Schadevergoeding na succesvolle betwisting van de afstamming
Ingrid Boone
Hoogleraar KU Leuven
Vooraf
1. In februari 2024 namen we met grote droefheid afscheid van professor Eric Dirix. Met zijn talloze publicaties over verbintenissenrecht, zekerhedenrecht, insolventierecht, goederenrecht en procesrecht, drukte hij zijn stempel op het privaatrecht en blijft hij tot vandaag hét baken voor civilisten. Ook het aansprakelijkheidsrecht is in zijn oeuvre vertegenwoordigd, onder meer met een boek van 1984 over het schadebegrip.1 Voortbouwend op dat werk, schreef hij voor het Rechtskundig Weekblad rond de eeuwwende een bijdrage over het onderscheid tussen abstracte en concrete schade,2 met daarin onder meer aandacht voor de vergoeding van morele schade, «in ons land bij uitstek het terrein van een abstracte schadebegroting».3
2. Het familierecht bleef grotendeels buiten zijn publicatieradius, behalve dan op de raakvlakken met het verbintenissenrecht. Zo besteedde hij in zijn boek over ongerechtvaardigde verrijking aandacht aan vermogensverschuivingen tussen familieleden, echtgenoten en samenwonenden.4 In een bijdrage over «Overeenkomsten en menselijke waardigheid» in het Rechtskundig Weekblad 1989-90, nam hij kort en krachtig standpunt in over de geoorloofdheid van draagmoederschap.5 Voor dit bijzondere nummer van het Rechtskundig Weekblad, waarmee de kernredactie van dit tijdschrift hulde brengt aan professor Eric Dirix, leek het mij passend om een bijdrage te schrijven over het raakvlak van het aansprakelijkheidsrecht en het familierecht. Ik draag deze bijdrage op aan Eric Dirix, met dankbaarheid en vooral grote bewondering.
I. Inleiding
3. «Het Belgische aansprakelijkheidsrecht getuigt - in tegenstelling tot andere rechtsstelsels - van een grote inschikkelijkheid voor wat betreft het erkennen van dergelijke aanspraken», schreef Eric Dirix in verband met aanspraken tot vergoeding van morele schade.6 Die inschikkelijkheid is op het eerste gezicht minder groot wanneer het gaat om de vergoeding voor leed berokkend in gezins- en familieverband. Hoewel de regels van het buitencontractueel aansprakelijkheidsrecht onverkort van toepassing zijn tussen verwanten7 en er tussen verwanten heel wat fout kan lopen (denk maar aan verwaarlozing en fysiek of psychisch geweld, of aan ex-partners die elkaar trachten te treffen via de kinderen door de onderhoudsbijdragen niet te betalen of het omgangsrecht van de andere ouder te miskennen), zouden aansprakelijkheidsvorderingen tussen familieleden zeldzaam zijn.8 De toepassing van het aansprakelijkheidsrecht in familieverband zou gevoelens van weerstand oproepen. Het gevoel dat het buitencontractuele aansprakelijkheidsrecht niet behoort te worden uitgespeeld tussen ex-partners en ouders en kinderen, zou achter de aarzelende houding van de rechtsbeoefenaars schuilgaan.9 In een eerdere bijdrage omschreef ik daarom de verhouding tussen het aansprakelijkheidsrecht en het familierecht als die van «koele minnaars».10
4. Er zijn zeven jaar verstreken sinds die vorige bijdrage, en in die periode lijkt de inschikkelijkheid ten aanzien van aansprakelijkheidsvorderingen tussen ex-partners te zijn toegenomen. Meer bepaald zijn de voorbije jaren gewezen vaders erin geslaagd om schadevergoeding te verkrijgen op grond van het buitencontractuele aansprakelijkheidsrecht, na een succesvolle betwisting van hun vaderschap. Dit gebeurde respectievelijk voor de hoven van beroep van Brussel, Gent en Antwerpen.11 In elk van die zaken werd geoordeeld dat de moeder een fout had begaan door haar overspelige relatie te verzwijgen voor haar echtgenoot of partner, terwijl ze wist of kon vermoeden dat het kind niet door haar echtgenoot of partner was verwekt. Als gevolg van die fout had de gewezen vader materiële en morele schade geleden.12 Naast deze gevallen van «bedrogen vaders» zijn er nog andere toepassingen van het buitencontractuele aansprakelijkheidsrecht tussen ouders. Zo kreeg een man wiens vaderschap gerechtelijk werd vastgesteld, 15.000 euro als vergoeding voor zijn morele schade als gevolg van de frauduleuze conceptie die tot zijn vaderschap had geleid.13 Aan een moeder die alleen had moeten zorgen voor haar kind, werd een vergoeding van 2.500 euro toegekend voor de morele schade die haar was aangedaan doordat de vader had nagelaten zijn verplichtingen tegenover het kind na te komen.14
De verhouding als «koele minnaars» lijkt stilaan plaats te ruimen voor een «prille romance» tussen het familierecht en het aansprakelijkheidsrecht. In Frankrijk is de rechtspraak zelfs al voorbij het stadium van een prille romance. Het buitencontractuele aansprakelijkheidsrecht neemt er steeds meer een belangrijke plaats in bij afstammingszaken. Succesvolle vorderingen tot schadevergoeding na het tenietdoen van een afstammingsband zijn er een gekend fenomeen.15 Komt de bui nu naar België overgewaaid?
5. Deze bijdrage gaat in op de toepassing van het aansprakelijkheidsrecht in de context van een succesvolle betwisting van de afstamming. Waarin kan de fout bestaan die aanleiding geeft tot schadevergoeding? Volstaat het te bewijzen dat er overspel is begaan, of moet er meer aan de hand zijn? Voor welke schade kan er vergoeding worden toegekend en welke vergoeding is daarvoor passend? Zou ook de man met wie de moeder overspelige betrekkingen had en die de biologische vader van het kind blijkt te zijn, aansprakelijk gesteld kunnen worden? En wat met de kinderen die jarenlang misleid werden over hun biologische afstamming: zouden ook zij aanspraak kunnen maken op schadevergoeding? Deze problematiek gaf tot nog toe alleen aanleiding tot beperkte commentaren, via rechtspraakannotaties en bijdragen in de Juristenkrant.16 Deze bijdrage beoogt de aanzet te geven tot een meer diepgaande behandeling van deze complexe en gevoelige problematiek. Andere studies kunnen hierop voortbouwen.
6. De rechtspraak die in deze bijdrage aan bod komt, dateert van vóór de inwerkingtreding op 1 januari 2025 van Boek 6 BW, dat het nieuwe buitencontractuele aansprakelijkheidsrecht bevat. Tenzij dit uitdrukkelijk anders is aangegeven, verwijst deze bijdrage naar de bepalingen van het oude buitencontractuele aansprakelijkheidsrecht (art. 1382 e.v. oud BW), die van toepassing waren in de besproken rechtszaken. De besproken rechtspraak blijft niettemin relevant onder het nieuwe recht. De in die rechtspraak toegepaste regels van het oude buitencontractuele aansprakelijkheidsrecht, zoals zij vorm hebben gekregen in de rechtspraak van het Hof van Cassatie, zijn immers in Boek 6 overgenomen.17 Zo herneemt artikel 6.5 BW het beginsel dat ook ten grondslag lag aan de artikelen 1382-1383 oud BW: eenieder is aansprakelijk voor de schade die hij door zijn fout aan een ander veroorzaakt. Volgens artikel 6.6 § 1 BW bestaat de fout uit de schending van een wettelijke regel die een bepaald gedrag oplegt of verbiedt of van de algemene zorgvuldigheidsnorm die geldt in het maatschappelijk verkeer. Dit dubbele foutcriterium sluit aan bij de rechtspraak van het Hof van Cassatie met betrekking tot de artikelen 1382 en 1383 oud BW.18 Op het vlak van het oorzakelijk verband bevestigt artikel 6.18 § 1, eerste lid BW de conditio sine qua non-regel.19 Een tot aansprakelijkheid leidend feit is oorzaak van de schade indien het een noodzakelijke voorwaarde is voor de schade. Een feit is een noodzakelijke voorwaarde voor de schade indien de schade zich zonder dit feit, in de concrete omstandigheden die bestonden ten tijde van het schadegeval, niet zou hebben voorgedaan zoals deze zich heeft voorgedaan. Artikel 6.30 BW verankert dan weer het beginsel van het integraal herstel van de schade, waarbij rekening moet worden gehouden met de concrete toestand waarin de benadeelde zich bevindt. Volgens artikel 6.24, eerste lid BW bestaat schade uit de economische en niet-economische gevolgen van de aantasting van een juridisch beschermd persoonlijk belang. Schadeloosstelling voor patrimoniale schade moet ertoe leiden dat de benadeelde geplaatst wordt in de toestand waarin hij zich zou hebben bevonden indien het tot aansprakelijkheid leidend feit zich niet zou hebben voorgedaan. Schadeloosstelling voor extrapatrimoniale schade heeft tot doel de benadeelde een billijke en passende vergoeding toe te kennen voor deze schade (art. 6.31 § 1 BW).
II. De bedrogen vader
7. «Geef mij de feiten, dan geef ik u het recht, zo spreekt de rechter. Maar daartoe moeten de feiten hun plaats krijgen in een verhaal. Door het «verhaal» wordt het verband gelegd tussen de feiten en het recht en kunnen de feiten «tot hun recht komen».»20 Met deze woorden gaf Eric Dirix aan waarom hij de narratieve dimensie van het recht over de jaren heen steeds belangrijker was gaan vinden. Zijn boodschap indachtig brengen we hierna eerst het verhaal van de zaken voor de hoven van beroep van Brussel, Gent en Antwerpen die aanleiding gaven tot toekenning van schadevergoeding aan gewezen vaders na de betwisting van hun vaderschap. Ook een zaak waarin de vordering tot schadevergoeding werd afgewezen, maar de gewezen vader wel terugbetaling kreeg van de kinderkosten op grond van onverschuldigde betaling, krijgt in dit overzicht een plaats. De zaken komen in chronologische volgorde aan bod, volgens de datum van de uitspraak in beroep.21
A. Het verhaal
8. In de zaak waarover het hof van beroep te Brussel uitspraak deed op 24 oktober 2017 hadden de partijen een relatie van 1995 tot medio 2008. Ze waren in 2002 gehuwd en in 2004 beviel de vrouw van een dochter, van wie het vaderschap vaststond op grond van de vaderschapsregel (art. 315 oud BW). De echtscheiding werd uitgesproken in 2010. De partijen voerden een langdurige strijd over de verblijfsregeling van het kind. Eind 2014 werd de dochter gehoord door de familierechtbank te Brussel. Ze gaf aan dat ze «nog met iets zat» dat ze niet kon uitspreken. Er werd afgesproken dat ze het op een briefje zou neerschrijven. Zo bleek dat de dochter erachter was gekomen dat haar juridische vader niet haar biologische vader was, maar dat de nieuwe echtgenoot van haar moeder dat wel was. Kort daarna werd een minnelijk DNA-onderzoek uitgevoerd, waarvan het verslag bevestigde dat de voormalige echtgenoot van de moeder niet de biologische vader van het kind was. Daarop stelde de voormalige echtgenoot met succes een vordering in tot betwisting van zijn vaderschap (art. 318 oud BW). Hij vorderde ook 100.000 euro schadevergoeding op grond van artikel 1382 oud BW, waarvan de helft voor materiële schade (bestaande uit de kosten die hij gedurende meer dan tien jaar ten behoeve van het kind had besteed) en de andere helft voor morele schade. De familierechtbank wees die vordering af, omdat de moeder naar het oordeel van de rechtbank geen fout had begaan. Het hof van beroep verklaarde de vordering wel (gedeeltelijk) gegrond en veroordeelde de moeder tot betaling van een schadevergoeding van 10.000 euro: 5.000 voor de materiële schade en evenveel voor de morele schade die de man had geleden als gevolg van het foutieve gedrag van de moeder.22
9. Drie jaar na het Brusselse hof van beroep, kende het Gentse hof van beroep in een arrest van 21 januari 2021 een vergelijkbaar bedrag aan schadevergoeding toe aan een man die een kind erkend had waarvan achteraf bleek dat hij er niet de vader van was. De man woonde samen met een vrouw die tijdens hun relatie twee kinderen kreeg, in 2012 en in 2013. De man erkende de kinderen in hun geboorteakten. De relatie eindigde in 2014. In 2016 bereikten de partijen een akkoord over de week-week-regeling voor het verblijf van de kinderen en de verdeling van de kinderkosten. Vanaf het najaar 2017 was er geen contact meer tussen de man en het jongste kind, omdat de man via een DNA-analyse te weten was gekomen dat niet hij, maar wel zijn broer, de biologische vader van dat kind was. Daarop stelde de biologische vader een vordering in tot betwisting van de erkenning en tot vaststelling van zijn vaderschap (art. 330 oud BW), die door de familierechtbank gegrond werd verklaard. In de afstammingsprocedure stelde de ex-partner van de moeder een tegen- en tussenvordering in tegen haar en tegen zijn broer. Hij vorderde op grond van artikel 1382 oud BW hun solidaire veroordeling tot betaling van een vergoeding van 5.000 euro voor morele schade en ruim 14.000 euro voor materiële schade (bestaande uit de kosten die hij betaald had voor het kind en de kosten voor het DNA-onderzoek). Die vordering werd toebedeeld aan een burgerlijke kamer van de rechtbank. Die oordeelde dat de ex-partner er niet in slaagde om een fout aan te tonen. De man tekende hoger beroep aan. Het Gentse hof oordeelde dat zowel de vrouw in kwestie als de broer van de gewezen vader jegens die laatste een fout hadden begaan. Het hof veroordeelde hen in solidum tot betaling van 5.000 euro (plus intrest) als vergoeding voor morele schade en 4.433,63 euro (plus intrest) als vergoeding voor de materiële schade bestaande uit zijn bijdragen in de kosten van het kind.23
10. In een zaak waarover het hof van beroep te Brussel uitspraak deed op 18 mei 2021 hadden de partijen aanvankelijk een relatie met elkaar, maar waren zij op een bepaald ogenblik uit elkaar gegaan. Na de beëindiging van hun relatie ging de vrouw een kortstondige relatie aan met een andere man. Vervolgens gingen de partijen opnieuw een relatie aan met elkaar. Ze trouwden in september 2013. Op dat ogenblik was de vrouw ongeveer zes maanden zwanger. In december 2013 beviel zij van een kind, van wie het vaderschap van haar echtgenoot vaststond op grond van de vaderschapsregel (art. 315 oud BW). Twee jaar later kwam het tot een echtscheiding. In het kader van betwistingen over de verblijfsregeling voor het kind drong de moeder aan op een DNA- onderzoek. Zij was immers van mening dat het kind niet van haar voormalige echtgenoot kon zijn. Begin 2019 bevestigde het resultaat van het DNA-onderzoek dat de ex-echtgenoot inderdaad niet de biologische vader van het kind was. Enkele maanden later stelde de man een vordering in tot betwisting van zijn vaderschap. Die vordering werd gegrond verklaard. De familierechtbank besliste tevens dat de man geen onderhoudsverplichting meer had ten aanzien van het kind. Zijn vordering tot terugbetaling van de onderhoudsgelden die hij aan de moeder betaald had voor het kind, werd daarentegen afgewezen. In hoger beroep vroeg de man dat zijn gewezen echtgenote veroordeeld zou worden tot betaling van 6.600 euro wegens het onverschuldigde karakter van de door hem betaalde onderhoudsbijdragen. Ook vorderde hij een schadevergoeding van 3.000 euro op grond van de artikelen 1382 en 1383 oud BW, zonder daarbij te preciseren of het ging om een vordering tot vergoeding van materiële schade dan wel van morele schade of een mengeling van de twee. Wat de vordering tot schadevergoeding betrof, voerde de man aan dat zijn ex-vrouw altijd geweten had dat hij niet de biologische vader was van haar kind, terwijl hij er te goeder trouw van was uitgegaan dat hij dat wel was. Hij meende dus dat zijn ex-vrouw hem bedrogen had en op basis van bedrog hem een band had doen opbouwen met een kind dat achteraf het zijne niet bleek te zijn. Zijn ex-vrouw sprak dit tegen. Zij hield voor dat zij hem had meegedeeld dat ze zwanger was toen ze opnieuw een relatie met elkaar aangingen en hem toen tijd had gegeven om over de situatie na te denken en de voor hem juiste beslissing te nemen. Volgens haar had de man dus zelf de beslissing genomen om het kind als het zijne te beschouwen. Het hof van beroep stelde vast dat de partijen diametraal tegenovergestelde versies van de gebeurtenissen poneerden, zonder het bewijs van hun beweringen te leveren. De man slaagde er niet in zijn bewering te bewijzen dat zijn ex-vrouw altijd geweten had dat hij niet de biologische vader was van haar kind en dat hij er te goeder trouw van was uitgegaan dat hij dat wel was. Hij bewees zo niet dat zij een fout had begaan. Het hof van beroep wees daarom de vordering tot schadevergoeding af. De vordering tot terugbetaling van de onderhoudsbijdragen die de man betaald had voor het kind werd daarentegen wel gegrond verklaard. Het hof oordeelde dat het hier om een onverschuldigde betaling ging.24
11. In een arrest van 17 september 2024 veroordeelde het Antwerpse hof van beroep een moeder tot betaling van 23.650 euro schadevergoeding aan haar ex-echtgenoot. De partijen waren gehuwd in 2007 en tijdens hun huwelijk waren twee kinderen geboren, in 2009 en 2010. In februari 2014 kwam het tot een feitelijke scheiding, in november 2014 volgde een echtscheiding door onderlinge toestemming. Volgens de EOT-akte verbleven de kinderen in een week-week-regeling bij hun ouders. De ouders stonden ieder afzonderlijk in voor de gewone kosten tijdens het verblijf van de kinderen; de buitengewone kosten werden via een kindrekening betaald. Pas in augustus 2021, toen de kinderen dertien jaar en elf jaar oud waren, kwam de ex-echtgenoot te weten dat hij niet hun biologische vader was. Hij verbrak daarna het contact met de kinderen en droeg sindsdien ook niet meer bij in de kosten van de kinderen. Eind 2021 stelde de ex-echtgenoot een vordering in om zijn vaderschap over beide kinderen te betwisten. Het DNA-onderzoek dat in het kader van die procedure bevolen werd, bevestigde dat hij niet de biologische vader was. De familierechtbank willigde de vordering tot betwisting van het vaderschap in. Zijn vordering tot (terug)betaling van meer dan 80.000 euro als schadevergoeding dan wel als onverschuldigde betaling, werd als ongegrond afgewezen. Het hof van beroep hervormde de beslissing van de eerste rechter wat de beslissing over de schadevergoeding betreft. Anders dan de eerste rechter was het hof van oordeel dat de moeder wel een fout had begaan die in oorzakelijk verband stond met de beweerde schade. Het hof veroordeelde de moeder tot betaling van een vergoeding van 13.650 euro (plus intrest) voor materiële schade en een vergoeding van 10.000 euro (plus intrest) voor morele schade.25
12. Elk verhaal is uniek. Toch zijn er bepaalde gelijkenissen tussen de vier besproken rechtszaken. In elk van die zaken werd de vordering tot schadevergoeding ingesteld in het kader van een procedure tot betwisting van het vaderschap. In drie van de vier zaken waren de betrokken kinderen geboren tijdens het huwelijk en was het de ex-echtgenoot die zelf zijn vaderschap betwistte. In één zaak ging het om een kind geboren tijdens een feitelijke samenwoningsrelatie, en werd het vaderschap (van de erkenner) betwist door de biologische vader. De vordering tot betwisting van de afstamming werd in elke zaak gegrond verklaard, zodat het vaderschap werd tenietgedaan. Telkens had de gewezen vader voordien verschillende jaren (variërend tussen vier jaar en dertien jaar) als vader voor de kinderen gezorgd. Dat het vaderschap, ondanks de socio-affectieve band tussen de juridische vader en het kind, tenietgedaan werd, impliceert dat de familierechter op grond van een belangenafweging met bijzondere aandacht voor de belangen van het kind, van oordeel was dat de socio-affectieve werkelijkheid geen voorrang moest krijgen op de biologische werkelijkheid.26
In één van de vier zaken was het niet duidelijk of de juridische vader meteen op de hoogte was van het feit dat hij niet de biologische vader was. In die zaak werd de vordering van de gewezen vader op grond van buitencontractuele aansprakelijkheid afgewezen, maar werd zijn vordering op grond van onverschuldigde betaling (gedeeltelijk) toegestaan. In de andere drie zaken stond wel vast dat de juridische vader pas jaren na de geboorte de waarheid vernam en werd de moeder veroordeeld tot betaling van schadevergoeding voor zowel materiële als morele schade. Voor de morele schade kenden de drie hoven van beroep aan de gewezen vaders een bedrag toe van 5.000 euro per kind. In één zaak was ook de biologische vader in de zaak betrokken en werd hij mee veroordeeld tot betaling van schadevergoeding.
B. Het recht
1. Geen civielrechtelijke immuniteit
13. In de drie zaken waarbij de kinderen geboren waren tijdens het huwelijk, brengen de appelrechters in de eerste plaats in herinnering dat de regels van de buitencontractuele aansprakelijkheid onverkort gelden tussen echtgenoten en tussen ex-echtgenoten.27 Dit uitgangspunt is algemeen aanvaard en het geldt ook tussen (ex-)samenwonende partners en ruimer, tussen gezins- en familieleden. Er bestaat nu eenmaal geen civielrechtelijke (noch strafrechtelijke) immuniteit tussen gezins- of familieleden. Hun aansprakelijkheid wordt beheerst door de algemene regels van het civiele aansprakelijkheidsrecht.28 Dat is ook zo onder het nieuwe buitencontractuele aansprakelijkheidsrecht.
2. De fout
14. Dat het juridische vaderschap niet blijkt overeen te stemmen met de biologische realiteit, betekent op zich niet dat er onrechtmatig is gehandeld. De (gewezen) vader die schadevergoeding vordert na het tenietgaan van de afstammingsband, moet dan ook in eerste instantie aantonen dat er een fout is begaan. Zoals hoger aangehaald, slaagde de gewezen vader in een van de besproken zaken daar niet in, omdat hij zijn beweringen over wat er volgens hem was gebeurd, niet kon staven.29 In de andere drie zaken oordeelden de hoven van beroep dat er wel een fout werd aangetoond.30 Waarin bestond dan volgens hen de fout?
a. Overspel als fout
15. In de zaken waarin de kinderen geboren waren tijdens het huwelijk, wezen de appelrechters erop dat tussen de echtgenoten een getrouwheidsplicht bestaat (art. 213 oud BW). Dit houdt in dat zij gehouden zijn tot seksuele exclusiviteit ten opzichte van elkaar. De vrouw beging dan ook een fout door tijdens het huwelijk geslachtsbetrekkingen te onderhouden met een andere man dan haar echtgenoot en zo de getrouwheidsplicht te schenden.31 Het Antwerpse hof overwoog in dit verband dat, behoudens onoverwinnelijke dwaling of een andere rechtvaardigheidsgrond, de overtreding van een wettelijke norm een fout in de zin van artikel 1382 oud BW is. Dat er van een weinig stabiel huwelijk of slechts van een aantal seksuele contacten en geen relatie met een andere man sprake zou zijn, deed daaraan volgens het hof geen afbreuk. De loutere schending van een gedragsregel vormt immers een fout, zonder dat de zorgvuldigheidstoets nog moet plaatsvinden.32
16. Het is vaste rechtspraak dat de overtreding van een wettelijke regel die een welbepaald gedrag oplegt of verbiedt, op zich een fout in de zin van de artikelen 1382-1383 oud BW uitmaakt.33 Artikel 6.6 BW herneemt die regel.34 Een norm die een specifiek gedrag voorschrijft of verbiedt, levert een autonoom criterium op om de rechtmatigheid van een bepaald gedrag te beoordelen, zonder dat toepassing gemaakt moet worden van de zorgvuldigheidsnorm en kan in dit opzicht vergeleken worden met een contractuele resultaatverbintenis.35 Op het eerste gezicht is de getrouwheidsplicht een wettelijke norm die een specifiek gedrag oplegt: echtgenoten moeten zich onthouden van seksuele betrekkingen met een andere persoon dan de echtgenoot.36 Houdt een echtgenoot zich daar niet aan, dan levert dat meteen een fout op. Toch zou de vraag gesteld kunnen worden of de getrouwheidsverplichting, die betrekking heeft op een hoogst intiem aspect van een partnerrelatie, niet eerder een inspanningsverbintenis dan een resultaatsverbintenis inhoudt. Bij een langdurige intieme relatie kan een complex samenspel van gevoelens en ervaringen ertoe leiden dat emotionele en fysieke intimiteit niet altijd samengaan. Vreemdgaan kan om allerlei redenen gebeuren. Het kan bijvoorbeeld zijn dat het «vuur» gedoofd is in de relatie, terwijl de partners wel met elkaar gehuwd willen blijven. Maakt vreemdgaan in die omstandigheden per definitie een fout uit? Indien de getrouwheidsplicht als een inspanningsverbintenis wordt beschouwd, volstaat de loutere vaststelling van overspel niet om een fout vast te stellen, maar moet bijkomend nog een toets aan de zorgvuldigheidsnorm plaatsvinden.37 Bij die toets zou dan het gedrag van de overspelige echtgenoot vergeleken moeten worden met dat van een voorzichtig en redelijk persoon geplaatst in dezelfde omstandigheden. Die benadering zou het mogelijk maken om rekening te houden met de concrete omstandigheden waarin het overspel plaatsvond, waaronder de relationele historiek van het echtpaar, de (in)stabiliteit van hun huwelijk en de emotionele context waarin de handelingen zijn gesteld. Overspel (binnen het huwelijk) automatisch gelijkstellen aan een fout, doet mogelijk geen recht aan de complexiteit van een langdurige intieme relatie.
17. In de zaak voor het Gentse hof van beroep kwalificeerde de appelrechter het gepleegde overspel eveneens als een fout in de zin van artikel 1382 oud BW, ook al waren de moeder en de juridische vader niet met elkaar gehuwd. Het hof achtte het aannemelijk dat de partijen geen «open relatie» hadden (waarin beide partners seksuele contacten met derden zouden onderhouden), maar dat zij elkaar, als niet-gehuwde samenwonenden, trouw zouden blijven. Het gepleegde overspel impliceerde zowel voor de overspelige partner als de «medeplichtige broer» een fout in de zin van artikel 1382 oud BW, ook al had er slechts een eenmalig seksueel contact plaatsgevonden.38 Verschelden en Makow stippen aan dat het hof terecht spreekt van overspel, een term die niet voorbehouden mag worden voor gehuwden, nu steeds meer ongehuwde paren met een vaste relatie de facto bepaalde normen uit het huwelijksrecht (zoals getrouwheid en bijstand) overnemen.39 In de zaak voor het Gentse hof maakte overspel geen miskenning uit van een wettelijke norm, maar van een moreel principe waar de samenwonende partners voor hadden gekozen, vermits zij geen open relatie hadden.40 Ook hier kan men zich niettemin afvragen of overspel tijdens een vaste (niet-open) relatie automatisch als een fout in de zin van artikel 1382 oud BW of artikel 6.5 BW te kwalificeren valt.
b. Verzwijgen van twijfels over het vaderschap als fout
18. In de drie zaken waarin de hoven van beroep schadevergoeding toekenden aan de bedrogen vaders op grond van het buitencontractuele aansprakelijkheidsrecht, kwalificeerden zij niet alleen het overspel als een fout. Zij waren van oordeel dat de betrokken moeders ook de algemene zorgvuldigheidsnorm hadden miskend doordat zij hun (toenmalige) echtgenoot of partner niet op de hoogte hadden gebracht van de twijfels die zij hadden over het vaderschap van hun kinderen.41
19. Het verzwijgen van het overspel op zich vonden de appelrechters in Brussel en Antwerpen niet noodzakelijk strijdig met de zorgvuldigheidsnorm. Zij stelden dat in het algemeen aangenomen zou kunnen worden dat van een gehuwde vrouw die overspelige betrekkingen heeft onderhouden, redelijkerwijze niet verwacht kan worden dat zij dat opbiecht aan haar echtgenoot, indien zij de hoop koestert haar huwelijk voort te zetten. Ze voegden daar wel meteen aan toe dat dit helemaal anders is indien uit deze overspelige betrekkingen een kind is voortgekomen van wie de echtgenoot overeenkomstig de vaderschapsregel de juridische vader is.42 Het Gentse hof vond wel dat het verzwijgen van het overspel door de vrouw en de broer van de juridische vader een fout uitmaakte, maar uit de verdere overwegingen blijkt dat ook dit hof het foutieve karakter van het verzwijgen vooral afleidt uit de omstandigheid dat er een kans bestond dat hun onbeschermde seks tot de zwangerschap had geleid: «Ze hadden minstens aan M. [de partner van de moeder] moeten laten weten dat C. [de broer van de partner] mogelijk de vader van het (ongeboren) kind was. Door niets te ondernemen en gewoon te zwijgen, goed wetende dat er een (misschien kleine doch reële) kans was dat C. en niet M. de biologische vader was van het (ongeboren) kind hebben C. en S. [de moeder] niet gehandeld zoals van een normaal zorgvuldig en omzichtig persoon, geplaatst in dezelfde omstandigheden, mag worden verwacht.»43 De drie hoven van beroep leiden vervolgens uit de algemene zorgvuldigheidsnorm een concrete gedragsnorm af voor moeders in een vaste relatie. Alle drie stellen ze namelijk dat van een normaal zorgvuldige moeder kan worden verwacht dat zij haar echtgenoot/partner verwittigt wanneer zij gerede twijfels heeft over zijn vaderschap van haar (ongeboren) kind. Ze verwijzen daarbij ook naar het recht op identiteit, vervat in het door artikel 8 EVRM en artikel 22 Grondwet gewaarborgde recht op eerbiediging van het privéleven. Kennis omtrent de genetische band maakt zowel voor de vader als voor het kind een aspect uit van dat recht.
20. Deze geconcretiseerde zorgvuldigheidsnorm weerspiegelt een waardeoordeel,44 namelijk het oordeel dat het maatschappelijk onaanvaardbaar is dat een vrouw haar echtgenoot of partner in de waan laat dat hij de vader van haar kind is en hem het vaderschap laat opnemen, wetende dat er een kans bestaat dat hij niet de biologische vader is. Naar aanleiding van het arrest van het Gentse hof van beroep merkte Lancksweerdt op dat de toepassing van artikel 1382 oud BW in die zaak niet alleen een juridische maar ook een morele oefening was: «Bij het concreet toepassen van open normen kunnen rechtscolleges eigenlijk niet anders dan morele waarden en normen hanteren, bewust of onbewust. Nu kan men hiertegen opwerpen dat zij zich misschien als moraalridders gaan gedragen, iets wat in tijden van moreel pluralisme en relativisme, waar er geen eensgezindheid meer bestaat over de in acht te nemen waarden en normen, als problematisch zou kunnen worden bestempeld. Maar rechters hoeven niet hun eigen waarden en normen voorop te stellen. Zij kunnen aansluiting zoeken bij waarden en normen die voldoende verankerd zitten in de samenleving. Ook in tijden van moreel pluralisme hechten velen nog belang aan trouw in een vaste relatie, eerlijkheid tegenover mekaar en wederzijds respect, ook al ziet niet iedereen het zo.»45 Misschien handelden de moeders in de besproken zaken ook vanuit morele waarden, bijvoorbeeld het bewaren van de stabiliteit binnen het gezin. Maar de hoven van beroep hechtten meer belang aan de waarde van eerlijkheid tussen partners en openheid over het vaderschap.46
21. Het Franse Hof van Cassatie deelt dat waardeoordeel, zo blijkt uit een arrest van 2022.47 Een vrouw en haar nieuwe echtgenoot hadden de eerste echtgenoot van de vrouw gedurende 24 jaar laten geloven dat hij de vader was van het kind dat tijdens het eerste huwelijk was geboren. Nadat zijn vaderschap teniet was gedaan, vorderde de gewezen vader schadevergoeding op grond van artikel 1382 Code civil (huidig artikel 1240 Code civil). Het hof van beroep te Lyon willigde de vordering in en veroordeelde de moeder en haar nieuwe echtgenoot in solidum tot betaling van een vergoeding van 6.000 euro voor de morele schade van de gewezen vader. Het Franse Hof van Cassatie verwierp het cassatieberoep tegen die beslissing. Het Hof aanvaardde dat het gedrag van de vrouw en haar nieuwe echtgenoot beschouwd werd als een fout in de zin van artikel 1382 Code civil, die aan de basis lag van de laattijdige vaststelling van de waarheid over de biologische afstamming van het kind. In dezelfde trant aanvaardt de Franse rechtspraak ook dat een man die een kind erkend heeft omdat de moeder hem liet geloven dat hij de biologische vader was, recht heeft op een vergoeding voor zijn materiële en morele schade na de vernietiging van de erkenning.48
22. Aangenomen dat een vrouw in beginsel een fout begaat indien zij haar echtgenoot of partner niet op de hoogte brengt van haar twijfels over het vaderschap van haar kind, zouden bijzondere omstandigheden ertoe kunnen leiden dat er toch geen aansprakelijkheid ontstaat. Er zou bijvoorbeeld sprake kunnen zijn van noodtoestand, wanneer er ernstig gevaar dreigt voor de vrouw en/of haar kind bij het opbiechten van de waarheid.49
3. De schade veroorzaakt door het verzwijgen van twijfels over het vaderschap
23. Het bewijs van een fout volstaat niet om aan een gewezen vader schadevergoeding toe te kennen na een succesvolle betwisting van zijn vaderschap. Daartoe moet ook vaststaan dat de gewezen vader door die fout schade heeft geleden.
a. Schade als gevolg van overspel
24. In de besproken zaken waarin de moeders veroordeeld werden tot schadevergoeding, stelden de hoven van beroep in de eerste plaats vast dat hun overspel een fout in de zin artikel 1382 oud BW uitmaakte.50 Volgens het Brusselse hof van beroep toonde de gewezen vader echter niet aan dat hij enige materiële of morele schade zou hebben geleden door het loutere feit dat zijn echtgenote eenmalig overspel gepleegd had, waarvan hij pas meer dan tien jaar later op de hoogte werd gebracht, toen hij van de familierechter moest vernemen dat hij wellicht niet de genetische vader van zijn kind was.51 Hierbij kan men zich de bedenking maken dat het enkele feit dat (een eenmalige daad van) overspel gedurende een lange periode onbekend bleef voor de bedrogen echtgenoot, niet wegneemt dat dit toch wel psychisch leed kan teweegbrengen wanneer het uiteindelijk wel bekend raakt.52 De langdurige geheimhouding zou de ontdekking van het overspel zelfs des te pijnlijker kunnen maken. Het hof van beroep te Gent oordeelde dat het overspel op zich onmiskenbaar een zekere morele, maar eerder symbolische, schade had berokkend. Het hof kende geen afzonderlijke vergoeding toe voor die schade, maar hield er wel rekening mee bij de toekenning van 5.000 euro voor alle morele schade die de gewezen vader had geleden als gevolg van de fouten van zijn ex-partner en zijn broer.53 Ook het Antwerpse hof van beroep nam aan dat het (in die zaak meermaals begane) overspel op zich hoogstens een eerder symbolische morele schade kon hebben berokkend, des te meer nu beide partijen het weinig stabiel karakter van hun huwelijk aankaartten.54 Deze uitspraken geven blijk van enige terughoudendheid voor wat betreft de erkenning en vergoeding van morele schade als gevolg van overspel op zich.
b. Schade als gevolg van verzwijgen van twijfels over het vaderschap
25. Naast de fout wegens het begane overspel, stelden de hoven van beroep in de tweede plaats vast dat de betrokken moeders de zorgvuldigheidsnorm hadden miskend doordat zij hun (toenmalige) echtgenoot of partner niet op de hoogte hadden gebracht van de twijfels die zij hadden over het vaderschap van hun kinderen.55 Als gevolg van die fout hadden de gewezen vaders zowel materiële als morele schade geleden.
b.1. Materiële schade
26. In de drie zaken kenden de hoven van beroep een vergoeding toe voor (een deel van) de kosten en bijdragen die de gewezen vaders betaald hadden voor het levensonderhoud van de kinderen.
In de zaak voor het Brusselse hof van beroep had de gewezen vader aangevoerd dat zijn materiële schade bestond uit de kosten die hij gedurende meer dan tien jaar ten behoeve van het kind had besteed, en die hij raamde op 5.000 euro per jaar of 50.000 euro in totaal. Het hof kende slechts één tiende van dat bedrag toe. Het oordeelde dat de gewezen vader geen vergoedbare schade kon aantonen voor de periode dat hij nog met zijn echtgenote samenwoonde, omdat zijn financiële tussenkomsten voor het kind dan begrepen waren in de meer algemene plicht tot bijdrage in de lasten van het huwelijk (art. 221 oud BW). Dit betrof meer bepaald de periode vanaf de geboorte van het kind in 2004 tot de feitelijke scheiding in juni 2009. Voor de periode vanaf de feitelijke scheiding van de partijen maakten de bijdragen van de vader in de kosten voor het kind volgens het hof wel vergoedbare schade uit. Voor de periode van juli 2009 tot oktober 2010 raamde het hof die schade op 125 euro per maand (2.000 euro voor die gehele periode), namelijk 50 euro aan maandelijkse onderhoudsbijdrage die de man betaald had, vermeerderd met zijn bijdrage in natura in het levensonderhoud van het kind. Voor de periode van november 2010 tot februari 2014 had de man geen onderhoudsbijdragen meer betaald en kon hij dan ook alleen een bijdrage in natura in rekening brengen die het hof ex aequo et bono bepaalde op 75 euro per maand, dus 3.000 euro voor die gehele periode.56 Door de kosten betaald ten behoeve van het kind in de periode van het huwelijkse samenleven als «niet vergoedbaar» te kwalificeren, omdat zij voor die periode kaderden binnen de verplichting van echtgenoten om bij te dragen in de lasten het huwelijk, werd de materiële schade aanzienlijk beperkt.
27. Hetzelfde gebeurde in de zaak voor het Antwerpse hof van beroep.57 Dat hof ging eerst nader in op het oorzakelijk verband tussen de fout van de ex-echtgenote en de door de gewezen vader aangevoerde materiële schade, bestaande uit zijn bijdragen in de kosten van de kinderen ervan uitgaand dat het zijn kinderen waren. Het hof nam aan dat er wel degelijk een oorzakelijk verband was: «Indien hij vanaf hun geboorte geweten had dat hij niet hun biologische vader was, had hij deze uitgaven niet geleverd en deze kosten niet betaald. Hij maakt immers wel degelijk voldoende aannemelijk dat het tussen partijen tot een onmiddellijke relatiebreuk zou zijn gekomen indien hij van het overspel en - vooral - de gevolgen hiervan op de hoogte zou zijn geweest». Vervolgens merkte het Antwerpse hof, terecht, op dat het oorzakelijk verband niet wordt aangetast doordat uitgaven gedaan zijn in uitvoering van een contractuele, wettelijke of reglementaire verplichting. Conform de rechtspraak van het Hof van Cassatie overwoog het Antwerpse hof dat het bestaan van een dergelijke verplichting ook niet uitsluit dat schade in de zin van de artikelen 1382 en 1383 oud BW ontstaat, tenzij wanneer, blijkens de inhoud of de strekking van de overeenkomst, de wet of het reglement, de te verrichten uitgave of prestatie definitief ten laste moet blijven van diegene die zich ertoe heeft verbonden of die ze ingevolge de wet of het reglement moet verrichten.58 Dit moet door de rechter worden beoordeeld, door middel van een uitlegging van de overeenkomst, de wet of het reglement.59 In een volgende stap stelde het Antwerpse hof vast dat er geen sprake was van de vrijwillige nakoming van een natuurlijke verbintenis. De gewezen vader had immers bijgedragen in de kosten voor de kinderen in de veronderstelling dat hij hun vader was en hij hiertoe als ouder in toepassing van artikel 203 oud BW gehouden was. Hij handelde dus niet vanuit een gewetensplicht. De uitgaven voor de kinderen werden volgens het hof wel gedaan ter uitvoering van een wettelijke plicht, namelijk de plicht van iedere echtgenoot om bij te dragen naar zijn vermogen in de lasten van het huwelijk (art. 221 oud BW). Deze lasten omvatten de kosten van de echtgenoten zelf en de kosten verbonden aan de opvoeding van gemeenschappelijke kinderen maar ook deze van de andere kinderen die deel uitmaken van het gezin.60 De financiële tussenkomst van de man tijdens het huwelijkse samenleven ten behoeve van de kinderen die deel van het gezin uitmaakten, ook al was nadien gebleken dat het niet zijn biologische kinderen waren, kaderde bijgevolg in zijn meer algemene plicht tot bijdrage in de lasten van het huwelijk. Die wettelijke plicht sluit volgens het Antwerpse hof uit dat de uitgaven voor de kinderen tijdens het huwelijkse samenleven vergoedbare schade uitmaken. Het hof overwoog in dat verband: «De ene echtgenoot is niet gerechtigd om van de andere echtgenoot enige terugbetaling te vragen voor de door hem gedragen lasten voor zover de andere echtgenoot zijn verplichting tot bijdrage, d.w.z. in evenredigheid tot zijn mogelijkheden, naar behoren is nagekomen. Er blijkt hier evenwel geen disproportionele bijdrage noch wordt hiervan gewag gemaakt.» Op grond van die redenen oordeelde het hof dat de gewezen vader alleen aanspraak kon maken op een vergoeding van de materiële schade voor de periode vanaf de feitelijke scheiding (1 februari 2014) tot het ogenblik waarop hij zijn bijdrage in de kosten voor de kinderen had stopgezet (1 september 2021). In verband met de raming van die schade wees het hof erop dat de kinderen in een week-week-regeling bij beide partijen verbleven, die ieder afzonderlijk in natura voor hun gewone kosten tijdens dit verblijf instonden. Zoals het Brusselse hof, bepaalde het Antwerpse hof de omvang van de schade bestaande uit de bijdrage in natura in de kinderkosten ex aequo et bono op 75 euro per maand, of 13.650 euro in totaal voor de twee kinderen samen (vermeerderd met vergoedende intrest vanaf de gemiddelde datum).
28. Deze redenering roept een aantal vragen en bedenkingen op. Ten eerste valt op dat het hof alleen nagaat of uit de wettelijke plicht van de gewezen vader om bij te dragen in de lasten van het huwelijk volgt dat de uitgaven gedaan ten behoeve van de kinderen definitief ten laste moeten blijven van de echtgenoot die die uitgaven heeft verricht. De gewezen vader had die uitgaven nochtans ook (en in de eerste plaats) gedaan op grond van zijn wettelijke plicht om bij te dragen in de kosten van de kinderen op grond van de artikelen 203-203bis oud BW. Of uit die wettelijke verplichting volgt dat de gedane uitgaven geen vergoedbare schade kunnen uitmaken, werd niet onderzocht. De achterliggende reden waarom dit niet ter sprake kwam, kan zijn dat het hof aannam dat die wettelijke verplichting retroactief uitgeschakeld was als gevolg van de succesvolle betwisting van het vaderschap, waardoor die verplichting geen grondslag meer bood voor de gedane uitgaven.
Ten tweede is het opmerkelijk dat de appelrechters zonder meer aannemen dat de uitgaven voor de kinderen (in de periode van het huwelijkse samenleven) gedaan werden ter uitvoering van de wettelijke plicht om bij te dragen in de lasten van het huwelijk. Dat terwijl er zonder de fout, bestaande uit het verzwijgen van de twijfel over het vaderschap, mogelijk al veel sneller een einde was gekomen aan het huwelijk, en dus ook aan de verplichting om bij te dragen in de lasten van het huwelijk. Zo stelde het Antwerpse hof uitdrukkelijk vast dat het tussen de partijen tot een onmiddellijke relatiebreuk gekomen zou zijn indien de echtgenoot van het overspel en - vooral - de gevolgen hiervan op de hoogte geweest zou zijn. Impliceert dit niet dat er zonder de fout, al veel sneller geen huwelijk (of minstens geen huwelijks samenleven) meer geweest zou zijn, en dus ook geen plicht meer om bij te dragen in de lasten van huwelijk?
Ten derde: als men, zoals het Brusselse en het Antwerpse hof, aanneemt dat de uitgaven voor de kinderen gedaan zijn ter uitvoering van de wettelijke plicht van gehuwden om bij te dragen in de lasten van het huwelijk, rijst de vraag waarom men dit dan beperkt tot de periode van het huwelijkse samenleven.61 De bijdrageplicht geldt immers voor de volledige duur van het huwelijk, tot aan de ontbinding ervan.62
Last but not least kan men zich afvragen of uit de inhoud of de strekking van de verplichting om bij te dragen in de lasten van het huwelijk volgt dat uitgaven die een echtgenoot heeft gedaan ter vervulling van die wettelijke plicht, definitief ten laste moeten blijven van die echtgenoot en daarom geen vergoedbare schade kunnen uitmaken in de zin van artikel 1382 oud BW. Dat is een interpretatievraag, waarover het Hof van Cassatie zich vroeg of laat zal moeten buigen.63 Het argument van het Antwerpse hof, namelijk dat er geen recht is op terugbetaling tussen echtgenoten voor wat zij naar evenredigheid van hun mogelijkheden hebben bijgedragen, lijkt mij een wankele basis voor het oordeel dat die uitgaven geen vergoedbare schade uitmaken. Het gaat hier immers niet om een huwelijks(vermogens)rechtelijke vordering van de ene echtgenoot tegen de andere echtgenoot, noch om een vordering op grond van onverschuldigde betaling, maar om een vordering tot schadevergoeding op grond van de aansprakelijkheid van de ex-echtgenote van de benadeelde. Dat een echtgenoot zijn huwelijksplicht heeft vervuld en daarvoor op grond van het huwelijksrecht geen aanspraak tot terugbetaling kan laten gelden, betekent dat ook dat de gedane uitgaven (die die echtgenoot zonder de fout niet had moeten doen) geen schade kunnen uitmaken in de zin van het buitencontractuele aansprakelijkheidsrecht?
29. In de zaak voor het Gentse hof van beroep hadden de partijen feitelijk samengewoond. Anders dan tussen echtgenoten (art. 221 oud BW) en wettelijk samenwonenden (art. 1477 § 3 oud BW) bestaat er voor feitelijk samenwonenden geen wettelijke plicht om bij te dragen in de kosten van het samenleven. Het hof kende schadevergoeding toe voor de kosten die de gewezen vader betaald had gedurende alle jaren waarin hij mee voor het kind had gezorgd. Die schade stond volgens het hof in oorzakelijk verband met de fout begaan door de ex-partner en broer van de gewezen vader: «Mocht hij van bij de geboorte van [het kind] geweten hebben dat niet hij doch zijn broer de biologische vader was, dan had hij deze bijdragen niet geleverd en deze kosten niet gedragen.» Voor de raming van de schade maakte hof een onderscheid tussen drie perioden. Voor de eerste periode, waarin de partijen nog een feitelijk gezin vormden, kende het hof een vergoeding ex aequo et bono toe van 75 euro per maand.64 In de daaropvolgende periode was er een week-week-verblijfsregeling en betaalde de man voor het kind een maandelijkse onderhoudsbijdrage van 75 euro. Voor die periode kende het hof ex aequo et bono een vergoeding toe van 125 euro per maand. In de derde periode was er ook een week-week-regeling maar moest de man geen onderhoudsbijdrage meer betalen. Voor die periode kreeg hij opnieuw een vergoeding van 75 euro per maand. Daarnaast werd hem een vergoeding toegekend voor de helft van de schoolfacturen en de helft van de hospitalisatieverzekering, wat de totale vergoeding voor materiële schade op 4.433,64 euro bracht.65
30. Als men aanneemt dat een gewezen ouder die gehuwd of wettelijk samenwonend was met de moeder van de kinderen, geen recht heeft op vergoeding voor de kinderkosten betaald tijdens het samenleven, dan leidt dit tot het merkwaardige resultaat dat alleen de bedrogen erkenner die feitelijk (of helemaal niet) samenwoonde met de moeder aanspraak kan maken op vergoeding voor alle kinderkosten.66 Zoals hierboven opgemerkt, is het echter nog maar de vraag of uit de wettelijke plicht tot bijdrage in de lasten van het huwelijk of het samenleven volgt dat de kinderkosten betaald tijdens het huwelijk of het samenleven geen vergoedbare schade kunnen uitmaken. Als dat niet uit die wettelijke verplichting volgt, dan zou ook de gewezen ouder die gehuwd of wettelijk samenwonend was met de moeder, in beginsel aanspraak kunnen maken op vergoeding voor alle kinderkosten.
b.2. Morele schade
31. De hoven van beroep te Brussel, Gent en Antwerpen kenden aan de gewezen vaders naast een vergoeding voor de materiële schade, ook een vergoeding toe voor hun morele schade. Het hof van beroep te Brussel stelde vast dat de gewezen vader zwaar moreel had geleden door de jarenlange strijd rond de verblijfsregeling van het kind. Pas door kennisname van het resultaat van het DNA-onderzoek had hij inzicht gekregen in de dieperliggende oorzaak van die aanslepende conflicten. De fout van zijn ex-echtgenote had ernstig leed veroorzaakt, ook al was het bijzonder moeizame verloop van de breuk tussen partijen en de jarenlange gerechtelijke strijd deels te verklaren door het feit dat de man niet kon aanvaarden dat zijn ex-echtgenote haar leven wenste voort te zetten met een nieuwe partner. Het Brusselse hof zette de toon door die schade naar redelijkheid en billijkheid te ramen op een bedrag van 5.000 euro, één tiende van het bedrag dat de gewezen vader vorderde.
32. Hoewel de feitelijke omstandigheden in de twee andere zaken niet identiek waren aan die van de zaak voor het Brusselse hof, kenden de hoven van beroep van Gent en Antwerpen dezelfde vergoeding toe voor de morele schade van de gewezen vaders: 5.000 euro per kind ten aanzien van wie de afstammingsband was tenietgedaan.
In de zaak voor het Gentse hof was dat ook het bedrag dat de gewezen vader voor zijn morele schade had gevorderd. Het Gentse hof vond dat bedrag passend, rekening houdend met: 1° het leed berokkend door het overspel zelf, dat volgens het hof eerder symbolisch moest worden vergoed; 2° het gegeven dat de man zeer lang in het ongewisse was gelaten over het biologische vaderschap van het kind, tot hij uiteindelijk zelf daaraan was beginnen twijfelen; 3° het leed veroorzaakt door de wetenschap dat de jongen die hij jaren als zijn zoon had beschouwd, niet van hem was, maar dat deze verwekt werd door zijn eigen broer tijdens een overspelig seksueel contact met zijn partner, met wie hij een gezin vormde en met wie hij al een kind had; 4° het leed veroorzaakt door de daaropvolgende breuk met het kind, waarmee hij een vader-zoonband had opgebouwd en waarin hij veel (materieel en emotioneel) «geïnvesteerd» had.
Ook het Antwerpse hof aanvaardde dat het onterecht verzwijgen door de moeder van de mogelijkheid dat haar (ex-)partner niet de biologische vader van de kinderen was, ernstig leed had veroorzaakt. Hij had immers pas na respectievelijk dertien en elf jaar ontdekt dat hij niet hun biologische vader was en had al die jaren een vader-kindrelatie opgebouwd, die nadien bij de kennisname van het resultaat van het DNA-onderzoek verbroken werd. Na kennisname van de resultaten van het DNA-onderzoek was de man ook vijf maanden arbeidsongeschikt geweest en had hij zich door een psycholoog laten begeleiden. Het verweer van de moeder, dat het de vrijwillige keuze van haar ex-partner was om het contact met de kinderen te verbreken, was volgens het hof niet van aard om zijn ernstig leed in vraag te stellen of te relativeren. Deze jarenlange band maakte de situatie daarentegen emotioneel nog moeilijker. Het hof nam daarbij aan dat het verbreken van het contact voor de gewezen vader de meest draaglijke wijze kon zijn om met zijn verdriet om te gaan. Dat de kinderen het grootste slachtoffer waren, zoals de moeder eveneens opwierp, deed geen afbreuk aan het leed van de gewezen vader. Het bedrag dat de gewezen vader voor die schade vorderde, namelijk 15.000 euro per kind, vond het Antwerpse hof overdreven. De gewezen vader had dat bedrag gebaseerd op het bedrag dat de Indicatieve Tabel vooropstelt als vergoeding voor morele schade wegens het overlijden van een kind, een situatie die hier niet aan de orde was. Het hof wees erop dat de gewezen vader op een andere manier geconfronteerd werd met het verlies van twee kinderen voor wie hij jarenlang had gezorgd en met wie hij een emotionele band had opgebouwd. Dat het verbreken van het contact voor hem de meest draaglijke wijze was om met de situatie om te gaan, kon hem niet worden verweten. Maar dit bracht niet met zich mee dat deze situatie met het overlijden van de kinderen te vergelijken viel.
33. Anders dan patrimoniale schade, is extrapatrimoniale of morele schade niet in geld te meten. Daarom wordt de vergoeding voor die schade in de praktijk ex aequo et bono, dus naar billijkheid, bepaald.67 De vergoeding voor morele schade kan het gebeurde niet ongedaan maken. Zij kan wel zorgen voor erkenning van het bestaan en de omvang van het ondergane leed.68 De toekenning van een bedrag van 5.000 euro voor het leed van een bedrogen vader past bij de gematigde houding die de Belgische rechtspraak doorgaans huldigt bij de vergoeding van morele schade.69 Als ook andere rechtscolleges dat bedrag zouden overnemen, wordt dit als het ware een indicatief tarief. Dat bedrag moet echter aangepast kunnen worden op basis van de concrete omstandigheden van de zaak. Het ene overspel is het andere niet. Ontdekken dat je partner is vreemdgegaan met je broer, die dan ook nog eens de vader blijkt te zijn van het kind dat je jarenlang hebt opgevoed, is misschien nog pijnlijker dan ontdekken dat je partner is vreemdgegaan met een wildvreemde.
C. Terugvordering van betaalde kinderkosten op grond van onverschuldigde betaling of ongerechtvaardigde verrijking
34. Een aansprakelijkheidsvordering strekt tot integraal herstel van de schade. De gewezen ouder die erin slaagt aan te tonen dat zijn ex-partner een fout heeft begaan, kan krachtens het aansprakelijkheidsrecht in beginsel aanspraak maken op vergoeding van alle schade die hij daardoor heeft geleden, zowel morele als materiële schade. Buiten het aansprakelijkheidsrecht is er geen rechtsfiguur die integraal herstel mogelijk maakt. Kan een gewezen ouder op grond van onverschuldigde betaling (art. 5.133-5.134 BW) of ongerechtvaardigde verrijking (art. 5.135-5.137 BW) terugbetaling krijgen van zijn bijdragen in de kinderkosten? Deze vraag is belangrijk omdat vorderingen die hierop gebaseerd zijn, geen onrechtmatige daad vereisen. Zij kunnen dus ook toepassing vinden in gevallen waarin er geen fout aan de basis ligt van de betwiste afstamming.
35. De gerechtelijke uitspraak waarbij de betwisting van de afstamming gegrond wordt verklaard, is niet constitutief, maar declaratief van aard. Dit wil zeggen dat de afstamming, na een succesvolle betwisting, met terugwerkende kracht uit de rechtsorde verdwijnt.70 De gewezen ouder wordt geacht nooit de ouder van het kind te zijn geweest.71 Hieruit volgt logisch dat de gewezen ouder de betaalde kinderalimentatie zou kunnen terugvorderen op grond van onverschuldigde betaling.72 Hoewel hierover soms anders wordt geoordeeld, komt onverschuldigd betaalde alimentatie wel degelijk in aanmerking voor terugvordering,73 voor zover deze niet is verjaard.74 Voor de kinderkosten waaraan een gewezen ouder niet door het betalen van een onderhoudsbijdrage aan de moeder, maar in natura heeft bijgedragen, kan een vordering op grond van ongerechtvaardigde verrijking mogelijk zijn, tot beloop van het bedrag dat de moeder had moeten uitgeven indien zij alleen voor deze kosten had ingestaan. Dat bedrag heeft de moeder immers bespaard als gevolg van de financiële tussenkomst van de gewezen ouder. Er is dus sprake van een verrijking van de moeder die in correlatie staat tot de verarming van de gewezen ouder.75
Wanneer de betaling of de verarming/verrijking, ondanks het retroactief verdwijnen van de afstammingsband, toch een oorzaak of juridisch relevante rechtvaardiging heeft, heeft de gewezen ouder geen recht op restitutie.76 Dit moet geval per geval worden beoordeeld. Bijvoorbeeld: bijdragen of kosten die tijdens het huwelijk of de wettelijke samenwoning voor de kinderen zijn betaald, hebben geen onverschuldigd karakter, omdat zij deel uitmaken van de verplichting om bij te dragen in de lasten van het huwelijk of de samenleving.77 Indien onderhoudsbijdragen zijn betaald op basis van een vonnis of een overeenkomst over de kinderkosten, vereist een vordering op grond van onverschuldigde betaling of ongerechtvaardigde verrijking eerst de retroactieve herziening of vernietiging van die specifieke rechtsgrond.78 Verder kan iemand die een leugenachtige erkenning heeft gedaan, na de vernietiging van die erkenning geen terugbetaling vorderen op grond van onverschuldigde betaling of ongerechtvaardigde verrijking. Die persoon is immers vrijwillig de verbintenis aangegaan om voor het kind in te staan. Ook na het tenietgaan van de afstamming en daarmee samenhangende onderhoudsplicht blijft de betaling dus wel nog een rechtsgrond hebben.79
36. In de zaak waarover het hof van beroep te Brussel uitspraak deed op 18 mei 2021, werd de vordering tot schadevergoeding van de gewezen vader afgewezen omdat hij niet bewees dat zijn ex-echtgenote een fout had begaan.80 Het hof willigde wel de vordering van de gewezen vader in tot terugbetaling van de onderhoudsbijdragen die hij aan zijn ex-echtgenote betaald had voor het kind. Het hof overwoog dat door de succesvolle betwisting het vaderschap tenietgedaan werd, niet alleen voor de toekomst maar met terugwerkende kracht tot aan de geboorte. De man was dus nooit de wettelijke vader van het kind geweest. De onderhoudsverplichting ex artikel 203 en 203bis oud BW is een gevolg van de afstamming, dat wil zeggen van een wettelijk vastgestelde afstammingsband. Die rechtsgrond voor de onderhoudsverplichting waarop de betaling van de onderhoudsbijdragen steunde, was retroactief uitgeschakeld. De ex-echtgenote toonde niet aan dat er enige andere rechtsgrond voor de betaling van de onderhoudsbijdragen voorhanden was. Daarom was het hof van oordeel dat het hier inderdaad ging om een onverschuldigde betaling.81 Het hof verwierp ook de door de moeder aangevoerde bezwaren tegen de terugvordering van de betaalde onderhoudsbijdrage. Het feit dat deze onderhoudsbijdragen ertoe dienden om het kind te onderhouden en op te voeden en van dagelijkse verzorging te voorzien, en dat de moeder deze onderhoudsbijdragen daaraan daadwerkelijk besteed had, deed niet af aan het onverschuldigd karakter van de betaling. En hoewel het juist was dat het engagement dat de ex-echtgenoot ten aanzien van het kind opgenomen had, evenals het feit dat het kind tot kort voordien de familienaam van de ex-echtgenoot gedragen had, niet meer teruggedraaid konden worden, was dat niet relevant om de vordering tot terugbetaling te beoordelen. Ook het gegeven dat de onderhoudsbijdrage betaald werd op basis van een - door de rechtbank gehomologeerd - akkoord dat de partijen bij het uiteengaan gesloten hadden, maakte volgens het hof geen verschil.82 De moeder moest zo een som van 6.600 euro terugbetalen aan de gewezen vader.
37. In de zaak waarover het hof van beroep te Antwerpen uitspraak deed op 17 september 2024, werd de gewezen vader schadevergoeding toegekend voor (een deel van) zijn bijdragen in de kinderkosten. Hij beriep zich ook op onverschuldigde betaling en ongerechtvaardigde verrijking om de door hem betaalde kosten van de opvoeding en de zorg voor de kinderen terug te vorderen van de moeder. Volgens het hof konden die rechtsfiguren geen soelaas brengen, omdat die uitgaven de kinderen en niet de moeder persoonlijk ten goede kwamen. Het hof besliste dat er daarom geen sprake was van een onverschuldigde betaling aan de moeder, of van enige ongerechtvaardigde verrijking van haar kant.83 Het is belangrijk in dit verband op te merken dat de gewezen vader in deze zaak geen onderhoudsbijdragen had betaald aan de moeder. De kinderen verbleven in een week-week-regeling bij de partijen, die ieder afzonderlijk in natura voor hun kosten instonden. Aangezien er geen betalingen aan de moeder waren verricht, was een vordering op grond van onverschuldigde betaling jegens haar inderdaad niet mogelijk. Daarentegen had een vordering op grond van ongerechtvaardigde verrijking jegens de moeder wellicht wel kans op slagen. Indien de man geen deel van de kinderkosten had gedragen, dan had de moeder, als enige ouder, alleen voor deze kosten moeten instaan. Er was dus sprake van een vermogensverschuiving van de gewezen vader naar de moeder. Deze vermogensverschuiving was niet gerechtvaardigd door de ouderlijke onderhoudsplicht ex art. 203-203bis oud BW (gelet op het retroactief tenietgaan van de afstamming), en voor de periode na de ontbinding van het huwelijk evenmin door de wettelijke plicht tot bijdrage in de lasten van het huwelijk. Dit had in deze zaak echter uiteindelijk geen belang, omdat de vordering tot schadevergoeding werd toewezen.
38. Het is niet de bedoeling om in deze bijdrage, waarin de focus op het aansprakelijkheidsrecht ligt, dieper in te gaan op de vordering tot terugbetaling van alimentatie op grond van onverschuldigde betaling of ongerechtvaardigde verrijking na een succesvolle betwisting van de afstamming. Mogelijk zal het Hof van Cassatie zich vroeg of laat hierover moeten uitspreken. Ik wil er enkel op wijzen dat het Franse Hof van Cassatie wel degelijk aanvaardt dat de gewezen vader (na de ontdekking van de waarheid en de daaropvolgende vernietiging van de afstamming) zijn bijdragen in de kinderkosten kan terugvorderen van de moeder op grond van onverschuldigde betaling.84 Het declaratief karakter van het vonnis waarbij het vaderschap teniet wordt gedaan, doet immers de onderhoudsverplichting die op de gewezen ouder rustte, retroactief verdwijnen, zodat de betalingen die hij heeft verricht om bij te dragen in de kinderkosten, zonder oorzaak zijn verricht. Ten aanzien van de «nieuwe» vader, wiens vaderschap wordt vastgesteld, kan de gewezen vader geen vordering instellen op grond van onverschuldigde betaling. Die vordering kan namelijk alleen worden ingesteld jegens de persoon die de onverschuldigde betaling heeft ontvangen. De gewezen vader kan tegen de nieuwe vader wel een vordering instellen op grond van ongerechtvaardigde verrijking, aangezien die laatste onrechtstreeks voordeel heeft gehaald uit de bijdragen van de gewezen vader in het levensonderhoud van het kind.85
III. En wat met de kinderen? Aansprakelijkheid voor schade geleden door de kinderen na een leugenachtige afstamming
39. Terug naar het aansprakelijkheidsrecht. In de hierboven besproken rechtszaken werd alleen vergoeding gevorderd voor de schade van de bedrogen vader. Het langdurige verzwijgen van de waarheid over de biologische afstamming kan echter ook - bij de ontdekking ervan - voor psychisch leed bij de (minderjarige of meerderjarige) kinderen zorgen. Zij kunnen een gevoel van verlating ervaren wanneer de afstamming ten aanzien van de ouder met wie zij een band hebben opgebouwd, wordt tenietgedaan, of ze kunnen zich bedrogen voelen door de ouder die hen jarenlang in de waan liet over hun afstamming. De ontdekking dat hun juridische vader niet hun biologische vader is, kan een diepe identiteitscrisis teweegbrengen. Het valt niet uit te sluiten dat zij, zodra ze meerderjarig zijn, zelf vergoeding vorderen voor hun morele schade van de ouder die hen jarenlang op het verkeerde been heeft gezet.86 De rechter zal dan moeten oordelen, rekening houdend met alle concrete omstandigheden van het geval, of het gedrag van die ouder al dan niet foutief was. Bij de toetsing van dat gedrag aan de zorgvuldigheidsnorm kan de rechter onder meer rekening houden met de redelijkerwijze voorzienbare gevolgen van het gedrag.87 Ook het belang van openheid tegenover het kind over zijn biologische afstamming, een belang waaraan de laatste jaren steeds meer maatschappelijk en juridisch gewicht wordt toegekend,88 kan van betekenis zijn bij de concretisering van het gedrag dat van een voorzichtige en redelijke ouder wordt verwacht. Tegelijk moet bij de toetsing aan de zorgvuldigheidsnorm rekening worden gehouden met de heersende maatschappelijke normen op het moment van het bekritiseerde gedrag. Aan openheid over iemands biologische afstamming werd in het verleden niet dezelfde waarde toegekend als vandaag. Dat neemt niet weg dat het blijven verzwijgen van de waarheid, in het licht van de veranderde tijdsgeest, mettertijd toch foutief kan zijn geworden.
40. Tijdens hun minderjarigheid kunnen de kinderen niet zelf optreden in rechte, maar een wettelijke vertegenwoordiger kan dat wel voor hen doen. In Frankrijk blijkt het geen uitzondering te zijn dat de voogd ad hoc die het kind in de afstammingsprocedure vertegenwoordigt, schadevergoeding namens het kind vordert. Het is er vaste rechtspraak dat kinderen op grond van het buitencontractuele aansprakelijkheidsrecht aanspraak maken op vergoeding van hun schade als gevolg van leugens over hun afstamming.89 De rechtspraak beschouwt een leugenachtige erkenning als een fout waarvoor de erkenner aansprakelijk is, maar ook de moeder als ze daaraan bewust heeft meegewerkt. De toegekende schadevergoedingen zijn niet louter symbolisch, zoals de volgende zaken illustreren. Een man die een kind (geboren in 2017) erkend had, wetende dat hij niet de biologisch vader was, werd na de vernietiging van de afstammingsband veroordeeld om het minderjarige kind een schadevergoeding van 10.000 euro te betalen. De moeder moest 5.000 euro schadevergoeding betalen omdat ze door mee te werken aan een leugenachtige erkenning ook een fout had begaan. De schade als gevolg van deze fout bestond erin dat het kind in een leugen had geleefd en uit het feit dat het kind in de eerste maanden van diens leven door de familie van de erkenner was opgevoed, een familie die omschreven werd als «particulièrement perturbée».90 Een man die het kind van zijn partner had erkend, wetende dat hij niet de vader was, moest een vergoeding van 8.000 euro betalen aan het kind voor diens morele schade (gevoel van verlating, verlies van houvast) en materiële schade (verandering van naam, kosten voor administratieve handelingen na de wijziging van de afstamming).91 In de context van een leugenachtige erkenning heeft ook het Franse Hof van Cassatie recent aanvaard dat het bewust tot stand brengen van een afstammingsband die niet correspondeert met de waarheid, een fout is die het kind schade toebrengt.92 Het Hof bekrachtigde de beslissing van de appelrechter die de erkenner en de moeder, die had meegewerkt aan de leugenachtige erkenning, na de nietigverklaring van de erkenning in solidum veroordeelde tot betaling van een schadevergoeding van 1.000 euro aan het kind voor diens morele schade.93
IV. Slotbeschouwingen
41. Eric Dirix noemde de algemene zorgvuldigheidsnorm een van de dragende beginselen van het systeem van het privaatrecht.94 Die norm geldt ook tussen (gewezen) partners en tussen ouders en kinderen. De in deze bijdrage geanalyseerde rechtspraak laat zien dat de zorgvuldigheidsnorm kan worden ingezet om na een succesvolle betwisting van de afstamming schadevergoeding te verkrijgen van de ex-partner. Is dit het begin van een stortvloed aan aansprakelijkheidsvorderingen tussen ex-partners? Dat is moeilijk te voorspellen. Elk jaar worden meer dan duizend nieuwe afstammingszaken aanhangig gemaakt bij de Belgische familierechtbanken.95 Lang niet al deze zaken betreffen een betwisting van de afstamming nadat de moeder jarenlang haar overspel en twijfels over het vaderschap heeft verzwegen. In sommige gevallen waarin dit wel aan de orde is, zal de bedrogen partner genoegen nemen met de betwisting van de afstammingsband; in andere gevallen niet. Of het al dan niet tot een aansprakelijkheidsvordering komt, kan van allerlei factoren afhangen, zoals de houding van de betrokken partijen en de vraag of ze op een andere manier, bijvoorbeeld door een goed gesprek of excuses, tot een vorm van genoegdoening voor de bedrogen partner komen.96 Achter aansprakelijkheidsvorderingen tussen ex-partners kan namelijk meer schuilgaan dan het enkele nastreven van vergoeding. Rancune kan een drijfveer zijn, maar ook de wens om de verantwoordelijkheid voor een bepaalde gebeurtenis te laten vaststellen, om erkenning te krijgen van het feit dat de schadeverwekker foutief handelde of voor het feit dat de eiser onrecht is aangedaan en leed is toegebracht.97 In de doctrine wordt erkend dat er op dit vlak niet alleen in het algemeen, maar ook in familieverband een rol is weggelegd voor het aansprakelijkheidsrecht98, die complementair is aan de bescherming geboden door andere domeinen van het recht, waaronder het familierecht.99 Uiteraard kan het die rol alleen vervullen wanneer de voorwaarden voor aansprakelijkheid vervuld zijn, dus wanneer de schadelijder het bewijs levert van de fout van de aangesprokene, de schade en het causaal verband tussen beide. Wanneer foutief gedrag tussen ex-partners of tussen ouders en kinderen wordt aangevoerd, moet de rechter bij de beoordeling van de fout, meer bepaald bij de toetsing aan de algemene zorgvuldigheidsnorm, rekening houden de concrete omstandigheden, waaronder de emotioneel beladen context waarin de gewraakte handelingen zijn gesteld. Het aansprakelijkheidsrecht hoeft dus geen olifant in een porseleinwinkel te zijn.100
42. Daarmee is niet gezegd dat aan de toepassing van het aansprakelijkheidsrecht in de verhouding tussen ex-partners of tussen ouders en kinderen geen bezwaren kleven. Het aansprakelijkheidsrecht is een «shame and blame»-systeem. De vaststelling van schuld kan bij de schadeverwekker zout in de wond strooien. De reeds verstoorde relatie kan daardoor nog extra onder druk komen te staan. Een beroep op het aansprakelijkheidsrecht zou de eventueel nog resterende ruimte voor verzoening of normalisering van de relatie kunnen teniet doen.101 Maar zoals Cornelis opmerkt, is de kans dat familiale conflicten door toedoen van aansprakelijkheidsvorderingen worden uitvergroot, sterk afhankelijk van de omstandigheden.102 In sommige gevallen zal het, met of zonder juridische claims, waarschijnlijk niet meer goed komen tussen de partijen. In andere gevallen kan de vaststelling van schuld een noodzakelijke stap vormen in het verwerkingsproces, waarna verzoening juist wel mogelijk wordt. Het is in ieder geval aan de benadeelde om af te wegen of de nadelen, waaronder het risico op verdere verstoring van de relatie, wat hem betreft opwegen tegen de (financiële en/of emotionele) voordelen van een aansprakelijkheidsvordering. Dat normalisering van de relatie mede door de aansprakelijkheidsvordering misschien niet meer tot de mogelijkheden behoort, zal de benadeelde in sommige gevallen voor lief nemen.103 Het is niet aan rechtsbeoefenaars om een bewuste keuze voor een schadevergoedingsclaim in de weg te staan op grond van een «gevoel» dat artikel 6.5 BW (artikel 1382 oud BW) niet behoort te worden uitgespeeld tegenover (voormalige) gezinsleden.104
43. Iedereen kan begrijpen dat iemand die jarenlang gezorgd heeft voor zijn kind, ernstig psychisch leed kan ervaren wanneer hij ontdekt dat zijn partner verzwegen heeft dat het kind door een andere man werd verwekt, met wie zijn partner een overspelige relatie had. De toekenning van een vergoeding voor morele schade roept dan ook vermoedelijk weinig weerstand op. De hiervoor toegekende schadevergoedingen zijn overigens verre van exorbitant, zoals uit de bespreking hogerop is gebleken.105
Dat een gewezen ouder aanspraak maakt op vergoeding of restitutie van de betaalde kinderkosten, vinden sommigen misschien meer problematisch.106 De bezorgdheid kan leven dat de verbintenis tot vergoeding of tot restitutie van de kinderkosten de overblijvende ouder in financiële moeilijkheden kan brengen, doordat die zijn leven heeft georganiseerd zonder rekening te houden met een potentiële schuld. Die financiële moeilijkheden zouden kunnen terugslaan op het kind. Deze bekommernis is achtenswaardig.107 Zij zou ertoe kunnen leiden dat familierechters meer terughoudend worden om vorderingen tot betwisting van de afstamming gegrond te verklaren.
Afgezien van bepalingen over de nationaliteit en de naam van het kind,108 bevat het oud Burgerlijk Wetboek geen specifieke regels rond de gevolgen van het tenietgaan van een afstammingsband. Er bestaat geen omvattende regeling, analoog aan die van het putatieve huwelijk109, die de gevolgen van het retroactief verdwijnen van de afstammingsband verzacht, onder meer op het vlak van de betaalde kinderalimentatie.110 Het recht op restitutie van onverschuldigd betaalde kinderalimentatie evenals het recht op schadevergoeding op grond van het aansprakelijkheidsrecht worden echter begrensd door andere mechanismen, zoals verjaring111, het verbod van rechtsmisbruik112 en afstand van recht113. De financiële impact voor de overblijvende ouder kan ook verzacht worden door de mogelijkheid om de biologische vader op grond van de artikelen 203-203bis oud BW (mits vaststelling van diens vaderschap) of op grond van artikel 336 oud BW (indien de afstamming van vaderszijde niet is vastgesteld) aan te spreken tot betaling van zijn bijdrage in de kinderkosten. Het recht biedt dus een aantal pistes om tegemoet te komen aan de bekommernis over de mogelijk zware financiële gevolgen. Het is aan de wetgever om te beoordelen of aanvullende begrenzingen noodzakelijk of wenselijk zijn.
1 Het boek kreeg een tweede druk in 1998: E. Dirix, Het begrip schade, Maklu, 1998, 150 p.
2 E. Dirix, «Abstracte en concrete schade», RW 2000-01, 1329-1335.
3 Ibid., (1329) 1334.
4 E. Dirix, Ongerechtvaardigde verrijking, in APR, Wolters Kluwer, 2022, 81-87.
5 E. Dirix, «Overeenkomsten en menselijke waardigheid», RW 1989-90, 686-687: «Hoe moet de rechtsorde bijvoorbeeld de geoorloofdheid en de gevolgen van een overeenkomst van draagmoederschap beoordelen? De geoorloofdheid van een dergelijke overeenkomst is omstreden. (...) De rechtsvergelijking laat echter zien dat dergelijke overeenkomsten niet overal meer als ongeoorloofd worden beschouwd. Zij laat ook zien dat de strekking opgeld maakt om zo’n overeenkomst ook afdwingbaar te stellen, in die zin dat de draagmoeder na de geboorte gedwongen kan worden het kind af te staan indien zij de afgifte van het kind aan de wensouders zou weigeren. Deze consequentie is in ieder geval onaanvaardbaar. Gelet op het vorenstaande kan de nakoming van de overeenkomst niet van de draagmoeder worden afgedwongen. Alleen de wensouders zijn gebonden (zij kunnen niet meer weigeren het ouderschap op te nemen); de draagmoeder moet daarentegen na de geboorte van het kind vrij kunnen beslissen om het moederschap over te dragen.».
6 E. Dirix, «Abstracte en concrete schade», RW 2000-01, (1329) 1334.
7 Dit wordt algemeen erkend en is ook door het Hof van Cassatie bevestigd (Cass. 10 oktober 1972, Arr.Cass. 1973, 146 en RW 1972-73, 718; Cass. 20 januari 2000, Arr.Cass. 2000, nr. 53 en T. Verz. 2001, 248, noot M. Houben; Cass. 12 januari 2004, RW 2005-06, 821, noot B. Weyts; zie o.m. L. Cornelis, «Genadeloos met genegenheid: recht of on(te)recht?» in W. Peeters (ed.), De Indicatieve Tabel Herzien, die Keure, 2008, (97) 106; B. Weyts, «Familiebanden, aansprakelijkheid en verzekeringen», RW 2004-05, (81) 83.
8 F. Swennen en B. Weyts, «Fouten tussen echtgenoten. Een tocht doorheen het echtscheidings- en aansprakelijkheidsrecht» in G. Verschelden (ed.), Echtscheiding 2009-2010, XXXVIste Postuniversitaire cyclus Willy Delva, Kluwer, 2010, 89.
9 L. Cornelis, «Genadeloos met genegenheid: recht of on(te)recht?» in W. Peeters (ed.), De Indicatieve Tabel Herzien, die Keure, 2008, (97) 122, 124 en 128.
10 I. Boone, «Familie- en aansprakelijkheidrecht: koele minnaars» in M. Kruithof (ed.), Inzichten in actueel aansprakelijkheidsrecht en verzekeringsrecht, Intersentia, 2018, 91-115 (hierna: I. Boone, «Familie- en aansprakelijkheidsrecht: koele minnaars»). In die bijdrage kwam ik tot de vaststelling dat schadevergoedingsclaims tussen ex-partners en van kinderen ten aanzien van hun ouders niettemin worden ingesteld, weliswaar meer voor de strafrechter dan voor de burgerlijke rechter. Uit mijn onderzoek bleek toen ook dat het aansprakelijkheidsrecht in de verhouding tussen (ex-)partners en tussen ouders en kinderen juist wordt ingezet in die gevallen waarin het familierecht een leemte laat of het strafrecht en jeugdbeschermingsrecht geen soelaas hebben geboden.
11 Brussel 24 oktober 2017, TBBR 2023, 223, noot V. Makow en T.Fam. 2018, 73, noot B. Weyts; Gent 21 januari 2021, TBBR 2023, 225, noot V. Makow; Antwerpen 17 september 2024, 2023/FA/716, te verschijnen in RW 2024-25.
12 Eerder werd in dergelijke zaken ook al schadevergoeding toegekend door rechtbanken van eerste aanleg. Zie bv. Rb. Hasselt 17 december 2002, Limb.Rechtsl. 2003, 146 (waarin de ex-echtgenoot van de moeder een schadevergoeding werd toegekend van 9.122,48 euro voor de onderhoudsbijdragen die hij gedurende meer dan vijftien jaar had betaald); Rb. Gent 7 oktober 2004, NJW 2005, 741, noot GV (waarin de moeder veroordeeld werd tot betaling van 1 euro als vergoeding voor de morele schade van de gewezen vader, nadat hij met succes zijn erkenning had betwist); Rb. Namen 8 mei 2015, RTDF 2017, 379 (waarin aan de gewezen vader een provisionele vergoeding van 1 euro werd toegekend voor zijn materiële schade wegens de voor het kind betaalde onderhoudsbijdragen).
13 Rb. Luik 9 april 2010, RTDF 2011, 180. De zaak betrof een gehuwde vrouw, werkzaam als callgirl, die van een kind was bevallen. Haar echtgenoot betwistte met succes zijn vaderschap. De vrouw stelde een vordering in tot vaststelling van het vaderschap van een man met wie zij, in de periode van de verwekking, seksuele betrekkingen had. Bij wijze van tegenvordering eiste de man een schadevergoeding van 182.000 euro, waarvan 50.000 euro voor morele schade. De rechtbank verklaarde de vordering van de vrouw tot vaststelling van het vaderschap gegrond. Wat de tegenvordering betreft, stelde de rechtbank vast dat de vrouw samen met haar echtgenoot bewust de vaststelling van haar overspel met de man had georganiseerd en haar zwangerschap had gebruikt om hem aanzienlijke sommen geld te doen betalen. Dat gedrag maakte een fout uit in de zin van art. 1382 oud BW. De rechtbank kende geen vergoeding toe voor de aangevoerde materiële schade, omdat het volgens de rechtbank sommen geld betrof die de man al betaald had voordat de foutieve gedragingen hadden plaatsgevonden. De rechtbank kende wel een vergoeding toe voor morele schade: «Le fait de devoir subir des pressions et de devoir assumer une paternité dans le cadre de relations sexuelles avec une femme qui en fait une profession, constitue un dommage.» De rechtbank raamde die schade naar billijkheid op 30.000 euro. Omdat de man zelf ook een fout had begaan door niet-beschermde seksuele betrekkingen te aanvaarden, terwijl hij had moeten weten dat daaruit een zwangerschap kon volgen, werd de vergoeding tot de helft herleid.
14 Corr. Hasselt (k. 13 D) 5 januari 2021, nr. 2021/9, onuitg. De rechtbank oordeelde dat de moeder morele schade had geleden doordat de vader naliet zijn onderhoudsverplichting tegenover zijn zoon na te komen. Dat had immers voor de moeder tot gevolg dat zij volledig op zichzelf aangewezen was om de financiële middelen op te brengen om hun gemeenschappelijke zoon op te voeden. De vader was ervoor verantwoordelijk dat de moeder in armoede leefde, zich voelde falen t.o.v. haar zoon, die niet kreeg wat hem toekwam. In 2014 wees het Antwerpse hof van beroep in een vergelijkbare zaak de vordering tot schadevergoeding van een moeder af, omdat haar ex-echtgenoot (vader van de kinderen) volgens het hof geen fout had begaan. Het hof had nochtans vastgesteld dat die man zijn gezin destijds in de steek had gelaten, zonder nog enig contact op te nemen, zodat de moeder verder alleen instond voor het onderhoud en de opvoeding van de kinderen, voor wie zij zich uit de naad had gewerkt. De man had bovendien jarenlang geen onderhoudsbijdragen betaald, zelfs niet nadat hij daartoe veroordeeld was (Antwerpen 23 december 2014, RW 2015-16, 1504, noot I. Boone). Dat dit gedrag geen fout zou uitmaken, is moeilijk te begrijpen. De niet-nakoming van de ouderlijke onderhoudsplicht is zelfs strafbaar wegens familieverlating (zie I. Boone, «Familie- en aansprakelijkheidsrecht: koele minnaars», 106-107).
15 Zie E. Bonifay, «Responsabilité de la femme mariée à l’égard de l’époux déclaré père à tort», Droit de la famille nr. 2, februari 2023, comm. 22; P. Malaurie en H. Fulchiron, Droit de la famille, LGDJ, 2023, 631-633; P. Hilt, «Droit de la filiation janvier 2022-février 2023», R. Dalloz 2023, 662. Zie ook de verderop in deze bijdrage vermelde rechtspraak.
16 E. Lancksweerdt, «Over verzwegen overspel en de juridisering van de moraal», De Juristenkrant nr. 448, 27 april 2022, 17; V. Makow, «Quand le droit de la filiation rencontre le droit de la responsabilité» (noot onder Brussel 24 oktober 2017 en Gent 21 januari 2021), TBBR 2023, 228-233; B. Weyts, «Eerlijk duurt het langst. Over foutaansprakelijkheid tussen (ex-)echtgenoten» (noot onder Brussel 24 oktober 2017), T.Fam. 2018, 76-79; G. Verschelden, «Bedrogen erkenner krijgt schadevergoeding na verzwegen slippertje», De Juristenkrant nr. 444, 23 februari 2022, 1-2; G. Verschelden, «Bedrogen echtgenoot krijgt schadevergoeding na verzwegen overspel», De Juristenkrant nr. 495, 9 oktober 2024, 1 en 3.
17 Zie G. Jocqué, Het buitencontractuele aansprakelijkheidsrecht. Van oud naar nieuw, die Keure, 2024, 3.
18 Zie G. Jocqué, Het buitencontractuele aansprakelijkheidsrecht. Van oud naar nieuw, die Keure, 2024, 28-29; I. Samoy en G. Jocqué, «Het nieuwe buitencontractuele aansprakelijkheidsrecht in Boek 6 BW: vaarwel 1382 - deel 1», RW 2024-25, (682) 692.
19 Zie G. Jocqué, Het buitencontractuele aansprakelijkheidsrecht. Van oud naar nieuw, die Keure, 2024, 77-78.
20 https://corporatefinancelab.org/2022/07/08/zomergasten-in-het-lab-lectuurtips-door-eric-dirix/.
21 Op het ogenblik van het schrijven van deze bijdrage waren er mij vier arresten van hoven van beroep, waarvan één (nog) niet-gepubliceerd, bekend. Mogelijk zijn er nog meer relevante uitspraken van hoven van beroep, maar omdat er vooralsnog geen databank bestaat waarin opzoekingen gedaan kunnen worden in alle rechterlijke uitspraken, valt dat niet met zekerheid na te gaan.
22 Brussel 24 oktober 2017, TBBR 2023, 223, noot V. Makow en T.Fam. 2018, 73, noot B. Weyts.
23 Gent 21 januari 2021, TBBR 2023, 225, noot V. Makow.
24 Brussel 18 mei 2021, RW 2022-23, 384. Zie over de terugvordering van de betaalde kinderkosten op grond van onverschuldigde betaling, infra nrs. 34-38.
25 Antwerpen 17 september 2024, 2023/FA/716, te verschijnen in RW 2024-25.
26 Deze verplichte belangenafweging bij de beoordeling van een vordering tot betwisting van de afstamming wanneer de juridische ouder zich als socio-affectieve ouder gedragen heeft, volgt uit de rechtspraak van het Grondwettelijk Hof over de ongrondwettigheid van het absolute karakter van de niet-ontvankelijkheid van de betwistingsvordering wegens bezit van staat, en uit de rechtspraak van het Hof van Cassatie over de gevolgen van die constitutionele rechtspraak (Cass. 7 april 2017, RW 2017-18, 940, noot L. Salomez; Cass. 7 april 2022, RW 2021-22, 1511, noot; Cass. 26 mei 2023, RW 2023-24, 1023, noot L. De Metsenaere en T.Fam. 2024, 205, noot L. Van Driessche).
27 Brussel 24 oktober 2017, TBBR 2023, 223, noot V. Makow en T.Fam. 2018, 73, noot B. Weyts; Brussel 18 mei 2021, RW 2022-23, 384; Antwerpen 17 september 2024, 2023/FA/716, te verschijnen in RW 2024-25.
28 Nr. 3 supra; zie meer uitgebreid I. Boone, «Familie- en aansprakelijkheidrecht: koele minnaars», (91) 93-94 en de verwijzingen aldaar.
29 Brussel 18 mei 2021, RW 2022-23, 384.
30 Brussel 24 oktober 2017, TBBR 2023, 223, noot V. Makow en T.Fam. 2018, 73, noot B. Weyts; Gent 21 januari 2021, TBBR 2023, 225, noot V. Makow; Antwerpen 17 september 2024, 2023/FA/716, te verschijnen in RW 2024-25.
31 Brussel 24 oktober 2017, TBBR 2023, 223, noot V. Makow en T.Fam. 2018, 73, noot B. Weyts; Antwerpen 17 september 2024, 2023/FA/716, te verschijnen in RW 2024-25.
32 Antwerpen 17 september 2024, 2023/FA/716, te verschijnen in RW 2024-25.
33 O.a. Cass. 13 mei 1982, Arr.Cass. 1981-82, 1134; Cass. 25 maart 2010, Arr.Cass. 2010, 920; Cass. 10 april 2014, AR nr. C.11.0796.N.
34 Zie daarover G. Jocqué, Het buitencontractuele aansprakelijkheidsrecht. Van oud naar nieuw, die Keure, 2024, 30-32; I. Samoy en G. Jocqué, «Het nieuwe buitencontractuele aansprakelijkheidsrecht in Boek 6 BW: vaarwel 1382 - deel 1», RW 2024-25, (682) 693.
35 H. Bocken en I. Boone m.m.v. M. Kruithof, Inleiding tot het schadevergoedingsrecht, die Keure, 2014, 92.
36 P. Senaeve en C. Declerck, Compendium van het personen- en familierecht, Acco, 2022, 565; F. Swennen, Het personen- en familierecht. Een benadering in context, Intersentia, 2023, 328; G. Verschelden, Handboek Belgisch Personen-, familie- en relatievermogensrecht, vol. 2, die Keure, 2023, 676.
37 H. Bocken en I. Boone m.m.v. M. Kruithof, Inleiding tot het schadevergoedingsrecht, die Keure, 2014, 93.
38 Gent 21 januari 2021, TBBR 2023, 225, noot V. Makow.
39 G. Verschelden, «Bedrogen erkenner krijgt schadevergoeding na verzwegen slippertje», De Juristenkrant nr. 444, 23 februari 2022, 1. V. Makow, «Quand le droit de la filiation rencontre le droit de la responsabilité» (noot onder Brussel 24 oktober 2017 en Gent 21 januari 2021), TBBR 2023, (228) 230.
40 E. Lancksweerdt, «Over verzwegen overspel en de juridisering van de moraal», De Juristenkrant 27 april 2022, 17.
41 Brussel 24 oktober 2017, TBBR 2023, 223, noot V. Makow en T.Fam. 2018, 73, noot B. Weyts; Gent 21 januari 2021, TBBR 2023, 225, noot V. Makow; Antwerpen 17 september 2024, 2023/FA/716, te verschijnen in RW 2024-25.
42 Brussel 24 oktober 2017, TBBR 2023, 223, noot V. Makow en T.Fam. 2018, 73, noot B. Weyts; Antwerpen 17 september 2024, 2023/FA/716, te verschijnen in RW 2024-25.
43 Gent 21 januari 2021, TBBR 2023, 225, noot V. Makow.
44 Een fout verwijst in essentie naar een maatschappelijk onaanvaardbare gedraging. Het is onvermijdelijk dat de zorgvuldigheidsnorm (wisselende) maatschappelijke waardeoordelen weerspiegelt (zie H. Bocken en I. Boone m.m.v. M. Kruithof, Inleiding tot het schadevergoedingsrecht, die Keure, 2014, 91 en 93).
45 E. Lancksweerdt, «Over verzwegen overspel en de juridisering van de moraal», De Juristenkrant 27 april 2022, 17.
46 Ibid.
47 Cass. fr. (Civ. 1re) 16 november 2022, n° 21-15.936. Zie daarover E. Bonifay, «Responsabilité de la femme mariée à l’égard de l’époux déclaré père à tort», Droit de la famille nr. 2, februari 2023, comm. 22; P. Hilt, «Droit de la filiation janvier 2022-février 2023», R. Dalloz 2023, 662; J. Houssier, «De «l’inertie fautive» à établir une filiation: focus sur une nouvelle faute civile», AJ Famille 2023, 116.
48 P. Malaurie en H. Fulchiron, Droit de la famille, LGDJ 2023, 633 en de aldaar aangehaalde rechtspraak.
49 Zie de gronden van uitsluiting van aansprakelijkheid voor fout in art. 6.8 BW. Dat artikel definieert noodtoestand als een toestand die de betrokkene ertoe brengt een belang te vrijwaren dat aan een ernstig en dreigend gevaar is blootgesteld en waarvan de waarde hoger is dan het belang dat hij prijsgeeft.
50 Supra nr. 15.
51 Brussel 24 oktober 2017, TBBR 2023, 223, noot V. Makow en T.Fam. 2018, 73, noot B. Weyts.
52 Zie ook V. Makow, «Quand le droit de la filiation rencontre le droit de la responsabilité» (noot onder Brussel 24 oktober 2017 en Gent 21 januari 2021), TBBR 2023, (228) 231; B. Weyts, «Eerlijk duurt het langst. Over foutaansprakelijkheid tussen (ex-)echtgenoten» (noot onder Brussel 24 oktober 2017), T.Fam. 2018 (76) 78.
53 Gent 21 januari 2021, TBBR 2023, 225, noot V. Makow.
54 Antwerpen 17 september 2024, 2023/FA/716, te verschijnen in RW 2024-25.
55 Supra nrs. 18-19.
56 Brussel 24 oktober 2017, TBBR 2023, 223, noot V. Makow en T.Fam. 2018, 73, noot B. Weyts.
57 Antwerpen 17 september 2024, 2023/FA/716, te verschijnen in RW 2024-25.
58 Zie o.a. Cass. 19 februari 2001, RW 2001-02, 238; Cass. 3 mei 2013, RW 2013-14, 1533; Cass. 3 februari 2021, AR nr. F.20.1018.F. Zie H. Bocken en I. Boone m.m.v. M. Kruithof, Inleiding tot het schadevergoedingsrecht, die Keure, 2014, 52-54. Deze regel kan ook onder het nieuwe buitencontractuele aansprakelijkheidsrecht (boek 6) blijven gelden (G. Jocqué, Het buitencontractuele aansprakelijkheidsrecht. Van oud naar nieuw, die Keure, 2024, 121-122).
59 Deze (nochtans noodzakelijke) stap in de redenering werd door het Brusselse hof van beroep overgeslagen.
60 Zie R. Barbaix, Familiaal vermogensrecht in essentie, Intersentia, 2022, 17-18; F. Swennen, Het personen- en familierecht. Een benadering in context, Intersentia, 2023, 336; G. Verschelden, Handboek Belgisch Personen-, familie- en relatievermogensrecht, vol. 2, die Keure, 2023, 708.
61 G. Verschelden, «Bedrogen echtgenoot krijgt schadevergoeding na verzwegen overspel», De Juristenkrant nr. 495, 9 oktober 2024, (1) 3.
62 R. Barbaix, Familiaal vermogensrecht in essentie, Intersentia, 2022, 20; F. Swennen, Het personen- en familierecht. Een benadering in context, Intersentia, 2023, 337; G. Verschelden, Handboek Belgisch Personen-, familie- en relatievermogensrecht, vol. 2, die Keure, 2023, 712.
63 Uit de rechtspraak van het Hof van Cassatie blijkt dat het hof alleen uitzonderlijk beslist dat uitgaven verricht op grond van een wettelijke of reglementaire verplichting definitief ten laste moeten blijven van degene die ze heeft verricht. Zie daarover G. Jocqué, Het buitencontractuele aansprakelijkheidsrecht. Van oud naar nieuw, die Keure, 2024, 121-123.
64 Het hof ging ervan uit dat beide ouders evenveel hadden bijgedragen in de kosten en het levensonderhoud van het kind. Het hof hield ook rekening met het feit dat de man in die periode het volledige fiscaal voordeel had genoten.
65 Gent 21 januari 2021, TBBR 2023, 225, noot V. Makow.
66 G. Verschelden, «Bedrogen echtgenoot krijgt schadevergoeding na verzwegen overspel», De Juristenkrant nr. 495, 9 oktober 2024, (1) 3.
67 E. Dirix, «Abstracte en concrete schade», RW 2000-01, (1329) 1334. Artikel 6.31, § 1, tweede lid BW bekrachtigt dit door te bepalen dat de vergoeding voor extrapatrimonionale schade tot doel heeft de benadeelde een billijke en passende vergoeding toe te kennen. Overeenkomstig artikel 6.36 BW kan de rechter de schadevergoeding naar billijkheid vaststellen wanneer de omvang van de schade op geen enkel andere wijze kan bepaald worden.
68 H. Bocken en I. Boone m.m.v. M. Kruithof, Inleiding tot het schadevergoedingsrecht, die Keure, 2014, 213; S. De Rey, «Excuseer?! Afgedwongen excuses in het aansprakelijkheidsrecht», TPR 2017, (1153) 1158.
69 V. Makow, «Quand le droit de la filiation rencontre le droit de la responsabilité» (noot onder Brussel 24 oktober 2017 en Gent 21 januari 2021), TBBR 2023, (228) 232; B. Weyts, «Eerlijk duurt het langst. Over foutaansprakelijkheid tussen (ex-)echtgenoten» (noot onder Brussel 24 oktober 2017), T.Fam. 2018 (76) 78. Naast schadevergoeding zouden ook excuses een antwoord kunnen bieden op de nood aan erkenning en de emotionele behoeften van de bedrogen vaders (zie S. De Rey, «Excuseer?! Afgedwongen excuses in het aansprakelijkheidsrecht», TPR 2017, (1153) 1158). Zelfs afgedwongen excuses, die op vordering van de benadeelde in rechte worden opgelegd, kunnen betekenisvol zijn voor de benadeelde (ibid., 1169 en 1200). Zij kunnen gelden als een vorm van herstel in natura van morele schade (ibid., 1174). In de besproken zaken werd echter alleen schadevergoeding gevorderd en geen excuses.
70 F. Swennen, Het personen- en familierecht. Een benadering in context, Intersentia, 2023, 491; G. Verschelden, Handboek Belgisch Personen-, familie- en relatievermogensrecht, vol. 1, die Keure, 2023, 128.
71 F. Swennen, Het personen- en familierecht. Een benadering in context, Intersentia, 2023, 491.
72 Zie J. Gerlo, Onderhoudsgelden, Kluwer, 1994, 138; J.-P. Masson, «La suppression et la réduction rétroactives d’une pension alimentaire» (noot onder Cass. 14 mei 1990), RCJB 1992, (40) 48-49; F. Swennen, Het personen- en familierecht. Een benadering in context, Intersentia, 2023, 491; T. Vansweevelt en B. Weyts, «De rechtsfeiten» in T. Vansweevelt en B. Weyts (eds.), Handboek Verbintenissenrecht, Larcier Intersentia, 2023, (769) 801-802 . Anders: Y.-H. Leleu, Droit des personnes et des familles, Larcier, 2020, 798.
73 Cass. 14 mei 1990, Arr.Cass. 1989-90, 1177 en RCJB 1992, 39, noot J.-P. Masson.
74 Over de verjaring van onverschuldigd betaalde alimentatie, zie J. Tanghe, «Achterstallen van kinderalimentatie door retroactieve herziening EOT», RW 2023-24, (522) 528-529. De auteur wijst erop dat aangenomen wordt dat de vordering tot terugbetaling van onverschuldigd betaalde periodieke uitkeringen onderworpen is aan de gemeenrechtelijke termijn van tien jaar voor persoonlijke vorderingen (art. 2262bis § 1 oud BW). Hij beargumenteert echter - op goede gronden - dat de verkorte verjaring van artikel 2277 oud BW (vijf jaar voor de uitkeringen tot levensonderhoud) ook toepassing vindt bij terugvordering van onverschuldigd betaalde onderhoudsuitkeringen. Zijn standpunt kreeg navolging in Gent 23 december 2024, 2024/FA/50, te verschijnen in RW 2024-25.
75 Een verrijking is ieder voordeel waardeerbaar in geld dat kan bestaan ofwel in een vermogensaanwas, ofwel in een bevrijding of vermindering van een bepaalde verplichting (Cass. 3 februari 2022, RW 2022-23, 619, concl. R. Mortier). Een verrijking kan dus ook bestaan in het besparen van uitgaven en kosten, op voorwaarde dat de verweerder die kosten zou hebben gemaakt of daartoe gehouden was. Het begrip verarming wordt eveneens in ruime zin opgevat (E. Dirix, Ongerechtvaardigde verrijking, in APR, Wolters Kluwer, 2022, 37 en 45-46). Zie ook T. Vansweevelt en B. Weyts, «De rechtsfeiten» in T. Vansweevelt en B. Weyts (eds.), Handboek Verbintenissenrecht, Larcier Intersentia, 2023, (769) 808-810; T. Verhofstede, «Ongerechtvaardigde verrijking: negatieve verrijkingen en de waarderingswijze van vermogensverschuivingen», RW 2022-23, (602) 603.
76 T. Vansweevelt en B. Weyts, «De rechtsfeiten» in T. Vansweevelt en B. Weyts (eds.), Handboek Verbintenissenrecht, Larcier Intersentia, 2023, (769) 796 en 811-822.
77 Art. 221 en 1477, § 3 oud BW. Over de vraag of deze bijdragen of kosten in aanmerking komen voor vergoeding op grond van het aansprakelijkheidsrecht: zie supra nrs. 26-30.
78 Zie Rb. Gent 7 oktober 2004, NJW 2005, 741, noot GV; Rb. Namen 8 mei 2015, RTDF 2017, 379; J. Tanghe, «Achterstallen van kinderalimentatie door retroactieve herziening EOT», RW 2023-24, (522) 528-529.Zie ook Rb. Hasselt 17 december 2002, Limb. Rechtsl. 2003, 146. De retroactieve afschaffing van een onderhoudsbijdrage kan worden gevorderd op grond van art. 1253ter/7, § 1 Ger.W. of (in geval van een EOT-overeenkomst) art. 1288 Ger.W.
79 J.-P. Masson, «La suppression et la réduction rétroactives d’une pension alimentaire» (noot onder Cass. 14 mei 1990), RCJB 1992, (40) 49; P. Malaurie en H. Fulchiron, Droit de la famille, LGDJ 2023, 633.
80 Brussel 18 mei 2021, RW 2022-23, 384. Zie over deze zaak, supra nr. 10.
81 Zie ook Famrb. West-Vlaanderen (afd. Kortrijk) 14 maart 2022, 20/1398/A, onuitg. De rechtbank verklaarde de vordering tot betwisting van het vaderschap van de erkenner, die het kind had erkend in de verschoonbare maar verkeerde veronderstelling dat hij de vader was, gegrond. De moeder werd veroordeeld tot betaling aan de gewezen vader van een bedrag van 2.772,91 euro, vermeerderd met intrest. Dit bedrag betrof de terugbetaling van de betalingen (maandelijkse onderhoudsbijdragen, bijdrage in de buitengewone kosten, ad-hoc-uitgaven ten behoeve van het kind) die de erkenner verricht had op grond van het putatieve vaderschap. Deze betalingen waren volgens de rechtbank onverschuldigd gedaan, nu de oorzaak ervan (namelijk de onderhoudsverplichting vastgeknoopt aan de afstamming) met terugwerkende kracht nietig was.
82 Vgl. echter supra nr. 35 m.b.t. een vonnis of overeenkomst over de kinderkosten als specifieke rechtsgrond voor de betaling.
83 Antwerpen 17 september 2024, 2023/FA/716, te verschijnen in RW 2024-25.
84 Cass. fr. (Civ. 1re) 16 september 2020, n° 18-24.429. Het ging om een bedrag van 29.400 euro. Dat was het totale bedrag van de kinderalimentatie die de vader betaald had in de periode van februari 2008 tot april 2016.
85 Cass. fr. (Civ. 1re) 16 september 2020, n° 18-24.429.
86 De verjaring loopt niet tijdens de minderjarigheid (art. 2252 oud BW). Of (meerderjarige) kinderen die stap uiteindelijk al dan niet zetten, zal sterk afhankelijk zijn van de omstandigheden.
87 Art. 6.6 § 2 BW verwijst naar dit criterium.
88 Zie daarover E. Decorte, Recht op kennis van afstammingsinformatie bij medisch begeleide voortplanting, die Keure, 2022, 2-6, 328-331, 393-396. In een prejudicieel arrest van 26 september 2024 bevestigde het Grondwettelijk Hof dat het recht op eerbiediging van het privéleven en het gezinsleven (art. 22 Gw en art. 8 EVRM) een recht inhoudt op identiteit en persoonlijke ontwikkeling en daaruit voortvloeiend een recht om zijn of haar afstamming te kennen. Onder de aangelegenheden die een impact hebben op de zelfontplooiing, behoren immers het vaststellen van de elementen van de identiteit van een persoon als menselijk wezen en het vitale belang bij het verkrijgen van informatie die nodig is om de waarheid te kennen over belangrijke aspecten van iemands persoonlijke identiteit, zoals de identiteit van zijn verwekker. Het belang van een persoon om zijn afstamming te kennen houdt niet op bij het ouder worden (GwH 26 september 2024, nr. 102/2024, RW 2024-25, 339).
89 Zie E. Bonifay, «Responsabilité de la femme mariée à l’égard de l’époux déclaré père à tort», Droit de la famille n° 2, Février 2023, comm. 22; P. Malaurie en H. Fulchiron, Droit de la famille, LGDJ, 2023, 633.
90 CA Metz 8 november 2022, 21/02815.
91 CA Parijs 29 november 2007 Juris-Data nr. 2007- 347699. Ook al wist het kind dat de erkenner niet haar biologische vader was, toch was zij wel vanop jonge leeftijd door het leven gegaan als zijn dochter. Het tenietgaan van de vaderlijke afstamming had tot een verlies aan houvast en een gevoel van verlating geleid bij de jongvolwassen vrouw, zoals bleek uit het verslag van een arts-psychiater. De gewezen vader toonde geen enkele interesse meer in haar, reden waarom ze het contact met hem had verbroken. Daarnaast had het tenietgaan van haar afstamming gevolgen voor haar naam, nationaliteit en allerlei administratieve zaken, die ook kosten met zich meebrachten.
92 Cass. fr. (Civ. 1re) 13 juli 2022, n° 21-13.190. Zie P. Hilt, «Droit de la filiation Janvier 2022-février 2023», R. Dalloz 2023, 662.
93 «(...) En second lieu, après avoir énoncé qu’aux termes de l’article 1240 du code civil, tout fait quelconque de l’homme, qui cause à autrui un dommage, oblige celui par la faute duquel il est arrivé à le réparer, la cour d’appel a justement retenu que le comportement de Mme [U] était fautif, en ce qu’elle avait agi en concertation avec M. [J] afin de conférer volontairement à [O] un état civil ne correspondant pas à la vérité et que ce comportement était de nature à causer un préjudice à l’enfant, qui aurait nécessairement connaissance de ce changement d’état civil plus tard, lorsqu’il aurait à solliciter la délivrance de son acte de naissance. Ayant ainsi fait ressortir le caractère certain du préjudice subi par l’enfant en raison de la faute de sa mère, elle en a exactement déduit que celle-ci lui en devait réparation, in solidum avec M. [J].».
94 E. Dirix, Ongerechtvaardigde verrijking, in APR, Wolters Kluwer, 2022, 48.
95 In 2023 werden 1.219 nieuwe afstammingszaken voor de Belgische familierechtbanken gebracht (zie https://www.rechtbanken-tribunaux.be/nl/college-van-de-hoven-en-rechtbanken#statistiek).
96 E. Lancksweerdt, «Over verzwegen overspel en de juridisering van de moraal», De Juristenkrant nr. 448, 27 april 2022, 17.
97 I. Boone, «Aansprakelijkheid na (echt)scheiding. Schadevergoeding om oude wonden te helen?» (noot onder Antwerpen 23 december 2014), RW 2015-16 (1509) 1511-1512; S. De Rey, «Excuseer?! Afgedwongen excuses in het aansprakelijkheidsrecht», TPR 2017, (1153) 1155. Zie ook P. Gillaerts, De Belgische declaratoire vordering en het niet-vergoedende aansprakelijkheidsrecht, Intersentia, 2020, 75-79: deze auteur wijst erop dat erkenning, genoegdoening en waarheidsvinding op zich geen functies van het aansprakelijkheidsrecht vormen, maar dat ze wel aan de orde kunnen zijn in het licht van de vergoedende functie van het aansprakelijkheidsrecht, in het bijzonder bij de vergoeding van morele schade.
98 T. Hartlief, «Het gezin in het aansprakelijkheidsrecht» in E. Engelhard, T. Hartlief en G. van Maanen (eds.), Aansprakelijkheid in gezinsverband, Boom Juridische Uitgevers, 2004, 9-13.
99 Zie hierover meer uitgebreid: I. Boone, «Familie- en aansprakelijkheidsrecht: koele minnaars», 110-115.
100 Ibid., 114-115.
101 T. Hartlief, «Het gezin in het aansprakelijkheidsrecht» in E. Engelhard, T. Hartlief en G. van Maanen (eds.), Aansprakelijkheid in gezinsverband, Boom Juridische Uitgevers, 2004, 11; S. Rutten, «De onderlinge relatie van gezinsleden: private vrijheid, morele plicht of civiele dwang?» in E. Engelhard, T. Hartlief en G. van Maanen (eds.), Aansprakelijkheid in gezinsverband, Boom Juridische Uitgevers, 2004, (149) 158-159; F. Swennen en B. Weyts, «Fouten tussen echtgenoten. Een tocht doorheen het echtscheidings- en aansprakelijkheidsrecht» in G. Verschelden (ed.), Echtscheiding 2009-2010, XXXVIste Postuniversitaire cyclus Willy Delva, Kluwer, 2010, (89) 90-91.
102 L. Cornelis, «Genadeloos met genegenheid: recht of on(te)recht?» in W. Peeters (ed.), De Indicatieve Tabel Herzien, die Keure, 2008, 128.
103 T. Hartlief, «Het gezin in het aansprakelijkheidsrecht» in E. Engelhard, T. Hartlief en G. van Maanen (eds.), Aansprakelijkheid in gezinsverband, Boom Juridische Uitgevers, 2004, 16.
104 Dit randnummer is gebaseerd op I. Boone, «Familie- en aansprakelijkheidsrecht: koele minnaars», 115, nr. 60.
105 Supra nrs. 31-33.
106 Zo wordt in de Franse doctrine opgemerkt dat het om aanzienlijke bedragen kan gaan en dat de gedwongen terugbetaling van kinderkosten «un peu choquant» is (P. Malaurie en H. Fulchiron, Droit de la famille, LGDJ 2023, 632).
107 Daartegen kan worden ingebracht dat indien de moeder verzwegen heeft dat haar echtgenoot of partner (mogelijk) niet de biologische vader van haar kind is en zij hem financieel voor het kind heeft laten instaan wetende dat hij (mogelijk) niet de biologische vader is, zij er niet kon op vertrouwen dat diens tussenkomsten in de kinderkosten definitief verworven zouden zijn.
108 Art. 334quater, 335-335sexies oud BW. Deze wetsartikelen stellen bepaalde beperkingen aan de gevolgen van het tenietgaan van een afstammingsband. Indien de afstammingsband ten aanzien van de Belgische ouder verdwijnt, kan de rechter beslissen dat het kind toch de Belgische nationaliteit behoudt (art. 334quater oud BW; ingevoerd bij wet van 28 maart 2024 om tegemoet te komen aan de ongrondwettigheid vastgesteld bij GwH 19 januari 2023, nr. 12/2023). Op het vlak van de naam kunnen kinderen die de leeftijd van twaalf jaar hebben bereikt, ervoor opteren om hun oorspronkelijke naam te behouden, ook al is de afstammingsband ten aanzien van de ouder van wie ze de naam droegen, verdwenen (art. 335, § 4, eerste lid en 335ter, § 3, eerste lid oud BW).
109 Art. 201-202 oud BW.
110 Zie F. Swennen, Het personen- en familierecht. Een benadering in context, Intersentia, 2023, 491.
111 M.b.t. de verjaring van onverschuldigd betaalde alimentatie, zie supra voetnoot 74. De vordering tot vergoeding van schade op grond van buitencontractuele aansprakelijkheid verjaart door verloop van vijf jaar vanaf de dag volgend op die waarop de benadeelde kennis heeft gekregen van de schade of van de verzwaring ervan en van de identiteit van de daarvoor aansprakelijke persoon. Zij verjaart in ieder geval door verloop van twintig jaar vanaf de dag volgend op het schadeveroorzakende feit (art. 2262bis § 1, tweede en derde lid oud BW). De verjaring loopt niet tussen echtgenoten (art. 2253 oud BW).
112 Art. 1.10 BW. Zie over rechtsmisbruik in de context van retroactieve herziening van onderhoudsgeld: J. Tanghe, «Achterstallen van kinderalimentatie door retroactieve herziening EOT», RW 2023-24, (522) 529-531. De auteur wijst erop dat rechtsmisbruik de rechter toelaat om maatwerk te leveren. De rechter kan bij zijn beoordeling rekening houden met alle concrete omstandigheden van het geval, waaronder ook de mogelijke (onrechtstreekse) gevolgen voor de kinderen. In de zaak waarover het hof van beroep te Antwerpen uitspraak deed op 17 september 2024, had de moeder aangevoerd dat de schadevergoeding op grond van rechtsmisbruik tot maximaal 10.000 euro in haar totaliteit beperkt moest worden. Zij verwees daarbij naar haar penibele financiële situatie en voerde aan dat een enorme schadevergoeding de omstandigheden voor haarzelf en de kinderen ernstig zou verslechteren. Het hof verwierp dit verweer. Het hof wees erop dat de vader vergoeding vorderde voor de schade die hij had geleden door het foutief gedrag van de moeder, die redelijkerwijze moet geweten hebben dat hij mogelijk niet de biologische vader was. Dat zijn vordering financiële implicaties voor het leven van de moeder en de kinderen heeft en hen «schade berokkent», getuigde nog niet van enig rechtsmisbruik.
113 Art. 1.12 BW.