Enige aspecten van het nieuwe Burgerlijk Wetboek in relatie tot het arbeidsovereenkomstenrecht
Wilfried RAUWS
Emeritus gewoon hoogleraar VUB, advocaat Balie Antwerpen
Inleiding
1. Ik heb professor en magistraat Dirix relatief goed en van het begin van onze professionele carrière gekend. Wij waren samen assistent aan de toenmalige Universitaire Instelling Antwerpen, thans de Universiteit Antwerpen. Eric is een paar jaren ouder dan ik en behaalde vrij snel zijn doctoraat in de rechten Obligatoire verhoudingen tussen contractanten en derden1, dat in de faculteit rechten werd beschouwd als een belangrijk en alom gewaardeerd doctoraat. Daarna heb ik Eric vooral gekend als vooraanstaand medewerker van het Rechtskundig Weekblad, waarvoor hij tientallen bijdragen heeft geschreven. Ondertussen werden de contacten minder persoonlijk omdat Eric zich als ongebonden en onafhankelijk man een weg baande in de magistratuur. Tegelijkertijd bouwde hij aan de KUL een academische carrière uit.
2. Ik heb dit onderwerp gekozen voor een huldebijdrage enerzijds omdat Eric als gezaghebbende maatman2 voor het vermogensrecht en magistraat zetelde in de expertencommissie, die de tekst van boek 5 van het BW heeft voorbereid. Anderzijds was het grensgebied tussen het contractenrecht en het arbeidsovereenkomstenrecht mijn eerste wetenschappelijke liefde3.
Ik zal in deze bijdrage ingaan op een aantal aspecten in het Burgerlijk Wetboek, die voor de arbeidsovereenkomst van belang zijn, met name boek 1 Algemeen Deel, boek 5 Verbintenissenrecht en boek 6 Buitencontractuele aansprakelijkheid. Om binnen redelijke perken te blijven, laat ik boek 8 over het bewijsrecht buiten beschouwing, hoewel ik ervan bewust ben dat dit ook een belangrijke functie vervult bij het arbeidsovereenkomstenrechtelijke contentieux inzake de individuele arbeidsovereenkomst.
Hoofdstuk I. Autonomie van het arbeidsovereenkomstenrecht
1. De relatieve autonomie van het arbeidsovereenkomstenrecht ten aanzien van het Burgerlijk Wetboek
3. Deze relatieve autonomie van het arbeidsrecht vertoont vele facetten. Deze autonomie brengt soms met zich mee dat het dwingende arbeidsrecht niet mag worden omzeild of ontdoken door de toepassing van figuren uit het burgerlijk recht, maar ook niet door de civiele gevolgen van het strafrecht. In het kader daarvan wordt in het arbeidsovereenkomstenrecht gewerkt met de figuur van de objectieve wetsontduiking. Zo zijn ontbindende voorwaarden gekoppeld aan de wettelijke schorsingsgronden in de Arbeidsovereenkomstenwet nietig ook al wordt die nietigheid, anders dan bv. bij een ontbindend pensioenbeding, niet uitdrukkelijk bepaald in de Arbeidsovereenkomstenwet van 3 juli 19784. Het arbeidsrecht is niet beperkend te interpreteren5.
4. Daarnaast blijven uiteraard ook gevallen mogelijk waarbij de individuele subjectieve wetsontduiking een centrale rol speelt6. Een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd na een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd is op zich niet ongeoorloofd. Anders kan het zijn, indien een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd met een lange looptijd gevolgd wordt door een korte arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd, waarbij de normale dwingendrechtelijke opzeggingstermijnen worden omzeild7. Een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd waarbij bepaald wordt dat het bereiken van de pensioenleeftijd een einde maakt aan de arbeidsovereenkomst is nietig, maar een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd die eindigt op de pensioengerechtigde leeftijd van de werknemer is geldig ten ware wetsontduiking werd nagestreefd8.
5. De dwingende arbeidsovereenkomstenrechtelijke wetsbepaling kan expliciet of impliciet afwijken van het nieuwe BW. De rechter dient de strekking van die wetsbepaling te onderzoeken9.
Exegese is een gevaarlijke uitleggingsmethode in het arbeidsovereenkomstenrecht, zoals nog zal blijken met betrekking tot het begrip «werkdag»10. De wil van de wetgever zoals die blijkt uit de wetsgeschiedenis speelt vaak een cruciale rol bij de interpretatie van de wet11. Wij mogen de boodschap van Justinianus 529 na Christus niet vergeten: de wetten kennen betekent niet ervan de woorden machtig zijn, maar in tegendeel hun kracht en hun strekking12.
2. Autonomie van het arbeidsrecht: cumulatie of exclusiviteit
6. Bij het schrijven van deze bijdrage heb ik mij laten inspireren door het proefschrift van de Nederlandse Y. Konijn, geschreven onder het promotorschap van E.H. Hondius.13
Het kader onderzoekt de vraag of de regels van het Burgerlijk Wetboek cumulatief moeten worden toegepast samen met de bepalingen van het arbeidsovereenkomstenrecht, dan wel of de arbeidsrechtelijke regeling de toepassing van het burgerlijk recht uitsluit. Zonder vooruit te lopen op andere voorbeelden, geef ik als voorbeeld van cumulatie de toepassing van artikel 5.74 BW inzake de onvoorziene verandering van omstandigheden of «imprevisieleer» op de individuele arbeidsovereenkomst. Deze thans wettelijk geregelde imprevisieleer had een rol kunnen spelen bij de gevolgen van de COVID-epidemie op de onderneming en de arbeidsrelaties. Willy Van Eeckhoutte zou wellicht een mildere analyse hebben gemaakt van de ondraaglijke onveranderlijkheid van de arbeidsovereenkomst14. Naar de geldende cassatierechtspraak was er bij onvoorziene omstandigheden een verbod van eenzijdige wijziging van de arbeidsovereenkomst, waarbij geen belangenafweging was toegelaten15.
7. Een geval van duidelijke en vaststaande exclusiviteit is de wettelijke regeling van de dringende redenen in artikel 35 van de arbeidsovereenkomstenwet. Deze wettelijke regeling sluit de thans aanvaarde buitengerechtelijke ontbinding wegens niet-nakoming in artikel 5.93 van het BW uit16.
Hoofdstuk II. Boek I BW houdende algemene bepalingen van het BW
1. De (overbodige) verwarring omtrent het begrip werkdag
8. Artikel 1.7, § 7, BW leidde tot enige discussie omtrent de draagwijdte van de volgende bepaling. De relevante paragrafen uit 1.7 BW luiden als volgt:
Ǥ 3. Wettelijke feestdagen, zondagen en zaterdagen zijn in de termijnen begrepen, behalve indien deze dagen daarvan uitdrukkelijk zijn uitgesloten of indien de termijnen in werkdagen zijn omschreven.
§ 4. Indien de laatste dag van een anders dan in uren omschreven termijn waarbinnen een behaalde prestatie of mededeling moet worden verricht, een wettelijke feestdag, een zondag of een zaterdag is, dan loopt deze termijn af bij het einde van het laatste uur van de daaropvolgende werkdag.
§ 7. Dit artikel is van toepassing tenzij de wet of een rechtshandeling anders bepaalt (wat hier het geval is).»
9. Deze bepalingen leidden bij sommige travaillisten zoals H. Buyssens tot de conclusie dat in afwijking op de arbeidsrechtelijke traditie de zaterdag geen werkdag meer was17. Gelukkig was er ook een tegengestelde mening18. Het gewone spraakgebruik sluit niet uit dat de zaterdag een werkdag is19. Uit het juridische begrippenarsenaal20 en uit de sociaalrechtelijke begrippen21 blijkt dat de zaterdag een werkdag is. In het arbeidsrecht is de zaterdag een werkdag, zoals blijkt uit de Arbeidswet, de wetgeving jaarlijkse vakantie, de Feestdagenwet en Arbeidsovereenkomstenwet. In de Arbeidsovereenkomstenwet speelt het begrip werkdag niet alleen een sleutelrol bij het ontslag om dringende redenen in artikel 35 maar ook in de opzegging en de technische stoornis, respectievelijk de artikelen 37 en 39 van de Arbeidsovereenkomstenwet.
In het arbeidsovereenkomstenrecht is het begrip «werkdag» weliswaar niet expliciet bepaald. Maar bijvoorbeeld, uit het verslag van de Kamercommissie Deneir bij de parlementaire voorbereiding van de Arbeidsovereenkomstenwet, heeft de Minister van Arbeid het volgende gepreciseerd: «onder werkdag moet worden verstaan: dag welke niet een zondag of wettelijke feestdag is»22. De rechtspraak van het Hof van Cassatie was in dezelfde zin gevestigd.23
10. Het verschil van mening onder de arbeidsjuristen over de draagwijdte van artikel 1.7 BW leidde bij de sociale partners tot onzekerheid voor wat betreft de toepassing ervan in het arbeidsrecht en het socialezekerheidsrecht. Deze onzekerheid was enigszins begrijpelijk, doch mijns inziens overbodig omdat, overeenkomstig § 7 van artikel 1.7 van het BW de regeling van toepassing is tenzij de wet anders bepaalt. De arbeidsrechtelijke wetten hebben steeds anders bepaald.
Om aan deze onzekerheid een einde te maken, werd de wet van 22 december 2022 houdende de neutralisatie van artikel 1.7 BW wat betreft het arbeidsrecht en de socialezekerheid uitgevaardigd. De Memorie van toelichting bij het wetsvoorstel stelt vast dat artikel 1.7 BW een andere regeling inhoudt dan in het arbeidsrecht en de socialezekerheid. Verder houdt de Memorie van toelichting rekening met het advies in de Nationale Arbeidsraad nr. 2325 van 16 november 202224 dat de onduidelijkheid en de ontstane rechtsonzekerheid moet worden verholpen25.
11. In het begrippenkader van Y. Konijn gaat het derhalve met deze wettelijke regeling om een casus van exclusiviteit. Indien men de strekking van de arbeidsrechtelijke regelingen in ogenschouw had genomen, was op zich deze wettelijke interventie, voortvloeiende uit een te exegetische benadering, overbodig.
Hierna volgen enige beschouwingen over andere belangrijke bepalingen van boek I BW voor het arbeidsovereenkomstenrecht.
2. Rechtsmisbruik en rechtsverwerking
12. De bepalingen van artikel 1.10 BW vertolken de klassieke leer van het Hof van Cassatie inzake «het rechtsmisbruik», met als precisering de sanctie ervan bestaande uit de matiging van de rechtsuitoefening en/of het schadeherstel26. De Memorie van toelichting bij boek I BW preciseert dat alle subjectieve rechten en bevoegdheden, zelfs wanneer die van openbare orde of dwingend recht zijn, vatbaar zijn voor rechtsmisbruik27. Artikel 5.73 van Boek 5 herneemt het verbod van rechtsmisbruik in contractuele verhoudingen onder de figuur van de uitvoering te goeder trouw en onderbouwt ter zake het verbod van rechtsmisbruik.28 29
13. In navolging van de klassieke leer blijkt de figuur van de rechtsverwerking een loutere toepassing te zijn van het algemeen verbod van rechtsmisbruik30.
Rechtsverwerking bestaat wanneer iemand door toedoen van zijn eigen gedragingen een recht geheel of gedeeltelijk verliest, omdat het verder uitoefenen ervan strijdig is met de voorheen ingenomen houding. Anders dan de afstand van recht is geen wil van de betrokkene vereist om zijn recht prijs te geven. Louter tijdsverloop is onvoldoende omdat ook bijzondere omstandigheden voorhanden moeten zijn die een gerechtvaardigd vertrouwen bij de wederpartij wekken of leiden tot een onredelijke benadeling31. Artikel 5.73 BW verankert het verbod op rechtsmisbruik dat toegepast kan worden bij de uitoefening van een recht dat objectief gezien onverenigbaar is met het gedrag van de titularis, waarmee hij het gewettigd vertrouwen beschaamt dat hij bij de ander deed ontstaan32.
14. Rechtsverwerking is in het arbeidsovereenkomstenrecht niet populair en er zijn slechts schaarse toepassingen te vinden in de rechtspraak, met name ten aanzien van vorderingen op grond van het voortgezet misdrijf aan de zijde van de werkgever en de (potentiële) exorbitante vordering tot civielrechtelijk schadeherstel die daaruit voortvloeit33. Een kwalijk risico voor ondernemingen is een quasi onverjaarbaar sociaal passief ten gevolge van schadeclaims uit een veelvuldige en vroeger quasi automatische aanvaarding van een voortgezet misdrijf die de eenheid van misdadig opzet vergen3435. De verjaringstermijn van de burgerlijke vordering in artikel 2262bis BW van vijf jaar moet samengenomen worden met artikel 26 van V.T. SV. De burgerlijke vordering kan niet verjaren voor de strafvordering, die tegenwoordig pas verjaart na een termijn van tien jaar36. Daardoor omzeilt de werknemer de facto de kortere verjaringstermijnen van artikel 15 van de Arbeidsovereenkomstenwet van vijf jaar respectievelijk één jaar na het einde van de arbeidsovereenkomst. Een van de weinige instrumenten die potentieel worden tegengeworpen tegen vorderingen die slaan over regelmatige loontekorten over bijvoorbeeld een periode van 25 jaar is de figuur van de rechtsverwerking.
15. De figuur van de rechtsverwerking wordt ook in Duitsland aanvaard in het arbeidsovereenkomstenrecht, gesteund op de beperkende werking van de goede trouw in § 242 Bürgerliches Gesetzbuch37. Ook in Nederland is de figuur van de rechtsverwerking erkend op grond van artikel 6.2 BW38. Effectieve toepassingen in het arbeidsovereenkomstenrecht zijn te vinden tegen de aanspraken van de curator van de gefailleerde werkgever tot terugbetaling van het loon39, tegen de aanspraken van een ex-werknemer op loon voor overwerk40 en tegen het recht van de werknemer op zijn transitievergoeding, wat eigenlijk een ontslagvergoeding of ontbindingsvergoeding is bedoeld in artikel 7.673 BW41.
Hoofdstuk III. Verbintenissenrecht
1. Algemeenheden
16. Boek 5 inzake het verbintenissenrecht trad in werking op 1 januari 2023. De nieuwe regels zijn daarom van toepassing op contracten die vanaf de datum van inwerkingtreding worden gesloten. Op de overeenkomsten die vóór die datum zijn gesloten, met inbegrip van de addenda die na die datum zijn overeengekomen, blijft het oud Burgerlijk Wetboek van toepassing, tenzij andersluidende overeenkomst om Boek 5 toe te passen.42
Op een aantal bepalingen wordt niet ingegaan. Artikel 5.69 BW inzake het beginsel van de overeenkomst-wet uit artikel 1134 wordt als zodanig hernomen, met louter formele wijzigingen. Opmerkelijk is dat de wetgever omwille van «de coherentie met de rest van het nieuwe Burgerlijk Wetboek» ervoor gekozen heeft de term «overeenkomsten» in de nieuwe bepalingen te vervangen door de term «contract»43. De bindende kracht van de overeenkomst geldt principieel ook voor de arbeidsovereenkomst, ook ten aanzien van de bijkomende contractelementen.44 Behoudens een geldig wijzigingsbeding bestaat er geen «ius variandi»45.
2. Gedeeltelijke nietigheid: artikel 5.63 BW
17. Belangrijk in ons nieuw verbintenissenrecht is een regeling van de gedeeltelijke nietigheid in artikel 5.63 BW.46
De gedeeltelijke nietigheid kan leiden tot een afsplitsing van het ongeldig contractbeding van de overeenkomst of zelfs tot de gedeeltelijke nietigheid binnen het ongeldige contractbeding. Zoals uit de tekst van artikel 5.63 BW blijkt, zijn zowel expliciete ondeelbaarheidsbedingen als deelbaarheidsbedingen mogelijk.47
De gedeeltelijke nietigheid kan ook een rol spelen bij meerpartijenovereenkomsten zoals een collectieve arbeidsovereenkomst. Mogelijkerwijze tast de nietigheid van het contractbeding ten aanzien van één partij de geldigheid van de rest van de overeenkomst niet aan.48
Vroeger was de gedeeltelijke nietigheid, of matiging of reductie van de nietigheid reeds aanvaard in de rechtspraak inzake onderdelen van bedingen van niet-concurrentie in andere overeenkomsten dan de arbeidsovereenkomst. De centrale vraag49 was of het beding deelbaar is en die gedeeltelijke nietigheid conform de wil der partijen.
18. Voor 2023 was er nauwelijks aanvaarding betreffende een gedeeltelijke nietigheid bij miskenning van een geldigheidsvoorwaarde voor het niet-concurrentiebeding in een arbeidsovereenkomst.50 Het Hof van Cassatie had al wel de matiging van de overschrijding van de maximale forfaitaire vergoeding te betalen door handelsvertegenwoordiger bij een miskenning van het concurrentiebeding aanvaard.51
3. De gedeeltelijke nietigheid van het concurrentiebeding in een arbeidsovereenkomst
19. De lont aan het kruidvat kwam van de Arbeidsrechtbank te Gent.52 De rechtsvraag betrof de al dan niet gedeeltelijke nietigheid van een concurrentiebeding voor handelsvertegenwoordigers wegens de overschrijding van de maximale duur van 12 maanden in artikel 104 Arbeidsovereenkomstenwet.
De arbeidsrechtbank onderschreef de idee van een gedeeltelijke nietigheid van het beding inzake de duur. De rechtbank oordeelde wel dat de minimum loongrens van 46.103 euro per jaar wegens de sanctie van het voor «onbestaande» te worden gehouden, ondeelbaar is in de arbeidsovereenkomst.
Uit het vonnis van de Arbeidsrechtbank te Gent volgt dat niet alleen de overschrijding van de maximale duur, maar ook de overschrijding van het territorium en het onderdeel inzake de soortgelijke activiteit deelbaar kunnen zijn en dus gedeeltelijk nietig.53
Gelet op de nieuwe tendens in de arbeidsrechtspraak zijn een aantal bijkomende overwegingen nodig. Partiële nietigheid is ook mogelijk, niet alleen bij miskenning van een norm van dwingende recht, maar ook bij miskenning van een norm van openbare orde.54 Partiële nietigheid druist volgens de Arbeidsrechtbank te Gent niet in tegen artikel 6 van de Arbeidsovereenkomstenwet.55 De gedeeltelijke nietigheid strijdt niet met de parlementaire voorbereiding van artikel 5.63 BW. De nietigheid kan ook een deel van een contractbeding raken56. De Arbeidsrechtbank te Gent rondde haar beslissing af met het opleggen van een sanctie aan de handelsvertegenwoordiger die gelijk is aan drie maanden loon.
20. Tussendoor misschien een kleine rechtsvergelijkende opmerking: N. Hallemeesch heeft geschreven dat het Franse Hof van Cassatie van oudsher de matiging van arbeidsrechtelijke concurrentiebedingen toelaat.57 Dat is een wat onjuiste schets van zaken, vermits het Franse Hof van Cassatie in 2011 teruggekomen is op zijn eerdere rechtspraak. De werknemer heeft het keuzerecht, gelet op het belang van de «liberté du travail du salarié». Als de werknemer de volledige nietigverklaring vordert, kan de rechter het beding niet matigen.58
De bescherming van de werknemer leidt ook Q. Cordier tot de oppositie van de aanvaarding van de gedeeltelijke nietigheid van ongeldige concurrentiebedingen.59 Cordier is de mening toegedaan dat de gedeeltelijke nietigheid van een concurrentiebeding de vrijheid te arbeiden van de werknemer onvoldoende beschermt. Immers, de aanvaarding van de gedeeltelijke nietigheid kan werkgevers ertoe verleiden wetens en willens te vergaande onwettige concurrentiebedingen op te nemen in de arbeidsovereenkomst, om dan erop te speculeren dat de werknemer uit onwetendheid het te vergaande concurrentiebeding zal respecteren. De werkgever heeft niets te verliezen. Het enige wat hem kan raken is een gedeeltelijke nietigheid om de rest van het concurrentiebeding overeind te houden.
21. De rechtspraak inzake de gedeeltelijke nietigheid van concurrentiebedingen doet de vraag rijzen of ook andere onmatige bedingen, bijvoorbeeld het beding van proeftijd, kunnen worden gematigd. De rol van de proeftijd is door de werkgever sterk gereduceerd maar de proeftijd bestaat nog voor de arbeidsovereenkomst voor studenten en voor de tijdelijke arbeid.60 Beide wettelijke regelingen gaan uit van een wettelijk vermoeden van drie arbeidsdagen proeftijd. Kan een veronderstellender wijze te lange proeftijd worden gematigd? En bijkomend, kan de beschermde partij, de werknemer, een eventueel te lange proeftijd wel inroepen tegen de werkgever die een einde wil maken aan de arbeidsovereenkomst?61 Een soortgelijke vraag naar gedeeltelijke nietigheid kan rijzen bij de overschrijding van de maximale duur van opeenvolgende arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd in artikel 10bis van de Arbeidsovereenkomstenwet, bijvoorbeeld bij overschrijding van de limiet van twee jaar.
Het boeiende leerstuk van de gedeeltelijke nietigheid kan ook slaan op het Vlaamse Taaldecreet. Artikel 10 van het Vlaams Taaldecreet van 19 juli 1973 bepaalt dat de nietigheid de werknemer geen nadeel mag berokkenen. Maar wat betekent dat? Wanneer een bonusplan is opgenomen in een niet-toegelaten Engelstalige arbeidsovereenkomst, waarbij naast de bonus ook nog een bijkomende voorwaarde is opgenomen, zoals het nog in dienst zijn op het einde van het kalenderjaar. In een overbodig (maar niet onbelangrijk) obiter dictum was advocaat-generaal Vanderlinden van oordeel dat dergelijke bepaling één geheel vormt en dat derhalve de werknemer niet alleen de bonus kan claimen zonder zich iets aan te trekken van de voorwaarde nog in dienst te zijn op het einde van het kalenderjaar. Met andere woorden: geen gedeeltelijke nietigheid.62
22. Het valt af te wachten wat het Hof van Cassatie gaat beslissen over de gedeeltelijke nietigheid in de arbeidsovereenkomst: wellicht cumulatie, maar exclusiviteit is nog niet geheel uit te sluiten, gelet op de autonomie van het arbeidsrecht en de bescherming van de zwakkere partij63.
4. De buitengerechtelijke ontbinding van de arbeidsovereenkomst
23. Nieuw in Boek 5 BW is een expliciete regeling van de eenzijdige ontbinding van de overeenkomst door kennisgeving van de schuldeiser in artikel 5.93 BW.64 De ontbinding door kennisgeving van de schuldeiser. Het nieuwe artikel 5.93 BW onderwerpt de buitengerechtelijke ontbinding aan dezelfde grondvoorwaarde als die voor de gerechtelijke ontbinding65.
24. De wetgever beschouwt het ontslag om dringende reden in artikel 35 Arbeidsovereenkomstenwet als een specifiek geregelde vorm van buitengerechtelijke (eigenmachtige) ontbinding wegens niet-nakoming66. Om wetsontduiking van deze dwingende wetsbepaling ten voordele van de werknemer tegen te gaan, werd reeds geruime tijd in de heersende leer aangenomen dat de wettelijke regeling van de dringende reden als specifieke vorm van buitengerechtelijke ontbinding van een arbeidsovereenkomst uitsluit.67
25. Meer woorden hoeven aan de buitengerechtelijke ontbinding van de arbeidsovereenkomst niet te worden besteed: een duidelijk geval van exclusiviteit.
5. De toerekenbaarheid van de fout van hulppersonen in artikel 5.229 en bevrijdingsbedingen in artikel 5.89 BW
26. Algemeen werd onder vigeur van het oud BW reeds aangenomen dat de daad van personen die de schuldenaar inschakelt bij de uitvoering van een contractuele verbintenis geen overmacht uitmaakt, maar dat hij daarvoor heeft in te staan.68 Het oude wetboek erkende de regel van de aansprakelijkheid voor hulppersonen echter niet uitdrukkelijk, hoewel er bijzondere toepassingen van bestaan.69 Het was dus aangewezen een expliciete bepaling op te nemen. De regeling zit vervat in artikel 5.229 BW.70
27. Bij de toerekenbaarheid van de fout van hulppersonen hebben bevrijdingsbedingen of exoneratieclausules een belangrijke rol gespeeld71. Krachtens artikel 5.89 BW inzake het bevrijdingsbeding kunnen partijen, tenzij de wet anders bepaalt, een beding overeenkomen dat de schuldenaar volledig bevrijdt van zijn contractuele of buitencontractuele aansprakelijkheid. Het beding kan de schuldenaar bevrijden van zijn zware fout of van die van een hulppersoon voor wie hij moet instaan. Een dergelijke bevrijding wordt evenwel niet vermoed.
Krachtens een verdere paragraaf van artikel 5.89 BW worden evenwel niet-geschreven gehouden de bedingen die de schuldenaar bevrijden:
1° van zijn opzettelijke fout of van die van een persoon voor wie hij moet instaan; of
2° van zijn fout of van die van een persoon voor wie hij moet instaan, wanneer die fout het leven of de fysieke integriteit van een persoon aantast.
Het tweede nieuwe verbod om zich te bevrijden van de fouten die het leven of de fysieke integriteit aantasten werd reeds vroeger bepleit door de rechtsleer72.
28. Bevrijdingsbedingen in een individuele arbeidsovereenkomst worden in de toekomst belangrijker. Zo biedt een bevrijdingsbeding in een individuele arbeidsovereenkomst dat de samenloop van buitencontractuele boven op de contractuele aansprakelijkheid voordelen zowel voor de werknemer als de werknemer.
Het voordeel voor de werknemer is dat hij door de werkgever niet buitencontractueel kan worden aangesproken voor zijn fouten, ook niet voor zijn zware fout of gewoonlijk voorkomende lichte fout73, behalve voor zijn opzettelijke fout of van zijn fout wanneer die fout het leven of de fysieke integriteit van een persoon aantast. De contractuele aansprakelijkheid van de werknemer blijft binnen de grenzen van artikel 18 Arbeidsovereenkomstenwet, wel overeind.
Maar ook de werkgever verkrijgt een aanzienlijk voordeel bij een bevrijdingsbeding dat de samenloop van buitencontractuele boven op de contractuele aansprakelijkheid uitsluit. Dergelijk beding is wederom geldig voor zover het beding hem niet bevrijdt van de buitencontractuele aansprakelijkheid voor zijn opzettelijke fout of van zijn fout wanneer die fout het leven of de fysieke integriteit van de werknemer aantast. Maar dergelijk beding vrijwaart de werkgever ook voor buitencontractuele aansprakelijkheid voor onopzettelijke misdrijven of misdrijven uit onachtzaamheid voor zover het misdrijf het leven of de fysieke integriteit van de werknemer niet aantast. In het sociaal strafrecht komen veel onachtzaamheidsmisdrijven voor74.
De burgerrechtelijke vordering uit een misdrijf is een buitencontractuele vordering. Daarmee poogt een werknemer soms de meer stringente verjaringstermijnen in artikel 15 van de Arbeidsovereenkomstenwet te omzeilen. De werknemer kan evenwel afstand doen van zijn burgerrechtelijke vordering uit een misdrijf75, behalve voor de twee wettelijk voorziene uitzonderingen in artikel 5.89 BW. Daarmee doet de werknemer afstand van zijn processueel vorderingsrecht als van het recht zelf76. De werknemer heeft immers beschikkingsrecht over het persoonlijk patrimoniaal recht op burgerrechtelijke schadevergoeding voor schade uit het misdrijf dat trouwens ook vatbaar is voor overdracht77. De wetsbepalingen betreffende de aansprakelijkheid wegens de onrechtmatige daad raken principieel de openbare orde niet78 en zijn niet van dwingend recht7980. De burgerlijke vordering tot schadevergoeding uit een misdrijf kan het voorwerp uitmaken van een dading.81 De dading is een schriftelijke overeenkomst waarbij partijen een gerezen geschil beëindigen of een toekomstig geschil voorkomen82, ook over de burgerlijke belangen uit een misdrijf83. De vordering uit schadevergoeding uit een misdrijf valt onder het beschikkingsbeginsel of de autonomie van procespartijen84.
Partijen kunnen niet alleen afstand doen van de onrechtmatige daad vordering uit en misdrijf, maar kunnen ook in een vaststellingsovereenkomst het bedrag van de verschuldigde schadevergoeding beperken ter voorkoming van een onzekerheid of een geschil omtrent hetgeen tussen hen rechtens geldt. Door een vaststellingsovereenkomst is een tegenbewijs niet mogelijk85. Partijen kunnen een vaststellingsovereenkomst sluiten niettegenstaande dat er nog geen betwisting is. De vaststellingsovereenkomst is ook mogelijk bij afwezigheid van wederzijdse toegevingen86. De vaststellingsovereenkomst met betrekking tot de schade uit een onrechtmatige daad is in beginsel ook mogelijk in een arbeidsovereenkomst.
29. De regeling voor het bevrijdingsbeding is gedeeltelijk nieuw wat betreft de hulppersonen. De rechtspraak van het Hof van Cassatie verbood enkel dat de schuldenaar zich zou exonereren voor zijn opzettelijke fout.87 Artikel 5.89, § 1, 3° breidt dat verbod nu uit tot de opzettelijke fout van de hulppersonen voor wie de schuldenaar instaat88.
30. Nieuw is ook dat een bevrijdingsbeding voortaan derdenwerking heeft ten gunste van hulppersonen89. Hulppersonen zijn personen die meewerken aan de uitvoering van andermans contractuele verbintenissen. Onderaannemers en werknemers zijn het prototype van een hulppersoon90.
Artikel 5.89, § 2, BW, is reeds opgeheven en de inhoud ervan is thans terug te vinden in artikel 6.3, § 1 in fine. Er moet op worden gewezen dat de gewijzigde buitencontractuele aansprakelijkheid van de hulppersonen in artikel 6.3 BW een veel ruimer toepassingsgebied heeft (infra).
31. De nieuwe regeling in boek 5 inzake bevrijdingsbedingen heeft belangrijke gevolgen voor de arbeidsrelatie wat betreft de hoedanigheid van werknemer als hulppersoon. Naast de bescherming van de contractuele (en buitencontractuele) aansprakelijkheid van de artikelen 18 Arbeidsovereenkomstenwet, 46 Arbeidsongevallenwet van 10 april 1971 en 51 Beroepsziektewet van 3 juni 1970, komt nu voor de werknemers en andere hulppersonen potentieel een bijkomende bescherming van een bevrijdingsbeding. Het is cruciaal te beseffen dat de hulppersoon, wanneer hij wordt aangesproken op grond van de contractuele of buitencontractuele aansprakelijkheid hij zich blijft kunnen beroepen op de wettelijke bepalingen die van toepassing zijn op bijzondere contracten, zoals de arbeidsovereenkomst. Anders zouden deze specifieke bepalingen hun nut verliezen91. Het principe van de wettelijke aansprakelijkheidsbeperking van de werknemer blijft ook gelden onder het BW. Het nieuwe BW raakt de relevante specifieke bepalingen van de arbeidsrelatie op de werkvloer niet92. Zoals gekend, bepaalt artikel 18 van de Arbeidsovereenkomstenwet dat een werknemer enkel aansprakelijk kan zijn ten aanzien van zijn werkgever of derden wanneer hij een opzettelijke93, een zware fout of een vaak voorkomende lichte fout begaat.
32. Ook artikel 46 Arbeidsongevallenwet blijft gelden in de arbeidsrelatie tussen de werkgever en de werknemer als hulppersoon94. Met name werknemers zoals de preventieadviseur, werken mee aan de uitvoering van de werkgever van zijn contractuele veiligheidsverplichtingen ten aanzien van de andere werknemers in dienst van dezelfde werkgever. Wanneer de immuniteit speelt, geldt zij voor elke vorm van aansprakelijkheid en voor elk type van schade95. De civielrechtelijke immuniteit beschermt ook de werkgever, behalve voor opzettelijke fouten96. Eind 1999 heeft de wetgever een uitzondering op de immuniteit gemaakt voor het geval waarin een arbeidsongeval zijn oorzaak vond in een zwaarwichtige overtreding van de wettelijke regeling betreffende de arbeidsveiligheid van werknemers, zij het enkel op voorwaarde dat de werkgever vooraf expliciet in gebreke was gesteld door de bevoegde inspectiedienst. Die ingebrekestelling moet dan wel expliciet wijzen op het gevaar waaraan de werknemers werden blootgesteld, welke bepalingen hierdoor werden overtreden en dient ook de te nemen maatregelen te omschrijven. Het principieel doorbreken van die immuniteit wordt opnieuw tenietgedaan indien dit arbeidsongeval mede was toe te schrijven aan een miskenning door de werknemer van de veiligheidsinstructies, die hem dan wel vooraf schriftelijk ter kennis moeten zijn gebracht97. Andere gevallen waarbij de immuniteit van de werkgever niet speelt is bij ongevallen op de weg naar en van het werk98 en meer algemeen bij verkeersongevallen die zich voordoen tijdens de uitvoering door de werknemer van zijn arbeidsovereenkomst99.
33. Doet de schuldenaar voor de nakoming van het contract een beroep op werknemers, dan kan de hulppersoon tegen de hoofdschuldeiser het bevrijdingsbeding, gelet op de derdenwerking, inroepen dat is overeengekomen tussen hem en de hoofdschuldenaar, zijnde de werkgever van de hulppersoon. Door de derdenwerking van het bevrijdingsbeding, kan de hoofdschuldeiser die dit bevrijdingsbeding heeft toegestaan aan zijn schuldenaar, het niet langer omzeilen door zich te keren tegen de hulppersonen van de schuldenaar100.
34. De voorlopige conclusie is er één van cumulatie tussen sociaal recht en het nieuw BW. De aansprakelijkheid voor de fout van de hulppersonen in artikel 5.29 BW en de nieuwe regeling van de samenloop101 zijn samen te lezen met de sociaalrechtelijke aansprakelijkheidsbeperkingen in de Arbeidsovereenkomstenwet, en in de socialezekerheidswetten betreffende het professionele arbeidsongevallen- en beroepsziektenrisico.
Hoofdstuk IV. Buitencontractuele aansprakelijkheid in boek 6 BW
1. Algemeenheden
35. De buitencontractuele aansprakelijkheid is geregeld in boek 6 BW en werd ingevoerd bij wet van 7 februari 2024.102 Boek 6 is recent in werking getreden op 1 januari 2025103. Ik citeer Samoy en Jocqué over het overgangsrecht: «De inwerkingtreding van Boek 6 op 1 januari 2025 betekent niet dat we onmiddellijk en volledig afscheid nemen van het oud BW. De bepalingen van Boek 6 zijn van toepassing op feiten die tot aansprakelijkheid kunnen leiden en die zich hebben voorgedaan na de inwerkingtreding van deze wet. Deze bepalingen zijn niet van toepassing op de toekomstige gevolgen van feiten die zich hebben voorgedaan voor de inwerkingtreding van deze wet»104.
De bepalingen van boek 6 zijn in beginsel van aanvullend recht op grond van artikel 6.1 BW105. Dit betekent bijvoorbeeld dat samenloop van de contractuele en de buitencontractuele aansprakelijkheid in de overeenkomst kan worden uitgesloten, waardoor de contractuele aansprakelijkheid exclusief wordt.
2. Belangrijke vernieuwingen
36. Een van de belangrijkste substantiële vernieuwingen is de afschaffing van het samenloopverbod van contractuele en buitencontractuele aansprakelijkheid. Samenloop was onder vigeur van het oud BW wel mogelijk indien de niet-nakoming van de contractuele verbintenis een misdrijf uitmaakt of de schade het gevolg is van een misdrijf. «Samenloop» wordt door sommigen ook vastgesteld indien de onderliggende rechtsverhouding de verlening van een openbare dienst betreft en niet van contractuele aard is maar van reglementaire aard106. Dit is niet echt een geval van samenloop van contractuele en buiten-contractuele aansprakelijkheid. Niet onterecht werd reeds opgemerkt dat de partijen in het overeenkomstenrecht te maken kregen met een inflatie van misdrijven107 en dat derhalve het samenloopverbod op brede schaal werd doorbroken. Deze inflatie is buitengewoon uitgesproken in het sociaal strafrecht108.
Evenzeer berucht is de afschaffing van de quasi immuniteit van de hulppersonen van de medecontractant. Deze hulppersonen kunnen tegen de benadeelde wel dezelfde verweermiddelen aanvoeren als hun opdrachtgever en aldus wordt de afschaffing van de quasi-immuniteit afgezwakt. De aansprakelijkheid van de aansteller zelf is op zich inhoudelijk niet veranderd, wel terminologisch109. De aansteller is foutloos aansprakelijk voor de schade door zijn aangestelde aan derden veroorzaakt tijdens en naar aanleiding van de uitoefening van zijn functie, als gevolg van zijn fout of een ander tot aansprakelijkheid leidend feit.110
37. Hierbij moet even worden ingegaan op de reden voor de afschaffing van de samenloop111 en van de quasi-immuniteit van de hulppersoon.
Volgens de Memorie van toelichting is dat onder andere omdat uit het sluiten van een of meerdere contracten geen vermoeden van afstand van de toepassing van buitencontractuele aansprakelijkheidsregels mag worden afgeleid112.
De vraag blijft evenwel hangen «of het wenselijk is dat contractueel vastgelegde verhoudingen, met bv. een bevrijdingsbeding, worden doorkruist door een beroep op de buitencontractuele aansprakelijkheid?» Het voornaamste beleidsmatige argument voor het samenloopverbod is dat contractueel vastgelegde verhoudingen niet doorkruist mogen worden door een beroep op de buitencontractuele aansprakelijkheid. De exclusieve toepassing van de contractuele aansprakelijkheid tussen contractpartijen stelt de economie van het contract en de contractueel vastgestelde risicoverdeling veilig113. Dit was ook nadrukkelijk het inzicht van Eric Dirix.114 Indien partijen ervoor kiezen hun verhouding contractueel te regelen, dan moeten zij daar consequent de gevolgen van ondergaan115. Zij mogen niet ontsnappen aan de toepassing van contractuele bedingen die de aansprakelijkheid van hun medecontractant beperken door een buitencontractuele vordering in te stellen. Contractanten hebben een juridische microkosmos gecreëerd waarbinnen hun basisregels gelden. Indien de partijen naar goeddunkende aquiliaanse aansprakelijkheid boven de contractuele mochten verkiezen, waartoe zouden contracten nog dienen?116 Bovendien rijst een risico van een «lawine van aanspraken»117.
De wetgever is het samenloopverbod in het Franse verbintenissenrecht niet gevolgd118. De wetgever heeft voor de samenloop in zekere zin met een meer Germaanse bril gekeken naar het Nederlandse en Duitse verbintenissenrecht119120.
38. Door de afschaffing van het samenloopverbod heeft de benadeelde het keuzerecht qua rechtsgrond voor zijn vordering tegen een medecontractant (samenloop)121.
3. De relatieve samenloop van contractuele en buitencontractuele aansprakelijkheid in de contractuele relatie tussen de werkgever en de werknemer
39. Artikel 6.3, § 1, BW, bepaalt het volgende:
«Tenzij de wet of het contract anders bepaalt, zijn de wettelijke bepalingen inzake buitencontractuele aansprakelijkheid van toepassing tussen medecontractanten. Indien de benadeelde echter op grond van de buitencontractuele aansprakelijkheid schadeloosstelling voor schade veroorzaakt door de niet-nakoming van een contractuele verbintenis vordert van zijn medecontractant, kan deze medecontractant de verweermiddelen inroepen die voortvloeien uit zijn contract met de benadeelde en uit de wetgeving inzake bijzondere contracten (...).»
Uit de aanhef in artikel 6.3, § 1, BW, blijkt dat betreffende de arbeidsovereenkomst artikel 18 Arbeidsovereenkomstenwet122, dat de aansprakelijkheid ten voordele van de werknemer beperkt, en de artikelen 46 Arbeidsongevallenwet en 51 Beroepsziektewet, ten voordele van de werkgever (en zijn aangestelden), onverkort van toepassing zijn.
4. Uitzondering op de mogelijkheid verweermiddelen in te roepen
40. Uit artikel 6.3, § 1, 2de zin, BW volgt dat de contractuele verweermiddelen niet kunnen worden ingeroepen bij vorderingen tot schadeloosstelling voor schade als gevolg van een aantasting van de fysieke of psychische integriteit of van een fout begaan met het opzet schade te veroorzaken.
Niettemin wordt de samenloop wel uitgesloten in de relatie werkgever/werknemer wanneer de aantasting van de psychische en fysieke schade onder de toepassing valt van artikel 18 Arbeidsovereenkomstenwet en 46 Arbeidsongevallenwet, althans binnen de voorziene wettelijke grenzen. Deze artikelen maken geen onderscheid tussen enerzijds psychische en fysieke schade en anderzijds andere vormen van schade123.
Artikel 18 van de Arbeidsovereenkomstenwet vrijwaart de werknemer evenwel niet voor zijn zware fout, en zijn opzettelijke fout. Wat de wettelijke grens betreft bij arbeidsongevallen, geldt er ten voordele van de werkgever een civielrechtelijke immuniteit, zowel qua contractuele als buitencontractuele aansprakelijkheid, met uitzondering van de in de wet voorziene gevallen en bij een opzettelijke fout.
5. Nemen de risico’s voor de werkgever toe door de samenloopleer in artikel 6.3, § 1, BW?
41. Onrechtmatig ontslag en ontslagname vormen in beginsel een contractuele fout. Zullen er meer schadeclaims komen tegen de werkgever op grond van de buitencontractuele aansprakelijkheid na afschaffing van het samenloopverbod?
42. Op het vlak van de toepassing van de thans populaire discriminatiewetgeving valt weinig verandering te vrezen. Werkgevers worden nauwelijks geconfronteerd met vorderingen tot betaling van vergoeding van de werkelijk geleden schade124. Zij worden geconfronteerd met de forfaitaire vergoedingen gelijk aan het loon van 6 maanden die in de wet zijn voorzien125.
43. Werkgevers hoeven evenmin veel bijkomende onrechtmatige daad vorderingen te vrezen bij kennelijk onredelijk ontslag met betrekking tot een arbeidsovereenkomst van onbepaalde tijd, gelet op de cumulatiebepaling in artikel 9, § 3 van CAO nr. 109 van 12 februari 2014 betreffende de motivering van het ontslag.
44. De rechtspraktijk inzake het ontslag van personeelsafgevaardigden in de ondernemingsraad en het preventiecomité zal niet snel gaan in de richting van buitencontractuele aansprakelijkheidsvorderingen betreffende de reële schade, omdat de Wet Ontslagregeling Personeelsafgevaardigde van 19 maart 1991 voorziet in hoge forfaitaire ontslagvergoedingen gelijk aan het loon tussen twee en acht jaar. De wettelijke zinsleden «en op elke andere schadevergoeding wegens materiële of morele schade», vindt nauwelijks toepassing.
45. Meer algemeen, wat betreft het ontslagrecht, moet er op worden gewezen dat het risico tot buitencontractuele aansprakelijkheidsvorderingen boven op de wettelijke opzeggingsvergoeding wellicht bescheiden zal zijn. De opzeggingsvergoeding vergoedt op forfaitaire wijze alle schade die uit de onrechtmatige beëindiging van de arbeidsovereenkomst voortvloeit, zowel de morele als de materiële schade126.
Meer algemeen werkt men in het ontslagrecht systematisch met forfaitaire schadevergoedingen, ook met betrekking tot de diverse bijzondere schadevergoedingen. Deze stellen de werknemer vrij van het lastiger bewijs van de reële omvang van de schade127.
Hoofdstuk V. De relatieve afschaffing van de quasi-immuniteit van de hulppersonen in artikel 6.3, § 2, BW
1. De buitencontractuele aansprakelijkheid van hulppersonen
46. Een belangrijke nieuwigheid is de relatieve afschaffing van de quasi-immuniteit van de hulppersonen door principieel de mogelijkheid van buitencontractuele aansprakelijkheidsvorderingen van de benadeelde tegen de hulpersonen van zijn medecontractant mogelijk te maken128.
De hulppersoon kan evenwel genieten van een zogenaamde dubbele doorwerking van de verweermiddelen129130.
Er is geen enkele discussie over het feit dat werknemers, die hun werkgever bijstaan bij de uitvoering van zijn contractuele verplichtingen tegenover zijn medecontractanten hulppersonen zijn131.
47. Wat is volgens de wetgever het motief voor de afschaffing van de quasi-immuniteit van de hulppersonen?
Volgens de Memorie van toelichting bij Boek 6 zou de vroegere theorie van de quasi-immuniteit kunstmatig zijn geweest: de hulppersoon is geen partij bij het hoofdcontract, maar voor de uitvoering ervan wordt hij, aldus het Hof van Cassatie in het stuwadoorsarrest, niet als een derde beschouwd maar neemt hij dezelfde positie in als zijn opdrachtgever132.
De reden voor de afschaffing van deze quasi-immuniteit van de hulppersoon is dat deze technisch juridisch zwak onderbouwd zou zijn geweest en deze in talrijke omstandigheden onredelijk nadelig zou zijn uitgevallen voor benadeelde personen. De parlementaire voorbereiding geeft hierbij het volgende voorbeeld aan: «Dit is in het bijzonder het geval indien een vordering tegen de hoofdcontractant geen nuttig resultaat oplevert omdat deze laatste failliet is of zich kan beroepen op een exoneratiebeding of op een andere persoonlijke grond van ontheffing van aansprakelijkheid. Een incompetente onderaannemer bouwt een dak dat wegwaait bij een lichte storm. De bouwheer die contracteerde met de ondertussen failliet gegane hoofdaannemer zou zich tegen de onderaannemer dus niet kunnen beroepen op zelfs zware technische fouten die deze heeft gemaakt, tenzij een strafrechtelijk gesanctioneerde norm werd overtreden»133.
Terecht schreef S. Taes dat die redengeving minder goed opgaat wanneer de hulppersoon een werknemer is134. Men dient rekening te houden met de bijzondere context van de arbeidsrelatie tussen werknemers en werkgevers, relatie die gekenmerkt wordt door het gezag van de werkgever. Werknemers beschikken niet over de keuze om al dan niet werk te verrichten bij de medecontractanten van de werkgever. Het instructierecht van de werkgever laat hen dan ook niet toe om opgelegde taken te weigeren. Bovendien impliceert dit instructierecht eveneens dat de werknemer dient te gehoorzamen aan de werkgever over de manier of wijze waarop de te verrichten prestaties moeten worden geleverd. S. Taes geeft het volgende voorbeeld. Een bouwvakker-werknemer werkt voor zijn werkgever op een werf met de materialen die zijn werkgever ter beschikking stelt, maar enkele maanden nadien blijkt dat door een constructiefout het gebouw onbewoonbaar is. De klant wil deze werkgever in gebreke stellen, maar deze heeft intussen het faillissement aangevraagd. De klant vordert daarom van de bouwvakker een schadevergoeding voor de schade die hij heeft veroorzaakt door onder meer onvoldoende na te gaan of de muren van het gebouw in orde zijn. Ongeacht of deze vordering al dan niet slaagt, kan deze mogelijkheid voor jarenlange onzekerheid zorgen bij deze werknemer tijdens het juridisch geschil de manier waarop zij moeten worden verricht. Indien hierbij fouten gebeurden, kon de werknemer zich verweren door te verwijzen naar de foute instructies of materialen die de werkgever heeft gegeven. En de werkgever aansprakelijk stellen op grond van deze fout. Deze optie valt evenwel weg wanneer de werkgever failliet wordt verklaard of, om welke reden dan ook, niet bij het geschil betrokken wordt. Bovendien kan de werknemer zich niet meer verweren door aan te halen dat de schade niet louter voorkomt uit de gebrekkige uitvoering van de overeenkomst tussen de werkgever en deze medecontractant, terwijl de werknemer hierbij geen keuze of inspraak had bij de totstandkoming en de uitvoering van deze overeenkomst.
Het onevenwicht in de arbeidsrelatie trekt zich op die manier nu ook door naar de contractuele verhoudingen van de werkgever en zijn medecontractanten. Net om die reden is het opmerkelijk dat de wetgever de verschillende soorten hulppersonen op een gelijke manier behandelt, terwijl hun werkcontext fundamenteel verschillend is en bijgevolg de quasi-immuniteit van de hulppersoon niet onredelijk nadelig was in arbeidsrechtelijke context135.
48. De vraag rijst of het wenselijk is dat de benadeelde de contractuele verhoudingen met zijn medecontractant doorkruist door een beroep te doen op de buitencontractuele aansprakelijkheid tegen de hulppersoon en aldus een eventueel bevrijdingsbeding in zijn overeenkomst omzeilt.
Een VIVALDI-amendement heeft gepoogd een bevredigend antwoord te geven op deze vraag136. Het aangenomen amendement voorziet erin enerzijds dat de schuldeiser de hulppersoon buitencontractueel kan aanspreken, en anderzijds dat de hulppersoon in die gevallen een beroep kan doen op de verweermiddelen uit het hoofdcontract (tussen zijn opdrachtgever-hoofdschuldeiser en medecontractant werkgever) en het ondercontract, zijnde de arbeidsovereenkomst tussen werkgever en de werknemer.
49. De hulppersoon kan voortaan, zoals tussen contractpartijen, buitencontractueel aansprakelijk worden gesteld, ook in geval van contractuele schade. De hulppersoon kan voortaan buitencontractueel worden aangesproken door partijen die voor hem derden zijn. Deze blootstelling van de hulppersonen aan buitencontractuele aansprakelijkheidsvorderingen wordt evenwel getemperd door de dubbele doorwerking van de verweermiddelen: de hulppersoon werknemer kan zich t.a.v. een buitencontractuele aansprakelijkheid beroepen op de verweermiddelen zowel uit het hoofdcontract als het ondercontract, zijnde in casu de individuele arbeidsovereenkomst137.
50. Deze dubbele doorwerking van de verweermiddelen lijdt evenwel opnieuw uitzondering wanneer die fout van de hulppersoon ofwel werd begaan met het opzet schade te veroorzaken, ofwel schade als gevolg van een aantasting van de fysieke of psychische integriteit veroorzaakt (artikel 6.3, § 1 in fine)138.
51. Een uitzondering van de buitencontractuele aansprakelijkheid van de hulppersoon kan, zoals al opgemerkt, worden gevonden in een expliciet bevrijdingsbeding in de hoofdovereenkomst.
Bovendien blijven de werknemers als hulpersonen genieten van een algemene wettelijke aansprakelijkheidsbeperking in artikel 18 Arbeidsovereenkomstenwet139140 en van specifieke beperkingen bij arbeidsongevallen, artikel 46 Arbeidsongevallenwet, en artikel 51 Beroepsziektenwet voor professionele schade veroorzaakt bij collega’s in dienst van dezelfde werkgever141142.
52. Uit artikel 6.3, § 2, lid 3, BW, vloeit de doorwerking van de verweermiddelen voort, zoals een bevrijdingscontract in het ondercontract. Er is met andere woorden geen relativiteit van het ondercontract ten aanzien van de hoofdschuldeiser.143 De wet verleent m.a.w. derdenwerking aan het ondercontract144. De wet verleent derdenwerking aan de interne gevolgen van het ondercontract tussen de hoofdschuldenaar B en zijn hulppersoon C. Deze hulppersoon C kan tegen de hoofdschuldeiser A de verweermiddelen die hijzelf kan inroepen tegen B145. Uit de parlementaire voorbereiding blijkt ook dat het de bedoeling van de wetgever was aan te sluiten bij de opvatting dat de hulppersoon mag verwachten dat zijn ondercontract de basis zal zijn voor zijn aansprakelijkheid146.
Voorgaand principe leidt evenwel uitzondering in geval van een fout begaan met het opzet om schade te veroorzaken, of bij fysieke of psychische schade. In deze hypothese kan de hulppersoon zich derhalve niet beroepen op de aansprakelijkheidsbeperkingen uit beide contractuele relaties. Maar wederom blijft de sociaalrechtelijke bescherming, onder meer van artikel 18 Arbeidsovereenkomstenwet overeind. Dit is een verweermiddel uit een bijzondere wet147.
Wat betreft de doorwerking van het bevrijdingsbeding in het ondercontract is er enige controverse in de rechtsleer. Zo hebben I. Claeys en C. Desmet zich uitgesproken tegen de opvatting dat hulppersoon C zich tegen hoofdschuldeiser A op het bevrijdingsbeding in zijn ondercontract met B zou kunnen beroepen jegens A om te staven dat A als hoofdschuldeiser geen buitencontractuele vordering tegen C kan instellen148. Auvray en Jafferali verdedigen dan weer met verve deze dubbele doorwerking van de verweermiddelen. Wat daarvan te denken? Ik schaar mij voorzichtig achter de opvatting van Auvray en Jafferali149150 en van Samoy en Jocqué151. De tekst, de logica van het wettelijk systeem152 en de bedoeling van de wetgever153 ondersteunen dit standpunt. Uit de parlementaire voorbereiding blijkt dat het de bedoeling van de wetgever was aan te sluiten bij de opvatting dat de hulppersoon mag verwachten dat zijn ondercontract de basis zal zijn voor zijn aansprakelijkheid154. En zoals Jafferali en Auvray schrijven, «le créancier principal conserve en principe un recours contractuel contre le débiteur principal, qui constitue son interlocuteur naturel»155.
53. Het is niet onbelangrijk te signaleren dat het in de praktijk wellicht niet veel zal voorkomen dat een werknemer in zijn arbeidsovereenkomst een expliciet (unilateraal) exoneratiebeding met betrekking tot zijn buitencontractuele aansprakelijkheid zal weten op te nemen. Meer kans heeft het bevrijdingsbeding mogelijkerwijze in de individuele arbeidsovereenkomst in een wederkerig bevrijdingsbeding dat ook in het voordeel van de werkgever werkt.
2. De buitencontractuele aansprakelijkheid van hulppersonen in de tweede graad
54. In de economische realiteit is er vaak meer dan één hulppersoon die de hoofdovereenkomst helpt uit te voeren. Derhalve rijst de vraag hoe het gesteld is met de aansprakelijkheid van hulppersonen in die verdere graad: opdrachtgever A, aannemer B, onderaannemer - werkgever C, en hulppersoon D - een werknemer.
De doorbraak impliceert dat de buitencontractuele vordering van A tegen D mogelijk is, behoudens hetgeen voortvloeit uit de aansprakelijkheidsbeperking ten voordele van de werknemer in artikel 18 van de Arbeidsovereenkomstenwet156. In ieder geval kan D de eventuele aansprakelijkheidsbeperking uit het hoofdcontract tussen A en B inroepen157.
Daarmee is evenwel een andere prangende vraag nog niet beantwoord: Kan D zich beroepen op de bevrijdingsbedingen in andere schakel van de tussenliggende contracten buiten het hoofdcontract, in casu tussen B en C? Volgens Claeys en De Smet kan de hulppersoon de verweermiddelen uit alle tussenliggende contracten inroepen, dus niet alleen in de overeenkomst tussen zijn werkgever C en D zelf maar ook in de overeenkomst tussen de eerste hulppersoon B & C en uit de tweede overeenkomst, en zoals gezegd uit de tweede overeenkomst tussen C & D158.
55. Deze opvatting lijkt redelijk onwaarschijnlijk. Zoals Auvray en Jafferali schrijven, lijkt de juistere rechtsopvatting te zijn dat D zich, naast het hoofdcontract, enkel kan beroepen op het verweer met zijn onmiddellijke directe opdrachtgever C maar niet op het bevrijdingsbeding in de overeenkomst tussen B & C159. Het zou trouwens merkwaardig zijn dat de laatste hulppersoon in de keten van uitvoeringsovereenkomsten zich op alle verweermiddelen in de tussenliggende contracten met de initiële opdrachtgever zou kunnen beroepen. Bovendien is het maar de vraag of de hulppersoon in de keten van overeenkomsten de bevrijdingsbedingen in de andere overeenkomsten dan het bevrijdingsbeding in zijn eigen arbeidsovereenkomst kan kennen. Met andere woorden, de hulppersoon kan alleen de bevrijdingsbedingen inroepen op de eerste en de laatste overeenkomst in de keten van overeenkomsten.
3. Enige conclusies inzake de buitencontractuele aansprakelijkheid in boek 6 BW
56. Ik poog een aantal conclusies te formuleren met betrekking tot het buitencontractuele aansprakelijkheidsrecht.
(i) Een eerste vaststaande conclusie is dat er door de principiële afschaffing van het samenloopverbod en van de quasi-immuniteit van de hulppersonen een cumulatie mogelijk wordt van contractuele en buitencontractuele aansprakelijkheid.
(ii) Een andere conclusie in het stramien van Y. Konijn is dat er een cumulatie is tussen de arbeidsrechtelijke regelingen in artikel 18 Arbeidsovereenkomstenwet en artikel 46 Arbeidsongevallenwet en de regeling van het buitencontractuele aansprakelijkheidsrecht in Boek 6 BW.
(iii) De contractuele regeling van expliciete bevrijdingsbedingen wordt belangrijker op alle niveaus van een ketting van overeenkomsten, maar zeker in het hoofdcontract.
(iv) Tot slot resulteert het nieuwe aansprakelijkheidsrecht in boek 6 in het belang van het sluiten van expliciete verzekeringsovereenkomsten ten voordele van de werknemers in de onderneming.
57. Al bij al mag enigszins worden verwacht dat de fundamentele veranderingen van het buitencontractuele aansprakelijkheidsrecht in boek 6 relatief beperkte gevolgen zal hebben voor de werknemer als hulppersoon. De situatie kan evenwel veranderen wanneer één van de hulppersonen in de ketting van overeenkomsten voor de werknemer failliet zou worden verklaard.
Hoofdstuk VI. Slotbeschouwing
58. Het arbeidsovereenkomstenrecht en het nieuwe BW zijn een nieuwe vorm van (gedwongen maar vrijer) huwelijk, met een relatieve grote autonomie van de beide partners. De graad van autonomie van het arbeidsovereenkomstenrecht, en de daarmee samenhangende bescherming van werknemers, zal moeten worden bepaald door de rechters. Soms is de exclusie van het BW duidelijk. De veelvuldige cumulatie van twee systemen kan complex zijn.
1 E. Dirix, Obligatoire verhoudingen tussen contractanten en derden, Antwerpen, Maarten Kluwer, 1984.
2 E. Dirix, De maatman voor het vermogensrecht in theorie en praktijk, Antwerpen, Intersentia, 2018.
3 W. Rauws, Civielrechtelijke beëindigingswijzen van de arbeidsovereenkomst: nietigheid ontbinding en overmacht, Antwerpen, Kluwer 1987, ook open access: https://bib.kuleuven.be/rbib/collectie/archieven/boeken/rauws-civielrechtelijkebeeindigingswijzen-1987.pdf.
4 W. Rauws, o.c. p. 566-569.
5 W. Rauws en E. Timbermont, Synopsis van het Belgische arbeidsrecht. Individuele arbeidsrecht, Brussel, Larcier Intersentia, 2023, p. 7; W. Rauws, «Wetsontduiking in het arbeidsrecht», RW 2021-22, 108, e.v.; zie A. Van Regenmortel, Actuele problemen van het arbeidsrecht 9, Intersentia, 2014, p. 49.
6 Cass. 18 februari 1980, Arr.Cass. 1979-80, 721.
7 Arbh. Luik 12 december 1996, JLMB 1997,1637.
8 Arbh. Antwerpen 26 februari 1979, RW 1978-79, 2444; Arbh. Brussel 26 februari 1998, Soc.Kron. 1999, 544, noot J. Jacqmain.
9 Vivaldi-amendement Boek 5 BW, Parl.St. Kamer, 2021-22, nr. 55-1806/003, p. 8.
10 F. Dumon, «De motivering van de vonnissen en arresten en de bewijskracht van de akten», RW 1978-79, 302; zie bv. GwH 28 maart 2002, nr. 58/2002; Cass. 19 april 2024, RW 2004-05, 258, noot I. Boone over de toenmalige ontslagbescherming van personeelsafgevaardigden in de ondernemingsraad.
11 F. geny, Méthode d’interprétation et sources en droit privé positif, Parijs, LGDJ, 1954, nr. 98; L. De Meyer, Het stelsel van de erkende havenarbeid in België: tussen wal en schip, doctoraal proefschrift, UAntwerpen, 2024, 18; bv. RvS 24 mei 2016, nr. 234.815, Verbeeck, RW 2016-17, 344-347, met uittreksel verslag Aud. De Bleeckere.
12 Justinianus I, Byzantijnse keizer die verantwoordelijk was voor de codificatie van het Romeinse recht, bekend als de Corpus Juris Civilis.
13 Y. Konijn, Cumulatie of exclusiviteit. Een onderzoek naar de invloed van privaatrechtelijke leerstukken op de arbeidsovereenkomst, Boom Juridische Uitgevers, 1999, 286-293; J. De Laat, De (eenzijdige) wijziging van de arbeidsovereenkomst, Verenging voor Arbeidsrecht nr. 36, Deventer, Kluwer, 2008, 73-85.
14 W. Van Eeckhoutte, «De ondraaglijke onveranderlijkheid van de arbeidsovereenkomst», in Sociaal recht: niets dan uitdagingen. In Postuniversitaire cyclus Willy Delva 1995-1996, Gent, Mys en Breesch, 1996.
15 Cass. 15 december 2022, RW 2022-23, noot I. Van Puyvelde, «Rechterlijke beoordeling van belangrijkheid van eenzijdige wijziging bij impliciet ontslag - Hof van Cassatie schept duidelijkheid».
16 W. Rauws, o.c. 514 en 587; S. Stijns, De gerechtelijke en buitengerechtelijke ontbinding van overeenkomsten, Antwerpen, Maklu, 1994, 168 en 653; MvT, Parl.St. Kamer, nr. 55-1806/001, p. 115; Arbh. Antwerpen 20 november 1995, RW 1995-96, 1349.
17 H. Buyssens, «Is de zaterdag een werkdag?», RW 2022-23, 162; W. Van Eeckhoutte in een jubel.be bijdrage: https://www.jubel.be/zaterdag-is-geen-werkdag-meer/.
18 F. Hendrickx, «Het nieuwe verbintenissenrecht en het arbeidsrecht», ArbeidsRechtJournaal 2022, nrs. 14-19, https://arbeidsrechtjournaal.be/het-nieuwe-verbintenissenrecht-en-het-arbeidsrecht.
19 Van Dale woordenboek, Een werkdag is een dag waarop (in de regel) gewerkt wordt.
20 Valks Juridisch Woordenboek, B. Tilleman, S. Lierman en V. Sagaert (ed.), Antwerpen, Larcier Intersentia, 2024, p. 561, v° Werkdag, «a) dag die geen zaterdag of zondag is, b) dag die bestemd is voor het verrichten van arbeid».
21 H. Lenaerts, Benelux Sociaalrechtelijk Woordenboek, Benelux, 1977, p. 176, v° «Werkdag».
22 Parl.St. Kamer 1977-78, nr. 293/4, p. 11.
23 Cass. 27 februari 1995, RW 1995-96, 183.
24 https://cnt-nar.be/nl/search?fulltext=werkdag.
25 Parl.St. Kamer nr. 55-0039/1, p. 3.
26 Cass. 10 september 1971, Arr.Cass. 1972, 31, RW 1971-72, 321, telkens met conclusie openbaar ministerie.
27 MvT Parl.St. Kamer 2020-21, nr. 55-1805/001, p. 23-24.
28 Artikel 5.73 BW: «Een contract moet te goeder trouw uitgevoerd worden.Krachtens lid 1:1° moet elk van de partijen zich bij de uitvoering van het contract gedragen zoals een voorzichtig en redelijk persoon in dezelfde omstandigheden geplaatst;2° mag niemand misbruik maken van de rechten die hij aan het contract ontleent.Elke afwijking van dit artikel wordt voor niet-geschreven gehouden».
29 MvT bij wetsvoorstel Boek 5: Parl.St. Kamer, 2020-21, nr. 55-1806/001, 83-84.
30 B. Weyts en T. Van Sweevelt, Boek 1 en boek 5 BW: een kritische commentaar, Larcier Intersentia, 2023, p. 4-5; B. Weyts, «Wat brengt het verbintenissenrecht ons in de toekomst? Enkele kritische beschouwingen bij de wetsvoorstellen van 24 februari 2021 tot invoering van Boek 1 en Boek 5 in het BW», RW 2021-22, 574-575; Cass. 1 oktober 2010, TBBR 2012, 387; vgl. S. Jansen en S. Stijns, «Rechtsverwerking aanvaard als toepassing van rechtsmisbruik?», RW 2011-12, 147.
31 V. Sagaert, Beginselen van verbintenissenrecht, Leuven, LeA Uitgevers, 2023, 47-48; W. Valk, in Burgerlijk Wetboek, Tekst & Commentaar, J. Nieuwenhuis, (ed.), Deventer, Kluwer 1998, 1560.
32 MvT bij wetsvoorstel Boek 5: Parl.St. Kamer, 2020-21, nr. 55-1806/001, 18.
33 Arbrb. Mechelen 27 juni 1989, Soc. Kron. 1990, 251; Arbrb. Brussel 5 januari 1990, Soc. Kron. 1990, 252; Arbrb. Gent 20 februari 2014, TGR 2014, 231.
34 R. Verstraeten en F. Verbruggen, Inleiding tot het Belgische strafrecht en strafprocesrecht, Antwerpen, Larcier Intersentia, 2024, 74-75.
35 Er zijn gelukkig ook uitzonderingen: Arbh. Brussel 10 december 2019, RW 2020-21, 631.
36 Wet Strafprocesrecht I, 9 april 2024.
37 Bundesarbeitsgericht, 25 april 2001, Neue Zeitschrift Arbeitsrecht, 2001, 966; M. Löwisch, Arbeitsrecht, Keulen, Werner Verlag, 2007, 236: «Deshalb kann allein der Zeitablauf die Verwirkung eines Rechts nicht rechtfertigen. Um den Tatbestand der Verwirkung auszufüllen, muß neben das Zeitmoment das Umstandsmoment treten. Es müssen besondere Umstände sowohl im Verhalten des Berechtigten als auch des Verpflichteten hinzukommen, die es rechtfertigen, die späte Geltendmachung des Rechts als mit Treu und Glauben unvereinbar und für den Verpflichteten als unzumutbar anzusehen (BAG 17 februari 1988 - 5 AZR 638/86 -BAGE 57, 329, 332; BGHZ 91, 62; 105, 290)».
38 HR 29 september 1995, NJ 1996, 89; idem Rb. Limburg 13 juli 2020, Intrak Voerendaal BV, ECLI:NL:RBLIMG:2020:5073: www.uitspraken.rechtspraak.nl.
39 Rb. Amsterdam 18 januari 2012, mr. Oskamp qq, ECLI:NL:RBAMS:2012:BV3833.
40 Rb. Zwolle-Lelystad 2 maart 2010, BV Right Marktonderzoek, ECLI:NL:RBZLY:2010:BL9451.
41 Rb. Rotterdam 18 mei 2017, Tibco Software Services Netherlands B.V., Praktijkgids, 2017/239, ECLI:NL:RBROT:2017:7997; W. Bouwens, M. Houwerzijl en W.L. Roozendaal, Schets van het Nederlandse arbeidsrecht, Deventer, Wolters Kluwer, 2023, 200-201.
42 MvT bij wetsvoorstel Boek 5: Parl.St. Kamer, 2020-21, nr. 55-1806/001; zie ook S. Stijns en S. De Rey, «Het nieuwe verbintenissenrecht in Boek 5 BW», RW 2022-23, I, 923 en Deel II RW 2022-23, 963.
43 MvT, nr. 55-1806/001, 81.
44 W. Rauws en E. Timbermont, o.c. 79; Cass. 20 december 1993, Arr.Cass. 1993, 1085, Soc. Kron. 1993.
45 Zie art. 25 WAO.
46 «Art. 5.63. Gedeeltelijke nietigheid Wanneer de nietigheidsgrond slechts een gedeelte van het contract betreft, beperkt de nietigverklaring zich tot dat gedeelte, voor zover het contract deelbaar is, rekening houdend met de bedoeling van de partijen evenals met het doel van de geschonden regel.Eenmaal nietig verklaard, laat het door de wet voor niet-geschreven gehouden beding de rest van het contract voortbestaan».
47 Zie V. Sagaert, Beginselen van verbintenissenrecht, Leuven, LeA Uitgevers, 2023, 90.
48 Bijvoorbeeld Arbrb. Brussel 16 mei 1983 m.b.t. artikel 5 van de CAO nr. 32bis inzake de overdracht van onderneming, www.juridat.be.
49 Cass. 23 januari 2015, RW 2015-16, 1187, noot F. Peeraer; Cass. (verenigde kamers) 25 juni 2015, C.14.0008.F, JT 2015, 717, noot S. Lagasse, 297; Cass. 4 januari 2019, C.18.0045.N; Cass. 9 september 2019, C.18.0521.N, TBH 2020, 513, noot S. Lagasse.
50 W. Rauws, o.c., Civielrechtelijke beëindigingswijzen, 1987, 87-88.
51 Cass. 25 oktober 1999, RW 2000-21, 812. Vgl. Q. Cordier, «La nullité-réduction des clauses de non-concurrence: perspectives en droit du travail», TSR 2016, 406-407.
52 Arbrb. Gent 20 februari 2023, RABG 2023, 1488, instemmende noot D. Ryckx.
53 Arbh. Gent 23 oktober 2023, nr. 2022/AR/97.
54 Zie Cass. 4 januari 2019, nr. C.18.0045.N.
55 Arbh. Gent 26 februari 2022, nr. 2023/AR/39; N. Hallemeesch, «Matiging van concurrentiebedingen in het arbeidsrecht», NJW 2018, 331-332.
56 Parl.St. Kamer, nr. 1806/001, 74.
57 N. Hallemeesch, o.c. NJW 2018, 331-333.
58 Cass.fr.(soc.) 12 oktober 2011, nr. 09-43155; Cass.fr.(soc.) 22 mei 2024, nr. 22-17036; F. Favennec-Héry en P.Y. Verkindt, Droit du travail, LGDJ, 2016, 431.
59 Q. Cordier, «La nullité-réduction des clauses de non-concurrence: perspectives en droit du travail», TSR 2016, 391, 411-412.
60 Art. 127 WAO en art. 5 Uitzendarbeidswet 24 juli 1987.
61 W. Rauws, Civielrechtelijke beëindigingswijzen, 1987, 86.
62 Conclusie adv.-gen. Vanderlinden dd. 19 november 2024 bij Cass. nr. S.18.0020.N, D. Smith Packaging Belgium NV.
63 Zie F. Peeraer, «Totstandkoming, geldigheid en interpretatie van contracten en eenzijdige rechtshandelingen: inhoudelijke vernieuwingen, herformuleringen en metonymieën», TPR 2024, 1244, nr. 128; vgl. S. Stijns, «Over de derde krachtlijn van Boek 5: partijen en rechters aan zet», in M. Wyckaert, V. Colaert en S. Cools (eds.) Feestschrift voor Koen Geens, Roeselaere, Roularta, 2023, 499-500.
64 Artikel 5.93 BW: «Nadat hij nuttige maatregelen heeft genomen om de niet-nakoming van de schuldenaar vast te stellen, kan de schuldeiser het contract, op eigen risico, ontbinden door middel van een schriftelijke kennisgeving aan de schuldenaar. Die vermeldt de tekortkomingen die hem worden verweten».
65 Zie reeds Cass. 23 mei 2019, TBBR 2019, 474, noot S. Stijns en S. Jansen.
66 MvT bij wetsvoorstel Boek 5: Parl.St. Kamer, 2020-21, nr. 55-1806/001, p. 115.
67 W. Rauws, Civielrechtelijke beëindigingswijzen, Kluwer 1987, 514 en 587; S. Stijns, De gerechtelijke en de buitengerechtelijke ontbinding van overeenkomsten, Maklu, 1994, p. 168 en 653; W. Van Eeckhoutte, Sociaal Compendium Arbeidsrecht 2023-2024, nr. 4451; I. Van Puyvelde, Actuele problemen van het arbeidsrecht 8, Intersentia, 2010, p. 351; zie ook J. Clesse en F. Kéfer, Manuel de droit du travail, Larcier, 2018, 416; Arbh. Antwerpen 20 november 1995, RW 1995-96, 1347; vgl. grondig H. Buyssens, Actuele problemen van het arbeidsrecht 5, Mys & Breesch, 2010, p. 1-25.
68 Cass. 29 september 2006, NJW 2006, 946, noot I. Boone, RW 2006-07, 1717, noot A. Van Oevelen.
69 Zie bv. artt. 1245 BW, 1735, 1797 en 1994, lid 1, oud BW.
70 Art. 5.229. Toerekenbaarheid van de fout van hulppersonen: «Indien de schuldenaar een beroep doet op andere personen voor de nakoming van de verbintenis, is de fout die deze hulppersonen hebben begaan aan hem toerekenbaar».
71 MvT, Parl.St. Kamer, 2020-21, nr. 55-1806/001, p. 103.
72 S. Stijns en S. De Rey, «Het nieuwe verbintenissenrecht in Boek 5 BW», Deel II, RW 2022-23, 969.
73 Vgl. art. 18 WAO.
74 W. Rauws, «Sociaalrechtelijke misdrijven en hun bestraffing», in G. Van Limberghen (ed.), Sociaal strafrecht, Antwerpen, Maklu, 1998, 70-72; R. Verstraeten en F. Verbruggen, Inleiding tot het Belgische strafrecht en strafprocesrecht, 2024, 85; F. Lagasse en M. Palumbo, «Les règles de fond du droit pénal», in Manuel de droit pénal social, Brussel, Larcier, 2021, p. 97-150;; C.-E. Clesse, «Elément moral», in Droit pénal social, Brussel, Larcier-Intersentia, 2024, 541-550.
75 R. Verstraeten, Handboek strafvordering, Antwerpen, Maklu 1994, 107.
76 Artikel 821 Ger.W.; J. Laenens, K. Broeckx, D. Scheers en P. Thiriar, Handboek gerechtelijk recht, Antwerpen, Intersentia 2012, 502-503, nr. 1217.
77 R. Verstraeten en F. Verbruggen, Inleiding tot het Belgische strafrecht en strafprocesrecht, Antwerpen, Larcier Intersentia, 2024, 205.
78 Cass. 29 mei 1984, Arr.Cass. 1983-84, nr. 549; Cass. 12 december 1986, Arr.Cass. 1986-87, 500, JT 1987, 381.
79 Cass. 4 januari 1993, Arr.Cass. 1993, nr. 1; Cass. 15 februari 1983, Arr.Cass. 1993, nr. 92.
80 R. Declercq, Beginselen van strafrechtspleging, Mechelen, Wolters Kluwer, 2014, 1296, nr. 3289.
81 R. Verstraeten, Handboek strafvordering, Antwerpen, Maklu 1994, 107.
82 V. Sagaert, B. Tilleman en A.L. Verbeke, Vermogensrecht in kort bestek, Antwerpen, Intersentia, 2019, 510.
83 F. Deruyck, Overzicht van het Belgisch strafprocesrecht, Brugge, die Keure, 2024, p. 72, nr. 181; zie de art. 2044 en 2046 BW.
84 R. Declercq, Beginselen van strafrechtspleging, Mechelen, Wolters Kluwer, 2014, 1296, nr. 3289.
85 A. Verbeke, I. Arteschene, P. Brulez, N. Portugaels en J. Swennen, Bijzondere overeenkomsten in kort bestek, Antwerpen, Intersentia, 2013, 113; V. Sagaert, B. Tilleman en A.L. Verbeke, Vermogensrecht in kort bestek, Antwerpen, Intersentia, 2019, 509.
86 V. Sagaert, B. Tilleman en A.L. Verbeke, Vermogensrecht in kort bestek, Antwerpen, Intersentia, 2019, 510-511.
87 Cass. 25 september 1959, RCJB 1960, 10, noot J. Dabin; S. Stijns en S. De Rey, «Het nieuwe verbintenissenrecht in Boek 5 BW», Deel II, RW 2022-23, 969.
88 S. Stijns en S. De Rey, «Het nieuwe verbintenissenrecht in Boek5 BW», Deel II, RW 2022-23, 969.
89 S. Stijns en S. De Rey, «Het nieuwe verbintenissenrecht in Boek 5 BW», Deel II, RW 2022-23, 970.
90 I. Claeys en C. Desmet, «De rechtstreekse buitencontractuele aansprakelijkheid van hulppersonen krachtens artikel 6.3 BW», RW 2023-24, 1645-1646.
91 Parl.St. Kamer, 2022-23, nr. 55-1806/001, 29 en 35; I. Claeys en C. Desmet, «De rechtstreekse buitencontractuele aansprakelijkheid van hulppersonen krachtens artikel 6.3 BW», RW 2023-24, 1655.
92 C. Persyn, «Het nieuwe buitencontractuele aansprakelijkheidsrecht: impact op de werkvloer», Or. 2024, 245, 248-249; W. Buelens en D. Verhoeven, «De (on)zin van een samenloopverbod tussen contractuele en buitencontractuele aansprakelijkheidsvordering», TBBR 2016, 316 en 317.
93 Zie Cass. 11 maart 2014, P.12.0946.N, Arr.Cass. 2014, 723, RW 2014-15, 1385.
94 C. Persyn, «Het nieuwe buitencontractuele aansprakelijkheidsrecht: impact op de werkvloer», Or. 2024, 245-247.
95 C. Persyn, «Het nieuwe buitencontractuele aansprakelijkheidsrecht: impact op de werkvloer», Or. 2024, 246.
96 Art. 46, § 1, 1° AOW.
97 Art. 46, § 1, 7° AOW; C. Persyn, «Het nieuwe buitencontractuele aansprakelijkheidsrecht: impact op de werkvloer», Or. 2024, 247.
98 Art. 46, § 1, 5°.
99 Art. 46, § 1, 6°; C. Persyn, «Het nieuwe buitencontractuele aansprakelijkheidsrecht: impact op de werkvloer», Or. 2024, 247.
100 S. Stijns en S. De Rey, «Het nieuwe verbintenissenrecht in Boek 5 BW», Deel II, RW 2022-23, 970; V. Sagaert, Beginselen van verbintenissenrecht, Leuven, LeA Uitgevers, 2023, 137.
101 Art. 6.3, § 1, BW; infra.
102 Belgisch Staatsblad op 1 juli 2024; in werking op 1 januari 2025.
103 Zie Parl.St. Kamer 2022-23, nr. 55-3213/012; I. Samoy en G. Jocqué, «Het nieuwe buitencontractuele aansprakelijkheidsrecht in Boek 6 BW: vaarwel 1382», RW 2024-25, 681-701 & 722-738; I. Claeys en C. Desmet, RW 2024-25, 1644 e.v.; F. Auvray en R. Jafferali, «Une cure de jouvence pour le droit de la responsabilité, le Livre 6 du nouveau Code civil», TBBR 2025, 82-128; C. Persyn, «Het nieuwe buitencontractuele aansprakelijkheidsrecht: impact op de werkvloer», Or. 2024, 242-250.
104 Art. 44 wet van 7 februari 2024; I. Samoy en G. Jocqué, «Het nieuwe buitencontractuele aansprakelijkheidsrecht in Boek 6 BW: vaarwel 1382» Deel I, RW 2024-25, 683.
105 Zie MvT bij Boek 6, Parl.St. Kamer 2022-23, nr. 55-3213/001, 16-18.
106 Zie J. Amankwah, «De impact van het nieuwe buitencontractuele aansprakelijkheidsrecht», RW 2024-25, 1125, die verwijst naar Cass. 27 november 2006, Arr.Cass. 2006, 2427, nr. 600.
107 I. Samoy en I. Van Eekert, «De terechte afschaffing van het samenloopverbod en de leer van de quasi-immuniteit van de hulppersoon: ander en beter», RW 2023-24, 437; I. Samoy en G. Jocqué, o.c., RW 2024-25, 688.
108 Zie de 122 sociaalrechtelijke misdrijven in het Sociaal Strafwetboek, artt. 117 tot 239.
109 I. Samoy en G. Jocqué, «Het nieuwe buitencontractuele aansprakelijkheidsrecht in Boek 6 BW: vaarwel 1382» Deel I, RW 2024-25, 698-699.
110 Art. 6.14, § 1, eerste lid, BW.
111 Zie art. 6.3, § 1 BW; infra.
112 Zie MvT bij Boek 6, Parl.St. Kamer 2022-23, nr. 55-3213/001, p. 20-27.
113 Zie MvT bij Boek 6, Parl.St. Kamer 2022-23, nr. 55-3213/001, p. 26-27.
114 E. Dirix, «Samenloop van aansprakelijkheid en allocatie van risico» in I. Boone, I. Claeys en K. Lavrysen (eds.), Liber amicorum Hubert Bocken, Brugge, die Keure, 2009, 59-66; E. Dirix, «Rechterlijk overgangsrecht», RW 2008-09, 1756; E. Dirix, «Samenloop van aansprakelijkheid en allocatie van risico’s», in De maatman vooor het vermogensrecht in theorie en praktijk, Intersentia, 2018, 173-183; zie ook P.A. Foriers, «Les concours de responsabilités contractuelle et extracontractuelle. Observations sur le droit positif» in X, Les obligations contractuelles en pratique. Questions choisies, Anthemis, 2013, 116.
115 Conclusie van adv.-gen. Mortier, bij Cass. 2 oktober 2020, AR nr. C.20.0005.N, juportal.be.
116 R. Dekkers, geciteerd door E.Dirix, o.c. in De maatman, p. 173.
117 E. Dirix, o.c. in De maatman, p. 182.
118 Parl.St. Kamer 2022-23, nr. 55-3213/001, 34-35.
119 Zie Parl.St. Kamer 2022-23, nr. 55-3213/001, p. 35-36.
120 Vgl. E. Dirix, o.c., in De maatman, 174.
121 Zie Parl.St. Kamer 2022-23, nr. 55-3213/001, p. 11, 21 en 28.
122 S. Taes, «Boek 6 BW en de aansprakelijkheid in de arbeidsrelatie, Deel 1», ArbeidsrechtJournaal 2024, nr. 6.
123 I. Claeys en C. Desmet, «De rechtstreekse aansprakelijkheid van hulppersonen krachtens artikel 6.3 BW», RW 2023-24,1657-1658.
124 Art. 18, § 1 Antidiscriminatiewet.
125 Art. 18, § 2 Antidiscriminatiewet; art. 23, § 2 Genderwet.
126 Cass. 7 mei 2001, RW 2001-02, 992, err. 2001-02, 1080; Cass. 26 september 2005, S.04.0176.N, JTT 2005, 494, noot.
127 K. Salomez, «Ontslagmacht: een absoluut recht?», Soc. Kron. 1999, 213.
128 Art. 6.3, § 2, lid 1, BW: «Tenzij de wet of het contract anders bepaalt, zijn de wetsbepalingen inzake buitencontractuele aansprakelijkheid van toepassing tussen de benadeelde en de hulppersoon van zijn medecontractanten».
129 Art. 6.3, § 2, lid 2, BW: «Indien de benadeelde echter op grond van de buitencontractuele aansprakelijkheid schadeloosstelling voor schade veroorzaakt door de niet-nakoming van een contractuele verbintenis vordert van een hulppersoon van zijn medecontractant, kan deze laatste dezelfde verweermiddelen inroepen als zijn opdrachtgever op grond van paragraaf 1 kan inroepen met betrekking tot de verbintenissen aan de uitvoering waarvan de hulppersoon meewerkt».
130 Art. 6.3, § 2, lid 3, BW: «De hulppersoon kan eveneens de verweermiddelen inroepen die hij zelf in dit verband tegen zijn medecontractant kan inroepen op grond van paragraaf 1».
131 I. Claeys en C. Desmet, «De rechtstreekse aansprakelijkheid van hulppersonen krachtens artikel 6.3 BW», RW 2023-24, 1645-1646.
132 Memorie van toelichting bij Boek 6, Parl.St. Kamer 2023-24, nr. 55-3213/001, p. 32-34.
133 Wetvoorstel houdende Boek 6, Parl.St. Kamer 2023-24, nr. 55-3213/001, 33.
134 S. Taes, «Boek 6 en de aansprakelijkheid in de arbeidsrelatie, Deel 1», ArbeidsrechtJournaal 2024, nrs. 9-10.
135 S. Taes, «Boek 6 BW en de aansprakelijkheid in de arbeidsrelatie, Deel 1», ArbeidsrechtJournaal 2024, nrs. 98 en 10.
136 Vivaldi-amendement bij Boek 6, Parl.St. Kamer 2022-23, nr. 55-3213/010, p. 1-4.
137 D. Bruloot en K. Maresceau, «Bestuurdersaansprakelijkheid. Impact van Boek 6 BW», NJW 2025, 2-3.
138 Parl.St. Kamer 2023-24, nr. 55-3213/010, p. 3; F. Auvray en R. Jafferali, «Une cure de jouvence pour le droit de la responsabilité, le Livre 6 du nouveau Code civil», TBBR 2025, 103.
139 Amendementen bij wetsvoorstel houdende boek 6 «Buitencontractuele aansprakelijkheid» van het Burgerlijk Wetboek, Parl.St. Kamer, 2023-24, nr. 3213/004, 10.
140 Analoog aan art. 18 WAO: art. 2 wet 2 februari 2003 voor de statutairen, art. 5 Vrijwilligerswet van 3 juli 2005; art. X.7 Onderwijsdecreet XIII-M van 13 juli 2001; art. 123/20 Codex Secundair Onderwijs en art. II.355/1 Codex Hoger Onderwijs voor stagiairs.
141 I. Claeys en C. Desmet, «De rechtstreekse aansprakelijkheid van hulppersonen krachtens artikel 6.3 BW», RW 2023-24, 1650, 1657-58; TBBR 2025, 101-102; C. Persyn, «Het nieuwe buitencontractuele aansprakelijkheidsrecht: impact op de werkvloer», Or. 2024, 245.
142 Bedoeld wordt hier de hypothese dat de hulppersonen meewerken aan de uitvoering van de contractuele veiligheidsverplichtingen van de werkgever ten aanzien van de andere werknemers in dezelfde onderneming.
143 I. Samoy, www.privaatrecht.com, 19 februari 2024; Samoy en Jocqué, aarzelend RW 2024-25, 690; F. Auvray en R. Jafferali, «Une cure de jouvence pour le droit de la responsabilité, le Livre 6 du nouveau Code civil», TBBR 2025, 103; vgl. I. Claeys en C. Desmet, «De rechtstreekse aansprakelijkheid van hulppersonen krachtens artikel 6.3 BW», RW 2023-24, 1650-1651.
144 F. Auvray en R. Jafferali, «Une cure de jouvence pour le droit de la responsabilité, le Livre 6 du nouveau Code civil», TBBR 2025, 101.
145 I. Samoy en G. Jocqué, «Het nieuwe buitencontractuele aansprakelijkheidsrecht in Boek 6 BW: vaarwel 1382», RW 2024-25, 689.
146 Parl.St. Kamer, 2022-23, nr. 55-3213/007, 13.
147 I. Samoy, «De opheffing van het samenloopverbod en de quasi-immuniteit van de hulppersoon in Boek 6 BW: waarom dit de koninklijke weg is (deel 1), blog Privaatrecht», www.privaatrecht.com, punt A.
148 I. Claeys en C. Desmet, «De rechtstreekse aansprakelijkheid van hulppersonen krachtens artikel 6.3 BW», RW 2023-24, 1650, 1648.
149 F. Auvray en R. Jafferali, «Une cure de jouvence pour le droit de la responsabilité, le Livre 6 du nouveau Code civil», TBBR 2025, 103.
150 En nog andere auteurs, zoals Auvray en Jafferali: in de zelfde zin: D. Bruloot en K. Maresceau, «Bestuurdersaansprakelijkheid. Impact van Boek 6 BW», NJW 2025, 2-3.
151 Die beleidsmatig wel de opvatting van Claeys en Desmet steunen, maar aangeven dat de logische conclusie van de dubbele derdenwerking van de verweermiddelen anders is: I. Samoy en G. Jocqué, «Het nieuwe buitencontractuele aansprakelijkheidsrecht in Boek 6 BW: vaarwel 1382», RW 2024-25, 690.
152 I. Samoy, «De opheffing van het samenloopverbod en de quasi-immuniteit van de hulppersoon in Boek 6 BW: waarom dit de koninklijke weg is (deel 1)», blog Privaatrecht, www.privaatrecht.com. Punt B en C.
153 Toelichting bij amendement op het wetsvoorstel van Boek 6 BW, Parl.St. Kamer, 2023-24, nr. 55-3213/01, p. 3: «De regeling heeft alzo het voordeel van de duidelijkheid. Verder vormt zij een evenwicht tussen de belangen van de schuldeiser en de hulppersoon. Het amendement voorziet erin enerzijds dat de schuldeiser de hulppersoon buitencontractueel kan aanspreken, en anderzijds dat de hulppersoon in die gevallen een beroep kan doen op de verweermiddelen uit het hoofd- en ondercontract. Aldus wordt voorgesteld om het in eerste lezing aangenomen artikel 6.3, § 2 (amendement 15) te wijzigen. Er wordt voorgesteld om de tegenwerpelijkheid van de verweermiddelen die de hulppersoon zou kunnen inroepen tegen een buitencontractuele vordering van de hoofdschuldeiser naar het voorbeeld van de verweermiddelen die medecontractanten in dezelfde context tegen elkaar kunnen inroepen (art. 6.3, § 1) uitdrukkelijk in boek 6 in te schrijven. Het betreft zowel de verweermiddelen die de hoofdschuldenaar tegen de hoofdschuldeiser kan inroepen als de verweermiddelen die de hulppersoon kan tegenwerpen aan de medecontractant die zijn schuldeiser is»; zie ook Parl.St. Kamer, 2022-23, nr. 55-3213/007, 99.
154 Parl.St. Kamer, 2022-23, nr. 55-3213/007, 13.
155 F. Auvray en R. Jafferali, «Une cure de jouvence pour le droit de la responsabilité, le Livre 6 du nouveau Code civil», TBBR 2025, 103, maar ook 100-101.
156 TBBR 2025, 104.
157 TBBR 2025, 104; RW 2023-24, 1656, nr. 28.
158 O.c., RW 2023-24, 1656, nr. 28.
159 F. Auvray en R. Jafferali, o.c., TBBR 2025, 104.