 4. Zie verder in dit nummer op p. 467

2  Gent 20 oktober 2023, nr. C/1321/2023, onuitg.

3  Cass. 11 juni 2024, nr. P.23.1538.N, 4.

4  Het cassatiearrest leidde tot een uitgebreide discussie onder academici en opiniemakers in de pers; zie bv. «Hof van Cassatie maakt Animal Rights en co. machteloos tegen dierenmishandeling», DS 9 juli 2024; M. Kruithof, H. De Wulf en A. Van Hoe, «Cassatie heeft gelijk met zijn arrest over dierenwelzijn: de politici moeten de wet maar aanpassen», DS 11 juli 2024; S. Voet, W. Vandenbussche, P. Taelman en J. Van Doninck, «Toegang tot de rechter belangt ons allen aan», DS 15 juli 2024; H. Schoukens, «Animal farm in de rechtbank: dierenwelzijn de das omgedaan», DS 17 juli 2024.

5  In het subjectieve contentieux probeert men een einde te maken aan de schending van een recht waarvan men beweert de houder te zijn. Dit staat tegenover het objectieve contentieux, waarin men de geldigheid van een wetskrachtige norm aanvecht; GwH 10 oktober 2013, nr. 133/2013, B.3.4.

6  In navolging van de bijdrage van L. Vanquathem: L.Vanquathem, «Dierenbeschermingsverenigingen: vleugellam voor de rechter?» in M. Wyckaert, V. Colaert en S. Cools (eds.), Feestschrift voor Koen Geens, Roeselare, Roularta, 2023, 105-109. De auteur bedankt ook graag Elias Van Marcke voor de inspiratie en feedback.

7  Deze bijdrage beperkt zich tot vorderingen ter behartiging van individu overstijgende collectieve belangen. Zie voor een veel uitgebreidere analyse van collectieve vorderingen, inclusief class actions ook S. Voet, Een Belgische vertegenwoordigende collectieve rechtsvordering, Antwerpen, Intersentia, 2012, 44-47.

8  Cass. 19 november 1982, Arr.Cass. 1982-83, 372, met conclusie eerste adv.-gen. KRINGS.

9  Cass. 19 november 1982, Arr.Cass. 1982-83, 378. Zie bv. H. Simont, Des pourvois en cassation en matière civile, Brussel, Bruylant, 1933, 65.

10  Cass. 19 november 1982, Arr.Cass. 1982-83, 372, RW 1983-84, 2029, noot J. LAENENS.

11  Cass. 19 november 1982, Arr.Cass. 1982-83, 372.

12  Cass. 19 november 1982, Arr.Cass. 1982-83, 373; zie ook Cass. 19 september 1996, Arr.Cass. 1996, nr. 319: «dat het enkele feit dat een rechtspersoon of een natuurlijke persoon een doel, ook al is het statutair, nastreeft, geen eigen belang doet ontstaan».

13  Cass. 19 november 1982, Arr.Cass. 1982-83, 373.

14  Cass. 19 november 1982, Arr.Cass. 1982-83, 382.

15  Bevestigd in Cass. 19 september 1996, Pas. 1996, nr. 319, 830.

16  Cass. 19 november 1982, Arr.Cass. 1982-83, 381.

17  Deze strikte toepassing kwam ook terug in navolgende arresten: Cass. 25 mei 1984, Arr.Cass. 1983-84, 1230; Cass. 25 oktober 1985, Bull. 1986, 219; Cass. 19 september 1996, Arr.Cass. 1996, 775 noot O. De Schutter; Cass. 4 april 2005, Arr.Cass. 2005, 756; Cass. 4 februari 2008, Arr.Cass. 2008, 307; Cass. 4 april 2014, Arr.Cass. 2014, 923.

18  E. Brewaeys, «De actio popularis», P&B 2001, (191) 192; R.A.J. Van Gestel, «De representativiteitseis bij algemeenbelangacties: geen kwestie van democratische legitimatie van eisende belangenorganisaties, maar van adequate bundeling van belangen ten behoeve van efficiënte en effectieve rechtsbescherming», NTBR 2024, (1) 3.

19  Tweede aanvullend verslag uitgebracht namens de bijzondere commissie van de Kamer door de heer M. Kluyskens, Pasin. 1946, 1113.

20  Cass. 25 oktober 1985, Arr.Cass. 1985, 249, met conclusie proc.-gen. E. Krings; zie bv. Cass. 7 november 2014, TBO 2015, 190; C. Romainville en F. de Stexhe, «L’action d’intérêt collectif», JT 2020, (189) 190; L. Reniers, «De collectieve rechtsvordering in het Belgisch burgerlijk procesrecht: een olifant in een porseleinenwinkel?», onuitg., masterscriptie, Master in de Rechten, KU Leuven, 2021-22, 24.

21  A. Vandaele, «Collectief belang: een eigen belang versus de actio popularis», T.Gem. 2014, (171) 171.

22  B. Allemeersch en E. Vandensande, «Een gemeenrechtelijk regime van vorderingen ter verdediging van collectieve belangen», RW 2018-19, (1242) 1242.

23  Zie bv. E. Dirix, «De aansprakelijkheidsvordering van burgers en verenigingen bij foutieve verstoring van het leefmilieu», RW 1983-84, (2025) 2026; P. Lemmens, «Het optreden van verenigingen in rechte ter verdediging van collectieve belangen», RW 1983-84, (2001) 2015; M. Storme, «S’il y a action, il y a intérêt. Over de vorderingsbevoegdheid van (milieu)verenigingen» in H. Bocken (ed.), Vorderingsbevoegdheden van milieuverenigingen, Brussel, Story-Scientia, 1988, 4; J. Van Den Berghe, «Het vorderingsrecht van burgers en milieuverenigingen» in B. Bronders, E. Goethals en L. Lavrysen (eds.), Rechtspraktijk en milieubescherming, Antwerpen, Kluwer, 1991, 267, K. Wagner, «Collectieve acties in het Belgische recht», P&B 2011, (150) 152, zie L. Reniers, «De collectieve rechtsvordering in het Belgisch burgerlijk procesrecht: een olifant in een porseleinenwinkel?», onuitg., masterscriptie, Master in de Rechten, KU Leuven, 2021-22, 30.

24  M. Kruithof, «Privaatrechtelijke facetten van algemeenbelangacties bij de justitiële rechter», TPR 2022, (21) 65.

25  M. Kruithof, «Privaatrechtelijke facetten van algemeenbelangacties bij de justitiële rechter», TPR 2022, (21) 65.

26  M. Kruithof, «Privaatrechtelijke facetten van algemeenbelangacties bij de justitiële rechter», TPR 2022, (21) 65.

27  M.E. Storme, «Procesrechtelijke knelpunten bij de geldendmaking van rechten uit aansprakelijkheid voor de burgerlijke rechter, in het bijzonder belang, hoedanigheid en rechtsopvolging» in Recht halen uit aansprakelijkheid, XIX Postuniversitaire Cyclus Willy Delva 1992-1993, Gent, Mys & Breesch, 1993, 197, nr. 8; M. Kruithof, «Privaatrechtelijke facetten van algemeenbelangacties bij de justitiële rechter», TPR 2022, (21) 69.

28  P. Taelman en PH. Thion, «Bundeling van vorderingen» (preadvies Vereniging voor de Vergelijkende Studie van het Recht van België en Nederland 2003), TPR 2003, (1489) 1520, nr. 42; M. Kruithof, «Privaatrechtelijke facetten van algemeenbelangacties bij de justitiële rechter», TPR 2022, (21) 61.

29  M. Kruithof, «Privaatrechtelijke facetten van algemeenbelangacties bij de justitiële rechter», TPR 2022, (21) 70.

30  M. Kruithof, «Privaatrechtelijke facetten van algemeenbelangacties bij de justitiële rechter», TPR 2022, (21) 71.

31  Naar J. Dabin, «La recevabilité des actions en réparation intentées par les groupements privés autres que les sociétés en raison du dommage causé soit à la généralité de leurs membres soit aux fins qu’ils poursuivent» (noot bij Cass. 9 december 1957), RCJB 1958, (251) 269 nr. 26; M. Kruithof, «Privaatrechtelijke facetten van algemeenbelangacties bij de justitiële rechter», TPR 2022, (21) 72.

32  Wetsvoorstel tot wijziging van het Gerechtelijk Wetboek teneinde verenigingen een vorderingsrecht toe te kennen ter verdediging van collectieve belangen. Verslag van de eerste lezing, Parl.St. Kamer 2018-19, nr. 3303/008, 52.

33  Cass. 27 februari 2018, Arr.Cass. 2018, nr. 128, 467; M. Kruithof, «Privaatrechtelijke facetten van algemeenbelangacties bij de justitiële rechter», TPR 2022, (21) 58.

34  Art. 63, eerste lid Sv.; M. Kruithof, «Privaatrechtelijke facetten van algemeenbelangacties bij de justitiële rechter», TPR 2022, (21) 58.

35  Zie bv. Cass., 9 december 1957, Arr.Verbr. 1958, 212; Cass. 16 oktober 1991, Arr. Cass. 1991, nr. 93.

36  Brussel 18 december 1933, Pas. 1934, II, 113; Cass. 28 mei 1934, Pas. 1934, I, 294; P. Lemmens, «Het optreden van verenigingen in rechte ter verdediging van collectieve belangen», RW 1983-84, (2001) 2009.

37  Art. 10, eerste lid wet van 1898 op de beroepsverenigingen (nu art. 9:25 WVV); M. Kruithof, «Privaatrechtelijke facetten van algemeenbelangacties bij de justitiële rechter», TPR 2022, (21) 60; voor een toepassing zie bv. Cass. 12 oktober 1964, Pas. 1965, 152.

38  Zie bv. art. 79 wet 4 augustus 1996 betreffende het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk.

39  KB nr. 55 van 23 december 1934 tot bescherming van de voortbrengers, handelaars en verbruikers tegen zekere handelwijzen strekkende tot het verdraaien van de normale voorwaarden der mededinging, BS 30 december 1934.

40  Oorspronkelijk voorzien in KB nr. 55 van 1934 door de wet van 14 juli 1971 betreffende de handelspraktijken, nu in art. XVII.7 WER; M. Kruithof, «Privaatrechtelijke facetten van algemeenbelangacties bij de justitiële rechter», TPR 2022, (21) 61.

41  Art. 32 van de wet van 30 juli 1981 tot bestraffing van bepaalde door racisme en xenofobie ingegeven daden.

42  Art. 30 van de wet van 10 mei 2007 ter bestrijding van bepaalde vormen van discriminatie; artikel 35 van de wet van 10 mei 2007 ter bestrijding van discriminatie tussen vrouwen en mannen.

43  Art. 4 van de wet van 23 maart 1995 tot bestraffing van het ontkennen, minimaliseren, rechtvaardigen of goedkeuren van de genocide die tijdens de Tweede Wereldoorlog door het Duitse nationaalsocialistische regime is gepleegd.

44  Art. 11 van de wet van 13 april 1995 houdende bepalingen tot bestrijding van mensenhandel en mensensmokkel.

45  Wetsvoorstel tot wijziging van het Gerechtelijk Wetboek teneinde verenigingen een vorderingsrecht toe te kennen ter verdediging van collectieve belangen. Verslag van de eerste lezing, Parl.St. Kamer 2018-19, nr. 3303/008, 106: «Dit voorstel is een nieuwe stap in een evolutie die al lang bezig is, waarbij het procesrecht meer functioneel wordt benaderd, als een instrument om geschillen zo efficiënt mogelijk te beslechten. In die logica gaat het niet op om te strak vast te houden aan een (te) individualistische invulling van de begrippen «belang» en «hoedanigheid». Reeds sinds geruime tijd leeft immers de overtuiging dat rechtsgeschillen soms efficiënter kunnen beslecht worden op een collectief niveau. Vandaar dat de Raad van State en het Grondwettelijk Hof reeds sinds de jaren 80 respectievelijk 90 het recht van rechtspersonen erkennen om in rechte te ageren ter bescherming van het collectief belang dat zij statutair nastreven. Vandaar ook dat de wetgever dat in bijzondere wetgeving reeds voorziet voor bepaalde verenigingen en welomschreven materies. In dezelfde evolutie paste ook de invoering in 2014 van de rechtsvordering tot collectief herstel, die in boek XVII van het Wetboek van Economisch Recht is opgenomen. Het ontwerp heeft evenwel niets vandoen met de rechtsvordering tot collectief herstel. De rechtsvordering tot collectief herstel wordt uitgeoefend door een groepsvertegenwoordiger die optreedt voor een groep al dan niet nader geïdentificeerde individuen welke elk ten persoonlijke titel schade hebben geleden als gevolg van een gemeenschappelijke oorzaak. Dit is een Belgische variant op de «class action», in die zin dat de bescherming van rechten van derden kan nagestreefd worden. door een vertegenwoordiger. Het wetsontwerp heeft daarmee als dusdanig niets te maken want daarin gaat het niet om de rechten van derden. De rechtspersonen die zullen kunnen ageren op basis van het gewijzigde artikel 17 zullen nog altijd hun eigen belang nastreven, niet dat van derden, zij het dat dit belang een intangibel «collectief» belang zal zijn, dat statutair verankerd is.».

46  Verdrag van Aarhus van 25 juni 1998 betreffende toegang tot informatie, inspraak bij besluitvorming en toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden.

47  Met de federale wet van 17 december 2002, een Vlaams decreet van 6 december 2002, een Brusselse Hoofdstedelijke ordonnantie van 7 november 2002 en een Waals decreet van 13 juni 2002; M. Kruithof, «Privaatrechtelijke facetten van algemeenbelangacties bij de justitiële rechter», TPR 2022, (21) 85.

48  P. Lefranc, «De Eikendael-doctrine moet wijken voor de Aarhusdoctrine», TMR 2013, (393) 395 nr. 8.

49  Meer bepaald moeten rechtsonderhorigen, wanneer zij voldoen aan de eventuele in haar nationale recht neergelegde criteria, toegang hebben tot bestuursrechtelijke of rechterlijke procedures om het handelen en nalaten van privé-personen en overheidsinstanties te betwisten die strijdig zijn met bepalingen van haar nationale recht betreffende het milieu, zie ook art. 2.3, 3.4 en 9.3; P. Lefranc, «De Eikendael-doctrine moet wijken voor de Aarhusdoctrine», TMR 2013, (393) 393.

50  Wet 12 januari 1993 betreffende een vorderingsrecht inzake de bescherming van het leefmilieu, BS 19 februari 1993.

51  Onder voorwaarden, zie art. 1 Milieustakingswet.

52  Cass. 11 juni 2013, Arr.Cass. 2013, 1472.

53  Rb. Oost-Vlaanderen (afd. Oudenaarde) 13 november 2018, TMR 2019, 222; Rb. Brussel 31 januari 2020, TMR 2020, 364; Rb. Brussel 17 juni 2021, TMR 2021, 387; M. Kruithof, «Privaatrechtelijke facetten van algemeenbelangacties bij de justitiële rechter», TPR 2022, (21) 87.

54  T. De Jaeger, «Algemene erkenning rechtsvordering voor verenigingen ter bescherming van collectief belang?», NJW 2017, (447) 448.

55  GwH 10 oktober 2013, nr. 133/2013, B.8. RW 2013-14, 1095, noot J. THEUNIS.

56  GwH 10 oktober 2013, nr. 133/2013, B.10.

57  GwH 10 oktober 2013, nr. 133/2013, B.10.

58  GwH 10 oktober 2013, nr. 133/2013, B.11.

59  Het betrof hier namelijk een extrinsieke wetgevingslacune, die bestond in het gebrek aan soortgelijke regeling voor andere verenigingen die fundamentele vrijheden verdedigen; M. Kruithof, «Privaatrechtelijke facetten van algemeenbelangacties bij de justitiële rechter», TPR 2022, (21) 90.

60  Beperkt door een strikte interpretatie van art. 496 Ger.W.

61  GwH 6 juli 2017, nr. 87/2017, B.4.2.

62  GwH 6 juli 2017, nr. 87/2017, B.10.1; Het Hof suggereerde eerder al een soortgelijke niet-discriminatoire interpretatie van de wet van 26 juni 1963 voor de Orde van Architecten in GwH 23 februari 2017, B.6.1 en B.6.2.

63  Zie supra, nr. 7 en ook art. 10, 4° wet van 20 december 2002 betreffende de minnelijke invordering van schulden en de consument; art. 127, 4° van de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten; art. 10, 4° van de wet van 20 december 2002 betreffende de minnelijke vordering van schulden van de consument; art. 20, tweede lid, van de wet van 28 augustus 2011 betreffende de bescherming van de consumenten inzake overeenkomsten betreffende het gebruik van goederen in deeltijd, vakantieproducten van lange duur, doorverkoop en uitwisseling.

64  GwH 6 juli 2017, nr. 87/2017, B.6: «De wetgever heeft verscheidene wetten aangenomen waarbij hij aan bepaalde verenigingen die een collectief belang nastreven een vorderingsrecht toekent, onder meer in economische aangelegenheden of om de verenigbaarheid van de Belgische wetgeving met de bepalingen van internationaal recht die België binden, te verzekeren» en vervolgens in B7: «Bepaalde wetten hebben het overigens mogelijk gemaakt bij de hoven en rechtbanken van de rechterlijke orde een vorderingsrecht toe te kennen aan verenigingen die een collectief belang aanvoeren dat verband houdt met de bescherming van de fundamentele vrijheden.».

65  Mooi in kaart gebracht door L. Reniers in L. Reniers, «De collectieve rechtsvordering in het Belgisch burgerlijk procesrecht: een olifant in een porseleinenwinkel?», onuitg., masterscriptie, Master in de Rechten, KU Leuven, 2021-22, 35; Er werd ook een aansprakelijkheidsvordering ingesteld tegen de Belgische Staat teneinde een schadevergoeding te bekomen wegens het niet wegwerken van deze lacune, zie Memorie van Toelichting bij de wet van 21 december 2018 houdende diverse bepalingen betreffende justitie, Parl.St. Kamer 2018-19, nr. 3303/1, 6.

66  Wet van 21 december 2018 houdende diverse bepalingen betreffende justitie, BS 31 december 2018.

67  Het Grondwettelijk Hof sprak in het Défense des Enfants-arrest enkel over de rechten beschermd door art. 3 van het EVRM vermits de draagwijdte van de prejudiciële vraag zich daartoe beperkte.

68  Wetsvoorstel tot wijziging van het Gerechtelijk Wetboek teneinde verenigingen een vorderingsrecht toe te kennen ter verdediging van collectieve belangen. Verslag van de eerste lezing, Parl.St. Kamer 2018-19, nr. 3303/008, 108.

69  Verantwoording bij Amendement nr. 79, Parl.St. Kamer 2018-19, nr. 54-3303/003, 11.

70  Amendementen (S. BECQ) op het voorstel van wijziging van artikel 17 van het Gerechtelijk Wetboek, Parl.St. Kamer 2018-19, 3303/008, 50-53.

71  B. Allemeersch in Verslag van de eerste lezing van wetsvoorstel tot wijziging van het Gerechtelijk Wetboek teneinde verenigingen een vorderingsrecht toe te kennen ter verdediging van collectieve belangen, Parl.St. Kamer 2018-19, nr. 3303/008, 109 en 115.

72  Rb. Brussel (Nl.) 25 juli 2016, nr. 2016/626/A, onuitg.

73  Rb. Brussel (Nl.) 25 juli 2016, nr. 2016/626/A, onuitg.

74  Antwerpen 8 november 2006, onuitg.; S. Vandromme, «Seksuele betrekkingen met dieren niet strafbaar», Juristenkrant 2006, (12) 12.

75  Bv. in Corr. Oudenaarde 24 april 2018, nr. OU 63.L2.336/16/BE, onuitg., een veroordeling voor seksuele handelingen met een hond.

76  Corr. Luik 10 september 2019, nr. 2019/218, onuitg.

77  Gent 19 oktober 2022, nr. C/1317/2022, onuitg.

78  Gent 18 maart 2022, nr. C/1531/2022, onuitg.

79  Corr. Gent 4 juni 2024, nr. 2024/1986, onuitg.; Corr. Tongeren 7 mei 2024, nr. 478/2024.

80  Cass. 11 juni 2024, nr. P.23.1538.N, 4.

81  Dit in tegenstelling tot bijvoorbeeld het Franse recht, waar artikel 2-13 van de Code de Procédure Pénale dierenwelzijnsverenigingen uitdrukkelijk het recht verleent om zich burgerlijke partij te stellen, weliswaar voorwaardelijk. De dierenwelzijnsvereniging moet op het moment van de feiten ten minste vijf jaar bestaan. Die grens is bekritiseerbaar vermits een startende, maar niet minder bekwame of oprechte dierenwelzijnsvereniging gedurende een lange periode geen toegang heeft tot de strafrechter. Ook wordt de burgerlijke partijstelling beperkt tot een exhaustieve lijst van misdrijven, waaronder het achterlaten van dieren, dierenmishandeling, seksueel misbruik van dieren of het opzettelijk doden van dieren, maar ook het transporteren van dieren zonder de vergunning die daarvoor vereist is ingevolge artikel 6 van de Europese Transportverordening. Het Franse Hof van Cassatie interpreteert deze lijst zeer restrictief. Zo mocht La Société Protectrice des Animaux (SPA), de belangrijkste dierenwelzijnsorganisatie in Frankrijk, zich geen burgerlijke partij stellen voor onopzettelijke schade aan dieren, omdat dit misdrijf niet vermeld staat in artikel 2-13 (Cass. crim., 22 mei 2007, nr. 06-86.339; zie voor vergelijkbare uitsluitingen Cass. crim., 1 juni 2010, nr. 09-87.159, Bull.crim. nr. 96; Cass. crim. 30 mei 2012, nr. 11-88.268, Bull.crim. nr. 136. en Cass. crim. 7 januari 2014, nr. 13-80.857). Hoewel artikel 2-13 een groot aantal misdrijven met betrekking tot dieren dekt, bestaat het risico dat de strikte interpretatie van het Hof enkele belangrijke misdrijven blijvend uitsluit van burgerlijke partijstelling. Met dank aan Léopold Doudou Droucourt voor de input. In Duitsland en Nederland zijn de vorderingsmogelijkheden ruimer in het objectief contentieux, waardoor de toegang voor dierenwelzijnsverenigingen in het subjectief contentieux minder urgent is, infra voetnoot 112.

82  Cass. 11 juni 2024, nr. P.23.1538.N, 6.

83  Cass. 11 juni 2024, nr. P.23.1538.N, 5.

84  Overigens impliciet bevestigd door het Hof van Cassatie zelf in Cass. 10 november 2021, nr. P.21.0862.F, 11-12; L. Vanquathem, «Dierenbeschermingsverenigingen: vleugellam voor de rechter?» in M. Wyckaert, V. Colaert en S. Cools (eds.), Feestschrift voor Koen Geens, Roeselare, Roularta, 2023, (105) 106.

85  Art. 2.3. a); zie bv. Corr. Gent 12 april 2016, RW 2016-17, 1392, waarin de burgerlijke partijstelling werd aanvaard van een vzw die de bescherming, het behoud en het welzijn van in het wild levende vogelsoorten nastreeft, aangezien de feiten afbreuk hadden gedaan aan de «natuurwaarden» die de burgerlijke partij behartigt.

86  Meer bepaald art. 2.4, 3.4 en 9.3.

87  Antwerpen 14 september 2022, nr. C/1130/2022, onuitg.

88  Corr. Antwerpen 19 juni 2020, nr. 2020/2536, onuitg.

89  Rb. Limburg 23 april 2021, ECLI:NL:RBLIM:2021:3600, ro. 6 «De rechtbank heeft in de verwijzingsuitspraak reeds (ambtshalve) overwogen (zie ro. 10.1 van die uitspraak) dat de stichtingen belanghebbenden als bedoeld in artikel 1:2 van de Awb zijn. De rechtbank ziet geen aanleiding om daar thans anders over te oordelen. Volgens de statutaire doelstellingen van de stichtingen komen zij op tegen de intensieve veehouderij, en wat daarmee in de meest ruime zin verband houdt, respectievelijk voor het milieu en het staat voldoende vast dat de stichtingen ook feitelijke werkzaamheden binnen hun doelstellingen verrichten. Verweerder en vergunninghoudster hebben niet betwist dat de stichtingen belanghebbenden zijn. Het Hof beschouwt de stichtingen als niet-gouvernementele organisaties die deel uitmaken van het in artikel 2, punt 5, van het Verdrag van Aarhus bedoelde «betrokken publiek».».

90  HvJ 14 januari 2021, nr. C826/18, paras 45 en 46: «Gelet op deze overwegingen moet worden vastgesteld dat artikel 9, lid 2, van het Verdrag van Aarhus juist tot doel heeft om alleen ten aanzien van het «betrokken publiek» dat aan bepaalde voorwaarden voldoet, te waarborgen dat bij de rechter kan worden opgekomen tegen handelingen of besluiten die binnen de werkingssfeer van artikel 6 van dat verdrag vallen. Hieruit volgt, onder voorbehoud van de door de verwijzende rechter te verrichten verificatie van de feiten, dat een persoon als LB, die geen deel uitmaakt van het «betrokken publiek» in de zin van het Verdrag van Aarhus, zich niet op schending van artikel 9, lid 2, van dat verdrag kan beroepen met het argument dat hij in het hoofdgeding geen toegang tot de rechter heeftA contrario maakten de Stichting Varkens in Nood en de Stichting Dierenrecht wel deel uit van dat publiek.

91  L.Vanquathem, «Dierenbeschermingsverenigingen: vleugellam voor de rechter?» in M. Wyckaert, V. Colaert en S. Cools (eds.), Feestschrift voor Koen Geens, Roeselare, Roularta, 2023, (105) 107.

92  Zie EHRM 13 februari 2024, nr.16760/22; HvJ 17 december 2020, nr. C 336/19; GwH 20 oktober 2016, nr. 134/2016, B.6; GwH 24 september 2020, nr. 119/2020, B.10.2. en B.20.4; GwH 30 september 2021, nr. 117/2021, B.19.2.

93  Cass. 11 juni 2024, nr. P.23.1538.N, 11.

94  BS 24 mei 2024.

95  Er kan zelfs geen enkel subjectief recht uit worden afgeleid volgens het Hof; Cass. 11 juni 2024, nr. P.23.1538.N, 12 en 13.

96  Cass. 11 juni 2024, nr. P.23.1538.N, 14.

97  GwH 30 september 2021, nr. 117/2021, B.19.3.

98  Art. 20 van de Grondwet, art. 11 van het Europees Verdrag over de rechten van de mens en art. 22 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten.

99  P. Lemmens, «Het optreden van verenigingen in rechte ter verdediging van collectieve belangen», RW 1983-84, (2001) 2013.

100  P. Lemmens, «Het optreden van verenigingen in rechte ter verdediging van collectieve belangen», RW 1983-84, (2001) 2013.

101  P. Lemmens, «Het optreden van verenigingen in rechte ter verdediging van collectieve belangen», RW 1983-84, (2001) 2013.

102  Cass. 8 april 1983, Arr.Cass. 1982-83 nr. 429, 941; M. Kruithof, «Privaatrechtelijke facetten van algemeenbelangacties bij de justitiële rechter», TPR 2022, (21) 57.

103  P. Lemmens, «Het optreden van verenigingen in rechte ter verdediging van collectieve belangen», RW 1983-84, (2001) 2014.

104  M. Storme, «S’il y a action, il y a intérêt» in H. Bocken (ed.), Vorderingsbevoegdheid voor milieuverenigingen, Verslagboek van het colloquium gehouden te Brussel op 18 december 1986, Brussel, Story-Scientia, 1988, 3.

105  Hij verwijst naar situaties waar handelingen schade toebrengen die op individueel niveau kwalitatief beperkt is, maar kwantitatief zeer groot is; P. Lemmens, «Het optreden van verenigingen in rechte ter verdediging van collectieve belangen», RW 1983-84, (2001) 2025.

106  P. Lemmens, «Het optreden van verenigingen in rechte ter verdediging van collectieve belangen», RW 1983-84, (2001) 2015.

107  P. Lemmens, «Het optreden van verenigingen in rechte ter verdediging van collectieve belangen», RW 1983-84, (2001) 2015.

108  P. Lemmens, «Het optreden van verenigingen in rechte ter verdediging van collectieve belangen», RW 1983-84, (2001) 2016.

109  United Nations Economic Commission for Europe, The Aarhus Convention: An Implementation Guide, United Nations Publication (2), 2014, 35; L. Lavrysen, «The Aarhus Convention: Between Environmental Protection and Human Rights» in P. Martens (red.), Liège, Strasbourg, Bruxelles: parcours de droit de l’homme. Liber amicorum Michel Melchior, Limal, Anthemis, 2010, (649) 667-668; M. Kruithof, «Privaatrechtelijke facetten van algemeenbelangacties bij de justitiële rechter», TPR 2022, (21) 86.

110  R. Stolk, «De algemeenbelangactie in strijd met het algemeen belang?», NJB 2023, (1) 1.

111  Een betere rechtsbescherming voor dieren wordt m.i. sneller en efficiënter bereikt door de toegang tot de rechter voor dierenwelzijnsverenigingen te verruimen, en niet zozeer door dieren rechtsbekwaamheid en rechtssubjectiviteit te verlenen; zie P. Christiaenssen, «Dierenrechten: de heilige graal?», TPR 2023, 1269-1301; R. Stolk, «De algemeenbelangactie in strijd met het algemeen belang?», NJB 2023, (1) 5.

112  T. Pietrzykowski, «The idea of non-personal subjects of law» in V. Kurki en T. Pietrzykowski (eds.), Legal personhood: animals, artificial intelligence and the unborn, New York, Springer, 2017, (49) 66.

113  Zie bv. P.C. Ellison, «Time to give Anticruelty laws some Teeth - Bridging the enforcement gap», Journal of Animal Law & Ethics 2009, (1) 6; Private handhaving vinden we zowel in economische materies zoals het mededingingsrecht, als recentelijk ook in het milieurecht. In Nederland is die private handhaving mogelijk via het objectief contentieux. Daar bestaat immers het administratiefrechtelijke instrument van het «handhavingsverzoek» (art. 1.3 AwB en RvS 11 augustus 2004, nr ECLI:NL:RVS:2004:AQ6637). Hiermee kunnen rechtsonderhorigen, inclusief verenigingen, de overheid verzoeken om specifieke regelgeving in een concreet geval beter te handhaven. Indien de overheid dit verzoek weigert, staat er tegen die beslissing een administratief beroep open bij de bestuursrechter. Dit «handhavingsverzoek» heeft geleid tot een uitgebreide Nederlandse rechtspraak over (landbouw)dierenwelzijn. Ook in Duitsland bestaat er in veel deelstaten een specifiek «Verbandsklagerecht» voor dierenwelzijnsverenigingen, op basis waarvan ze de maatregelen of nalaten van de autoriteiten voor de rechtbank kunnen laten toetsen (zie bv. § 1 BerlTSVKG). Toegang tot het subjectief contentieux is voor dierenwelzijnsverenigingen dan ook minder noodzakelijk in deze landen. Dit staat in schril contrast met de situatie in Vlaanderen, waar nagenoeg geen rechtspraak bestaat over het welzijn van landbouwdieren. De procedurele mogelijkheden bij een handhavingsgebrek zijn in België praktisch afwezig. Sedert kort voorziet het nieuwe Vlaamse Kaderdecreet van 14 juli 2023 over de handhaving van Vlaamse regelgeving in artikel 96 in een handhavingsverzoek. Voor de handhaving en bestraffing van de Vlaamse Codex Dierenwelzijn heeft de decreetgever er evenwel voor geopteerd niet in te stappen in dit Kaderdecreet. Inbreuken op dierenwelzijnswetgeving zijn volgens de toelichting immers niet te vergelijken «met overige inbreuken op Vlaamse wetgeving, zoals milieu-inbreuken dewelke een meer wetenschappelijk-technische benadering vereisen in tegenstelling tot dierenwelzijnsinbreuken die een vaak diergeneeskundige benadering en beoordeling op maat in hoofde van de bevoegde overheid vereisen». Die rechtvaardiging overtuigt niet. De «diergeneeskundige benadering» die vereist is bij dierenwelzijnsinbreuken, is evenzeer een vorm van «wetenschappelijk-technische benadering», zoals vereist bij milieu-inbreuken. Het blijft ook onduidelijk op maat van wie de genoemde «beoordeling op maat» juist dient te gebeuren; zie Memorie van Toelichting bij hoofdstuk 12 van de Vlaamse Codex, Parl.St. Vl. Parl. 2023-24, nr. 2030/1.

114  Zie ook: L.Vanquathem, «Dierenbeschermingsverenigingen: vleugellam voor de rechter?» in M. Wyckaert, V. Colaert en S. Cools (eds.), Feestschrift voor Koen Geens, Roeselare, Roularta, 2023, 105-109.

115  Advies nr. 46.643/AV van 9 maart 2009, bij ontwerp van wet «tot wijziging van de gecoördineerde wetten op de Raad van State, teneinde verenigingen een vorderingsrecht toe te kennen ter verdediging van collectieve belangen», Parl.St. Kamer 2009-10, nr. 52-1939/002, nr. 19.3.6.

116  Het betrof hier weliswaar een wetsvoorstel tot instellen van een collectief vorderingsrecht in het objectief contentieux, voor de Raad van State zelf. Maar voor alle vragen in verband met collectieve vorderingsrechten verwijst de Raad van State steevast naar dit advies uit 2009; zie advies van de Raad van State nr. 50.942/2 van 7 maart 2012 bij het wetsvoorstel tot aanvulling van artikel 17 van het Gerechtelijk Wetboek en artikel 3 van de voorafgaande titel van het Wetboek van strafvordering, met het oog op de instelling ten voordele van de verenigingen van een rechtsvordering ter verdediging van collectieve belangen, p. 3, waarin de Raad verwijst naar Advies nr. 46.643/AV van 9 maart 2009, bij ontwerp van wet «tot wijziging van de gecoördineerde wetten op de Raad van State, teneinde verenigingen een vorderingsrecht toe te kennen ter verdediging van collectieve belangen», Parl.St. Kamer 2009-10, nr. 52-1939/002, nr. 6.2., dat op zijn beurt verwijst naar «voorstellen met een soortgelijk doel», zoals het voorstel van wet tot aanvulling van artikel 17 Gerechtelijk Wetboek en artikel 3 van de voorafgaande titel van het Wetboek van Strafvordering, Parl.St. Kamer 2007, 52-109/1.

117  Advies nr. 46.643/AV van 9 maart 2009, bij ontwerp van wet «tot wijziging van de gecoördineerde wetten op de Raad van State, teneinde verenigingen een vorderingsrecht toe te kennen ter verdediging van collectieve belangen», Parl.St. Kamer 2009-10, nr. 52-1939/002, nr. 19.3.6.

118  Advies nr. 46.643/AV van 9 maart 2009, bij ontwerp van wet «tot wijziging van de gecoördineerde wetten op de Raad van State, teneinde verenigingen een vorderingsrecht toe te kennen ter verdediging van collectieve belangen», Parl.St. Kamer 2009-10, nr. 52-1939/002, nr. 19.3.6.

119  Wetsvoorstel tot wijziging van het Gerechtelijk Wetboek teneinde verenigingen een vorderingsrecht toe te kennen ter verdediging van collectieve belangen. Verslag van de eerste lezing, Parl.St. Kamer 2018-19, nr. 3303/008, 106.

120  GwH 10 oktober 2013, nr. 133/2013, B.11 .

121  Wetsvoorstel tot wijziging van het Gerechtelijk Wetboek teneinde verenigingen een vorderingsrecht toe te kennen ter verdediging van collectieve belangen. Verslag van de eerste lezing, Parl.St. Kamer 2018-19, nr. 3303/008, 15.

122  B. Allemeersch en E. Vandensande, «Een gemeenrechtelijk regime van vorderingen ter verdediging van collectieve belangen», RW 2018-19, (1242) 1242.

123  GwH 10 oktober 2013, nr. 133/2013, B.9.

124  Wetsvoorstel tot wijziging van het Gerechtelijk Wetboek teneinde verenigingen een vorderingsrecht toe te kennen ter verdediging van collectieve belangen. Verslag van de eerste lezing, Parl.St. Kamer 2018-19, nr. 3303/008, 120; K. Wagner, Sancties in het burgerlijk procesrecht, Antwerpen-Apeldoorn, Maklu, 2007, 131 nr. 95.

125  J. Van Compernolle, L’action en justice des groupements, Brussel, 1972, 250 en De Baeck namens de Commissies voor de Justitie en voor de Tewerkstelling, Arbeid en Sociale Voorzorg, Parl.St. Senaat, 1964-65, nr. 170, 26.

126  «Titularis van rechten» wijst eigenlijk op de vereiste van hoedanigheid, niet belang, zie M. Kruithof, «Privaatrechtelijke facetten van algemeenbelangacties bij de justitiële rechter», TPR 2022, (21) 69.

127  Parl.St. Senaat 1963-64, nr. 60, 23 en 24, vermeld in GwH 10 oktober 2013, nr. 133/2013, 2359.

128  Memorie van Toelichting bij de wet van 21 december 2018 houdende diverse bepalingen betreffende justitie, Parl.St. Kamer 2018-19, nr. 3303/1, 6 en 20.

129  Wetsvoorstel tot wijziging van het Gerechtelijk Wetboek teneinde verenigingen een vorderingsrecht toe te kennen ter verdediging van collectieve belangen. Verslag van de eerste lezing, Parl.St. Kamer 2018-19, nr. 3303/008, 51.

130  Waaronder het Hof duidelijk ook mensenrechten begreep, zie de opsomming die volgt in GwH 6 juli 2017, nr. 87/2017, B.7. Het is de wetgever die later fundamentele vrijheden en mensenrechten afzonderlijk vermeldde in artikel 17 Ger.W.

131  GwH 6 juli 2017, nr. 87/2017, B.6 en B.7.

132  Memorie van Toelichting bij de wet van 21 december 2018 houdende diverse bepalingen betreffende justitie, Parl.St. Kamer 2018-19, nr. 3303/1, 98.

133  Wetsvoorstel tot wijziging van het Gerechtelijk Wetboek teneinde verenigingen een vorderingsrecht toe te kennen ter verdediging van collectieve belangen. Verslag van de eerste lezing, Parl.St. Kamer 2018-19, nr. 3303/008, 109, waar B. Allemeersch erop wijst dat het gebrek aan dat kader ook ontmoedigend werkt bij de vorderingen tot collectief herstel (wet van 28 maart 2014 tot invoeging van titel 2 «Rechtsvordering tot collectief herstel» in boek XVII «Bijzondere rechtsprocedures» van het Wetboek van economisch recht en houdende invoeging van de definities eigen aan boek XVII in boek I van het Wetboek van economisch recht).

134  E. Dirix, «De aansprakelijkheidsvordering van burgers en verenigingen bij foutieve verstoring van het leefmilieu», RW 1983-84, (2025) 2025; Els Vandensande, vertegenwoordigster van de Verenigde Verenigingen, Hoorzitting op 6 november 2018, Verslag van de eerste lezing, 123-124; P. Lefranc, «Artikel 17, tweede lid Ger.W.: Hooglied van het algemeen collectiefvorderingsrecht voor de hoven en rechtbanken of de zwanenzang van de Eikendael-doctrine», TMR 2019, (239) 241 nr. 9.

135  Wetsvoorstel tot wijziging van het Gerechtelijk Wetboek teneinde verenigingen een vorderingsrecht toe te kennen ter verdediging van collectieve belangen. Verslag van de eerste lezing, Parl.St. Kamer 2018-19, nr. 3303/008, 109; art. 1.10 BW; art. 1382 BW; art. 780bis Ger.W.

136  P. Lefranc, «De actio popularis ter bescherming van het milieu. Wenselijk?», TMR 2017, feestbundel, 19-29; P. Lefranc, Loflied van het algemeen collectieve-vorderingsrecht in F. Daout en M. Rigaux (eds.), Le droit face aux pauvres / Recht tegenover armen, Limal, Anthemis, 2020, 60.

137  In het Eikendael-arrest stelde het Hof van Cassatie dat een statutair doel niet per definitie een procedureel belang tot stand bracht, «nu toch een eenieder gelijk welk doel kan opvatten», zie Cass. 19 november 1982, Arr.Cass. 1982-83, 384; P. Lemmens vroeg zich af wat het Hof daarmee bedoelde. Wilde het vermijden dat een rechtspersoon het algemeen belang als statutair doel zou stellen? Dat leek overbodig, nu het Hof vorderingen in het algemeen belang sowieso niet toeliet. Lemmens is overigens van mening dat een vereniging wel degelijk een algemeen belang als statutair doel kan hebben, en dat in rechte mag verdedigen. In tegenstelling tot een individu toont een vereniging die een algemeen belang als statutair doel heeft, een zeer nauwe «geïndividualiseerde» band met dat belang. Zie P. Lemmens, «Het optreden van verenigingen in rechte ter verdediging van collectieve belangen», RW 1983-84, (2001) 2012 en 2018, met verwijzing naar H. Bocken, Het aansprakelijkheidsrecht als sanctie tegen de verstoring van het leefmilieu, Brussel, 1979, 227 en 410.

138  B. Allemeersch in Wetsvoorstel tot wijziging van het Gerechtelijk Wetboek teneinde verenigingen een vorderingsrecht toe te kennen ter verdediging van collectieve belangen. Verslag van de eerste lezing, Parl.St. Kamer 2018-19, nr. 3303/008, 110.

139  B. Allemeersch in Wetsvoorstel tot wijziging van het Gerechtelijk Wetboek teneinde verenigingen een vorderingsrecht toe te kennen ter verdediging van collectieve belangen. Verslag van de eerste lezing, Parl.St. Kamer 2018-19, nr. 3303/008, 110.

140  Parl.St. Kamer 2018-19, nr. 3303/008, 124.

141  R. Stolk, «De algemeenbelangactie in strijd met het algemeen belang?», NJB 2023, (1) 2.

142  Elke natuurlijke persoon of rechtspersoon die doet blijken van een belang kan immers een annulatieberoep instellen bij de Raad van State (art. 19, eerste lid RvS-wet). Art. 19 bevat geen definitie van «belang». Het kwam toe aan de afdeling Bestuursrechtspraak om dit begrip nadere invulling te geven. In het licht van hogere normen verwachtte de wetgever van de Raad van State een soepele interpretatie; Parl.St. Kamer 1936-37, nr. 211, 34 en nr. 299, 18; RvS 28 januari 1998, nr. 71.256; RvS 11 september 2000, nr. 89.585; RvS 22 februari 2005, nr. 141.043; RvS 16 november 2006, nr. 164.853; RvS 8 maart 2007, nr. 168.660; RvS 8 november 2007, nr. 176.534; zie bv. over de vzw GAIA: RvS 9 juli 2009, vzw Global Action in the Interest of Animals (GAIA), nr. 195.157; RvS 9 maart 2021, nr. 250.025, 16; zie ook Advies RvS nr. 46.643/AV van 9 maart 2009, bij ontwerp van wet tot wijziging van de gecoördineerde wetten op de Raad van State, teneinde verenigingen een vorderingsrecht toe te kennen ter verdediging van collectieve belangen, Parl.St. Kamer 2009-10, nr. 52-1939/002, nr. 18.2.4; M. Kruithof, «Privaatrechtelijke facetten van algemeenbelangacties bij de justitiële rechter», TPR 2022, (21) 73.

143  Bv. RvS 12 december 1994, nr. 50.678; RvS 30 maart 1994, nr. 46.786; RvS 30 januari 1996, nr. 57.906; RvS 4 februari 1997, nr. 64.353; RvS 23 oktober 2007, nr. 176.051; Advies nr. 46.643/AV van 9 maart 2009, bij ontwerp van wet tot wijziging van de gecoördineerde wetten op de Raad van State, teneinde verenigingen een vorderingsrecht toe te kennen ter verdediging van collectieve belangen, Parl.St. Kamer 2009-10, nr. 52-1939/002, nr. 18.2.2.

144  Zie recente zaken waar de vzw GAIA optrad als verzoekende partij: RvS 15 juni 2017, nr. 238.526; RvS 14 juni 2018, nr. 241.785; RvS 24 oktober 2019, nr. 245.871; RvS 8 juli 2021, nr. 251.231.

145  De vereiste van belang wordt gesteld door art. 142, derde lid van de Grondwet en art. 2, 2° van de Bijzondere Wet van 6 januari 1989 op het Grondwettelijk Hof.

146  Bv. GwH 17 december 2003, nr. 173/2003; GwH 5 mei 2004, nr. 67/2004; GwH 29 november 2006, nr. 181/2006; GwH 19 maart 2008, nr. 56/2008.

147  Bv. GwH 24 oktober 1990, nr. 32 en 33/90; GwH 1 april 1998, nr. 35/98 en nr. 37/98; GwH 21 december 2004, nr. 202/2004.

148  Bv. GwH 17 januari 2007, nr. 12/2007 en nr. 17/2007 en GwH 10 oktober 2013, nr. 133/2013.

149  Wetsvoorstel tot wijziging van het Gerechtelijk Wetboek teneinde verenigingen een vorderingsrecht toe te kennen ter verdediging van collectieve belangen. Verslag van de eerste lezing, Parl.St. Kamer 2018-19, nr. 3303/008, 106.

150  Naar aanleiding van het cassatiearrest van 11 juni 2024 werd op 16 september 2024 een wetsvoorstel ingediend om ook dierenbeschermingsverenigingen toegang te verlenen tot de rechter in een nieuw derde lid van artikel 17 Ger.W. Door uitsluitend dierenbeschermingsverenigingen toe te voegen, bestaat er volgens mij echter het risico dat er in de toekomst nieuwe discriminaties opduiken. Zie voorstel tot wijziging van het Gerechtelijk Wetboek teneinde dierenbeschermingsverenigingen de bevoegdheid toe te kennen om in rechte op te treden, KAMER, 2024, 16 september 2024, nr. 0226/001. Het voorstel was nog niet gestemd op moment van indiening van deze bijdrage.

151  GwH 10 oktober 2013, nr. 133/2013, B.3.4.

152  GwH 10 oktober 2013, nr. 133/2013, B.3.4.

153  L. Vanquathem, «Dierenbeschermingsverenigingen: vleugellam voor de rechter?» in M. Wyckaert, V. Colaert en S. Cools (eds.), Feestschrift voor Koen Geens, Roeselare, Roularta, 2023, 105-109.