Verbeurdverklaring met toewijzing aan de burgerlijke partij: iets van kunnen, willen en moeten, nu en straks
Steven Van Overbeke
Raadsheer in het Hof van Cassatie
I. Inleiding: strafrecht en burgerlijk recht
1. Strafrecht beroert de gemoederen, niet in het minst van de niet-jurist. Binnen het juridische gild is de geestdrift voor het strafrecht daarentegen niet onverdeeld. Nogal wat niet-penalisten - zegge en schrijve: civilisten - voelen in het beste geval enige huiver en in het slechtste geval een onverholen afkeer of zelfs misprijzen voor alles wat van ver of dichtbij te maken heeft met het strafrecht. Onbekend maakt vaak onbemind, het is in het recht niet anders. Een dergelijke hokjesgeest was evenwel niet besteed aan Eric Dirix, nochtans een doorgewinterde civilist.1 Zeker op het terrein waar het strafrecht en het burgerlijk recht elkaars pad kruisen, betrad hij onverschrokken het kruispunt. Treffend is bv. het opmerkelijke pleidooi van Eric Dirix voor de erkenning van een algemeen rechtsbeginsel dat «misdaad niet mag lonen».2
Het hoeft geen verwondering te wekken dat civielrechtelijke aandacht voor het strafrecht zich vaak toespitst op de burgerrechtelijke gevolgen van misdrijven, bij uitstek een onderwerp waar strafrecht en privaatrecht elkaar noodgedwongen ontmoeten. In wat volgt, gaan we nader in op een onderwerp dat uit zijn aard zelf te paard zit op het strafrecht en het privaatrecht, nl. de verbeurdverklaring met toewijzing aan de burgerlijke partij. Hoewel deze rechtsfiguur reeds in ons recht werd ingevoerd door een wet van 17 juli 1990 en we er inmiddels al bijna vijfendertig jaar vertrouwd mee (zouden moeten) zijn, blijft de verbeurdverklaring met toewijzing een weerbarstig leerstuk. Kort na de inwerkingtreding van de wet deed A. Vandeplas in een ongemeen scherpe diatribe de figuur van de toewijzing van verbeurdverklaarde vermogensvoordelen aan de burgerlijke partij zelfs af als een miskleun.3 Eric Dirix, nooit een jabroer geweest, kon zich niet zo goed in dit betoog vinden en wilde dat ook met zoveel woorden gezegd hebben - uitgerekend in het Liber amicorum van Armand Vandeplas, met de knipoog erbij dat die hem dat wel niet kwalijk zou nemen.4
2. De figuur van de verbeurdverklaring met toewijzing aan de burgerlijke partij doet een voor de modale strafrechtspracticus wat onwennige driepartijenverhouding ontstaan tussen de dader van het misdrijf, de benadeelde en de overheid. Dat Eric Dirix, wiens proefschrift over driepartijenverhoudingen in de contractuele sfeer na meer dan veertig jaar nog steeds een ultieme referentie is5, kon worden bekoord door de figuur van de verbeurdverklaring met toewijzing, valt dan ook goed te begrijpen. Dat een door de wol geverfde penalist als Armand Vandeplas daar heel wat praktische bezwaren tegen had, is evenzeer goed te begrijpen. Het onderwerp is sindsdien redelijk controversieel (en dus actueel) gebleven en noopt, zeker sinds de invoering van het nieuw Strafwetboek, tot blijvende reflectie.
II. Verbeurdverklaring en toewijzing in het nieuw Strafwetboek: reeds duidelijk hoorbare toekomstmuziek
3. Op 8 april 2024 verschenen in het Belgisch Staatsblad de beide wetten van 29 februari 2024 waarbij respectievelijk boek I en boek II van het nieuw Strafwetboek (hierna afgekort: nieuw Sw.) werden ingevoerd.6 Tenzij wanneer de inwerkingtredingsbepalingen nog zouden worden gewijzigd, zullen de nieuwe bepalingen in werking treden twee jaar na de dag van de bekendmaking, dat wil zeggen op 8 april 2026.7 Zoals wel vaker het geval is bij de invoering van nieuwe wetboeken waarvan de inwerkingtreding enige tijd wordt uitgesteld, durven nieuwe maar nog niet in werking getreden wetteksten, en soms zelf teksten die zich nog maar in een embryonaal stadium bevinden, al eens inspirerend te werken bij de interpretatie van de vigerende wettekst. Sommigen vinden geen graten in een dergelijke vorm van «rechtsvinding door anticipatie» - Eric Dirix behoorde duidelijk tot die categorie8 -, terwijl anderen dat maar niets vinden.9 Hoewel dit minder evident lijkt te zijn in de sector van het strafrecht, is het verschijnsel ook penalisten niet helemaal vreemd.10 Hoe dan ook: bij heel wat strafrechtelijke vraagstukken dwingt het nieuw Strafwetboek, zeker sinds de officiële publicatie ervan, ook tot bezinning over de actuele regeling.
4. Boek I van het nieuw Strafwetboek heeft op het vlak van de verbeurdverklaring, de teruggave en de toewijzing het roer niet volledig omgegooid, maar houdt in vergelijking met het huidige systeem toch enkele opmerkelijke wijzigingen in. Het is duidelijk dat de opstellers van het nieuw Strafwetboek niet doof zijn gebleven voor bepaalde bezwaren vanuit doctrinaire hoek. Daarmee is echter niet gezegd dat met de voorgenomen nieuwe regeling alle problemen van de baan zullen zijn.
De relevante bepalingen over de verbeurdverklaring, de teruggave en de toewijzing werden in het nieuw Strafwetboek opgenomen in de artikelen 39, 53, 54, 67, 69 en 70 nieuw Sw., waarbij hier vooral de artikelen 53 en 67 nieuw Sw. van belang zijn.11
5. Het nieuw Strafwetboek heeft duidelijk ook oog gehad voor de immer imposantere vermogensrechtelijke winsten waarvan de moderne criminaliteit blijk geeft. Treffend hiervoor is de invoering van een nieuwe vermogensstraf door artikel 55 nieuw Sw. Wanneer het plegen van het misdrijf ertoe strekte rechtstreeks of onrechtstreeks een vermogensvoordeel te behalen en de rechter het bedrag van de door de wet voorziene geldboete als bijkomende straf onvoldoende acht om tot een gepaste bestraffing te komen, kan hij elk van de daders veroordelen tot betaling van een som die overeenstemt met maximaal het drievoud van de waarde van het vermogensvoordeel dat de dader of de daders rechtstreeks of onrechtstreeks uit het misdrijf hebben behaald of hoopten te behalen in plaats van de bijkomende geldboete. Deze som wordt geïnd als een geldboete.12 Deze bijzondere geldstraf betreft een zogenaamde «spiegelstraf», die de lucratieve drijfveer van de veroordeelde reflecteert.13
III. Verbeurdverklaring vs. schadevergoeding, teruggave en toewijzing: het huidig en het nieuw Strafwetboek
A. Verbeurdverklaring
1. Verbeurdverklaring: een straf
6. De hier bedoelde bijzondere verbeurdverklaring of confiscatie is een strafrechtelijke sanctie waarbij een bestanddeel van het vermogen van een strafrechtelijk veroordeelde aan dat vermogen wordt onttrokken.14 Het begrip «vermogen» heeft hier trouwens een specifieke, strafrechtelijke betekenis.15 Volgens artikel 42 Sw. wordt de bijzondere verbeurdverklaring toegepast: 1) op de zaken die het voorwerp van het misdrijf uitmaken en op die welke gediend hebben of bestemd waren tot het plegen van het misdrijf, wanneer zij eigendom van de veroordeelde zijn; 2) op de zaken die uit het misdrijf voortkomen; 3) op de vermogensvoordelen die rechtstreeks uit het misdrijf zijn verkregen, op de goederen en waarden die in de plaats ervan zijn gesteld en op de inkomsten uit de belegde voordelen.
Deze categorieën werden behouden in het nieuw Strafwetboek, dat deze opsomming van verbeurd te verklaren zaken en waarden in grotendeels gelijkaardige bewoordingen overneemt (art. 53, § 2, eerste lid, nieuw Sw.). Op dit punt zorgt het nieuw Strafwetboek dan ook niet voor vernieuwing, al worden de bestaande drie soorten van verbeurdverklaring wel opgedeeld in vier categorieën. Volgens artikel 53, § 2, nieuw Sw. spreekt de rechter aldus de verbeurdverklaring uit 1° van de zaken die het voorwerp van het misdrijf uitmaken, indien zij eigendom zijn van de veroordeelde, 2° van de zaken die hebben gediend of waren bestemd tot het plegen van het misdrijf, indien zij eigendom zijn van de veroordeelde, 3° van de zaken die uit het misdrijf zijn ontstaan en 4° van de vermogensvoordelen die uit het misdrijf zijn verkregen, van de goederen en waarden die in de plaats ervan zijn gesteld en van de inkomsten uit de belegde voordelen.
7. De bijzondere verbeurdverklaring in de voormelde zin is aldus vóór alles een straf16, in de huidige stand van de wetgeving per definitie weliswaar slechts een bijkomende straf, maar hoe dan ook: een straf.17 Als vermogensstraf weerspiegelt de verbeurdverklaring de vermogensrechtelijke gevolgen, en vaak zelfs de vermogensrechtelijke aard, van het misdrijf waarvoor ze wordt opgelegd: de verbeurdverklaring raakt de beklaagde in hetzelfde rechtsgoed dat hij door zijn misdrijf heeft aangetast en/of wederrechtelijk heeft willen doen toenemen, namelijk het vermogen. De verbeurdverklaring kan dan ook als een typische «spiegelstraf» worden beschouwd.18
8. Soms wordt de verbeurdverklaring gedefinieerd als een straf die bestaat uit een bij een rechterlijke beslissing bevolen eigendomsoverdracht van een bepaald goed ten bate van de Staat.19 Hoewel de verbeurdverklaring, van zodra deze definitief is, doorgaans inderdaad de eigendomsoverdracht aan de Staat tot gevolg heeft, blijkt de definitieve verwerving van de eigendom van het verbeurdverklaarde door de overheid niet tot de essentie van de verbeurdverklaring te behoren, in die zin dat de wet erin kan voorzien dat de verbeurdverklaarde goederen aan welbepaalde derden toekomen20, of nog dat de overheid wordt verplicht om een bepaalde bestemming aan de verbeurdverklaarde goederen te geven of deze zelfs te vernietigen.21 Essentieel voor de verbeurdverklaring is dus de onttrekking van een zaak, of een bepaalde «geldwaarde»22, aan de veroordeelde, niet de finale bestemming ervan.
Artikel 53, § 8, nieuw Sw. bepaalt thans uitdrukkelijk dat de verbeurdverklaarde zaken aan de Schatkist worden toegekend behoudens toepassing van artikel 67, wat dus naar de teruggave en de toewijzing aan de eigenaar of de burgerlijke partij verwijst.23
9. Het nieuw Strafwetboek lijkt op het eerste gezicht geen wijziging aan te brengen aan de kwalificatie van de verbeurdverklaring als een straf. Ook in het nieuw Strafwetboek wordt de verbeurdverklaring in de wet immers ondergebracht in het hoofdstuk over de straffen en ondubbelzinnig gekwalificeerd als een vermogensstraf (zie de art. 37, 3°, 39, 2°, en 53, § 1, nieuw Sw.). Opmerkelijk is wel dat de verbeurdverklaring, die ook in het nieuw Strafwetboek in beginsel een bijkomende straf inhoudt, in het geval van een misdrijf dat wordt bestraft met een straf van niveau 1 in de zin van artikel 36 nieuw Sw., in voorkomend geval ook kan worden opgelegd als een hoofdstraf.24
2. Verbeurdverklaring van vermogensvoordelen
10. De voorliggende bijdrage focust uit haar aard vooral op de verbeurdverklaring van vermogensvoordelen. De algemene mogelijkheid tot verbeurdverklaring van vermogensvoordelen werd in ons recht ingevoerd door de voormelde wet van 17 juli 1990. De in artikel 42, 3° Sw. (en art. 53, § 2, eerste lid, 4°, nieuw Sw.) bedoelde vermogensvoordelen hebben een autonome, strafrechtelijk betekenis. Dat het hier niet zomaar gaat om activa die deel uitmaken van het vermogen van de beklaagde in de civielrechtelijke zin van het woord (art. 3.35 BW), blijkt reeds uit de bewoordingen zelf van de strafwet, die immers ook melding maakt van verbeurdverklaarde vermogensvoordelen die aan de burgerlijke partij toebehoren en vanuit louter civielrechtelijk oogpunt dus deel (zijn blijven) uitmaken van het vermogen van die burgerlijke partij (art. 43bis, tweede lid, Sw.; art. 67 nieuw Sw.).25 De strafrechtelijke aandacht richt zich daarentegen op alles waarop de veroordeelde beklaagde op grond van het door hem gepleegde misdrijf feitelijk de hand heeft weten te leggen en op alles waarmee hij zich door het misdrijf heeft verrijkt.
11. Hoewel ook het nieuw Strafwetboek zoals gezegd uitgaat van de verbeurdverklaring als straf, ook als het gaat om de verbeurdverklaring van vermogensvoordelen, bevat artikel 70 nieuw Sw. ook een algemene bepaling over de verbeurdverklaring als beveiligingsmaatregel. Volgens het eerste lid van die bepaling beveelt de rechter die over de grond van de zaak oordeelt, zelfs ambtshalve, de vernietiging of verbeurdverklaring van zaken waarvan het bezit strijdig is met de openbare orde, de openbare veiligheid of volksgezondheid of met de goede zeden. Volgens het tweede lid van artikel 70 nieuw Sw. wordt die vernietiging of verbeurdverklaring zelfs uitgesproken indien deze goederen niet de eigendom zijn van de veroordeelde, indien de beklaagde of de beschuldigde wordt vrijgesproken of overleden is, wanneer de dader onbekend is gebleven of indien de strafvordering vervallen of onontvankelijk is.26
Blijkbaar heeft de wetgever de bedoeling om deze algemene vorm van verbeurdverklaring als beveiligingsmaatregel in de toekomst ook toe te passen op de verbeurdverklaring van vermogensvoordelen.27 De vraag rijst waarom iets wat bij vrijspraak of verval van de strafvordering bij wijze van veiligheidsmaatregel kan worden opgelegd, in geval van een schuldigverklaring per se bij wijze van straf moet worden uitgesproken.
12. Bij een schuldigverklaring is de verbeurdverklaring van vermogensvoordelen formeel gesproken echter nog steeds een straf. Aangezien het eigen is aan elke straf dat ze leed toevoegt, impliceert ook de kwalificatie van de verbeurdverklaring als straf, dat met de verbeurdverklaring «een leed» wordt opgelegd.28 Ook wanneer wordt uitgegaan van de gedachte dat leedtoevoeging in een moderne rechtsstaat niet als een primaire strafdoelstelling kan worden beschouwd29, kan niet worden ontkend dat elke straf in essentie - uit haar aard en per definitie - een vorm van leedtoevoeging inhoudt. Iets anders is het natuurlijk om nader te omschrijven welke doelstelling met het opleggen van dat strafrechtelijke leed wordt beoogd.
Het is juridisch gesproken dan ook logisch dat de rechter die met name de verbeurdverklaring van vermogensvoordelen uitspreekt, niet alleen de wettelijke voorwaarden voor het opleggen van die verbeurdverklaring moet vaststellen, maar ook moet motiveren waarom hij de beklaagde veroordeelt tot een dergelijke straf. De verbeurdverklaring houdt onder het huidig Strafwetboek immers een facultatieve straf in30, dit is dus een straf die de wet overlaat aan de «vrije beoordeling» van de rechter in de zin van artikel 195 Sv.31
13. Opmerkelijk is wel dat de opstellers van het nieuw Strafwetboek die strafrechtelijke kwalificatie lijken te relativeren of minstens willen nuanceren in zoverre de verbeurdverklaring van vermogensvoordelen aan de orde is. In de memorie van toelichting bij het wetsontwerp dat tot het nieuwe Strafwetboek heeft geleid, wordt namelijk opgemerkt dat de verbeurdverklaring van vermogensvoordelen een «maatregel» inhoudt «die meer bedoeld is om de delinquent en het slachtoffer in hun oorspronkelijke toestand te herstellen, dan om een straf aan eerstgenoemde op te leggen».32 Toch behoort de verbeurdverklaring van vermogensvoordelen ook in het nieuw Strafwetboek zoals gezegd tot het straffenarsenaal, zodat hierop in beginsel de regels van toepassing zijn die gelden voor elke andere straf. In die zin strekt de kwalificatie van de verbeurdverklaring als een straf eigenlijk tot rechtsbescherming van de beklaagde.
14. Het blijft hoe dan ook wat ongemakkelijk om de verbeurdverklaring van vermogensvoordelen louter te beschouwen als een straf. De voormelde opmerking bij de parlementaire voorbereiding van het nieuw Strafwetboek dat het hier eerder gaat om een maatregel, valt dan ook goed te begrijpen. Strekt de voordeelsontneming inderdaad niet eerder tot het ongedaan maken van een wederrechtelijke toestand? In die zin lijkt de verbeurdverklaring van vermogensvoordelen eerder aan te sluiten bij de figuur van de teruggave, die immers strekt tot «rechtsherstel» in de ruime zin.33 De verbeurdverklaring van vermogensvoordelen beoogt volgens die opvatting dat herstel veilig te stellen. De vervaging van de strafrechtelijke aard blijkt nog duidelijker wanneer die verbeurdverklaring in de toekomst verplicht zal worden34 en dus geen straf meer zal zijn die aan de «vrije beoordeling» van de rechter is onderworpen zoals bedoeld in artikel 195 Sv.
15. De verbeurdverklaring van de vermogensvoordelen uit het misdrijf is onder het huidige recht zoals gezegd een facultatieve straf.35 Een dergelijke verbeurdverklaring is volgens het huidig Strafwetboek ook maar mogelijk voor zover dit door het openbaar ministerie schriftelijk wordt gevorderd (art. 43bis Sw.). De verbeurdverklaring is in principe slechts verplicht met betrekking tot de zaken die het voorwerp van het misdrijf uitmaken en op die welke gediend hebben of bestemd waren tot het plegen van het misdrijf, wanneer zij eigendom van de veroordeelde zijn, alsook met betrekking tot de zaken die uit het misdrijf voortkomen.36
16. Op dit vlak bevat het nieuw Strafwetboek een belangrijke wijziging. Volgens artikel 53, § 1, nieuw Sw. is elke wettelijk mogelijke verbeurdverklaring een bijkomende37 straf die de rechter in beginsel moet uitspreken wanneer hij het misdrijf bewezen verklaart.38 De rechter die zal moeten oordelen volgens het nieuw Strafwetboek zal aldus verplicht zijn om de verbeurdverklaring te bevelen van de vermogensvoordelen uit het misdrijf, ongeacht of het gaat om primaire of secundaire vermogensvoordelen (objectconfiscatie) of de equivalente tegenwaarde ervan (waardeconfiscatie). Gelet op het verplichte karakter zal die verbeurdverklaring, in tegenstelling tot wat thans het geval is39, ook niet meer afhankelijk zijn van een schriftelijke vordering van het openbaar ministerie, althans in zoverre het een objectconfiscatie betreft.40
17. Wanneer de vermogensvoordelen (of de vervangingsgoederen ervan, evenals de beleggingsvoordelen) niet kunnen worden gevonden in het vermogen van de veroordeelde - en het dus onmogelijk is om die zaken als zodanig, als «object», ten laste van de veroordeelde verbeurd te verklaren (vandaar: objectconfiscatie) - raamt de rechter volgens artikel 43bis, tweede lid, Sw., de geldwaarde ervan en heeft de (vooralsnog facultatieve) verbeurdverklaring betrekking op een daarmee overeenstemmend bedrag. Hetzelfde geldt wanneer de zaken die gediend hebben of bestemd waren om het misdrijf te plegen, niet (meer) in dat vermogen kunnen worden teruggevonden. Ook in dat laatste geval dient de rechter de geldwaarde van die zaken te ramen en heeft de (verplichte) verbeurdverklaring betrekking op dat geldbedrag.
Deze waardeconfiscatie is ondergeschikt aan de objectconfiscatie, in die zin dat de rechter slechts mag overgaan tot een verbeurdverklaring bij equivalent wanneer de verbeurdverklaring in natura niet mogelijk is.41 Deze algemene mogelijkheid van een waardeconfiscatie werd ingevoerd door de voormelde wet van 17 juli 1990, al kende (en kent) ons huidig Strafwetboek de rechtsfiguur voor specifieke gevallen al veel eerder.42
18. Art. 53, § 2, tweede lid, nieuw Sw. voorziet in een gelijkaardige bepaling voor de waardeconfiscatie, die dan overigens wél schriftelijk moet worden gevorderd door het openbaar ministerie of waaromtrent de beklaagde minstens uitdrukkelijk moet worden gehoord. Opmerkelijk is dat die bepaling ook voorschrijft dat, wanneer er meerdere daders zijn, enkel diegene die het verbeurd te verklaren goed heeft onttrokken aan de gerechtelijke autoriteiten, zal worden veroordeeld tot betaling van het daarmee overeenstemmend bedrag. Indien die persoon niet kan worden bepaald, zal elk van de daders worden veroordeeld tot de betaling van een deel van dat bedrag, te bepalen door de rechtbank, die hierbij rekening houdt met het aandeel van elk van de veroordeelde daders in het misdrijf.43
19. Zowel de huidige als de toekomstige wet voorzien ook in een bepaling die de rechter toelaat het bedrag van de verbeurdverklaring te verminderen om te vermijden dat de veroordeelde aan een onredelijk zware straf zou worden onderworpen.44 Dit geldt zowel voor de verbeurdverklaring van vermogensvoordelen als voor de verbeurdverklaring van het instrument van het misdrijf.
B. Schadevergoeding, teruggave en toewijzing aan de burgerlijke partij
1. Schadevergoeding
20. Wanneer iemand schade lijdt door de fout van een ander, kan hij die laatste hiervoor aansprakelijk stellen en hem doen veroordelen tot het vergoeden van de schade.45 Voor die vordering tot schadeloosstelling is in beginsel de burgerlijke rechter bevoegd. Slechts wanneer de fout die aanleiding geeft tot de schade, bestaat in een misdrijf dat het voorwerp uitmaakt van een strafvordering die bij de strafrechter aanhangig is gemaakt, kan de schadelijder bij die laatste de vergoeding van de schade vorderen.
De strafrechter is de «natuurlijke» rechter om te oordelen over de strafvordering. De vordering tot schadevergoeding is voor de strafrechter in de letterlijke zin van het woord «bijzaak», een accessorium van de strafvordering, die als essentiële kapstok voor de strafrechter bovendien stevig verankerd moet zijn om deze toe te laten zich uit te spreken over de vordering tot schadeloosstelling.46 De rechtsvordering tot herstel van de door het misdrijf veroorzaakte schade behoort uiteraard aan hen die de schade hebben geleden.47 Al even voor de hand liggend is het voorschrift dat de rechter het bedrag van de schadevergoeding dient te bepalen.48 Dat alles vereist wel een regelmatige burgerlijkepartijstelling. Slechts wanneer de schadelijder de vergoeding van de door het misdrijf veroorzaakte schade voor de strafrechter vordert, krijgt hij een officiële procespositie in het strafproces, hij wordt dan «burgerlijke partij».49
21. De burgerlijke vordering beoogt primair het herstel van een verbroken evenwicht. Zoals bekend, komt dit niet noodzakelijk neer op een restitutio in integrum, het terugbrengen van de benadeelde in de toestand waarin hij zich bevond vóór de verwezenlijking van de schade. Het burgerrechtelijke schadeherstel wil veeleer een verschil tussen twee toestanden ongedaan maken, met name de actuele toestand en de hypothetische toestand waarin de benadeelde zich zou hebben bevonden als de onrechtmatige daad die de schade heeft veroorzaakt, niet was gepleegd.50 Wanneer een herstel in natura niet mogelijk is, heeft de benadeelde recht op een integrale schadeloosstelling.51 De schade is de enige maatstaf van de schadeloosstelling: de rechter heeft op dit punt in beginsel52 geen matigingsbevoegdheid53, ook al zou dit in bepaalde omstandigheden als hardvochtig of onbillijk worden aangevoeld.
De rechter dient de vordering tot schadeherstel overigens in natura toe te kennen wanneer de benadeelde dit vordert, tenzij wanneer dit onmogelijk, kennelijk onredelijk of strijdig is met fundamentele mensenrechten.54
22. Schadeloosstelling is een zuiver burgerrechtelijk begrip, in die zin dat de rechtsvordering tot schadevergoeding louter de private belangen van de benadeelde (of zijn rechthebbenden) aanbelangt. De benadeelde - de «schadelijder» - is er dan ook geenszins toe verplicht om de vergoeding van zijn schade in rechte te vorderen. Als hij dat tóch doet en zijn vordering tot schadeloosstelling door de rechter gegrond wordt verklaard, is hij er evenmin toe gehouden om de rechterlijke beslissing die de schadevergoeding toekent, te laten uitvoeren. Het openbaar ministerie en de burgerlijke partij mogen door het Wetboek van Strafvordering dan al in één adem worden genoemd als het gaat om de tenuitvoerlegging van het vonnis van de strafrechter «ieder wat hem betreft»55: als het op de burgerlijke rechtsvordering aankomt, beslist de burgerlijke partij autonoom of ze hiertoe wil overgaan of niet.
23. Zodra de schadeveroorzakende fout - in de voorliggende context dus: het schadeveroorzakende misdrijf - bewezen is verklaard, wordt de aandacht bij de beoordeling van de vordering tot schadeloosstelling niet meer gericht op de veroorzaker van de fout, de dader van het misdrijf, maar op de schadelijder, de benadeelde. Enige punitieve gedachte is het concept van schadeloosstelling volledig vreemd.56 De schadeloosstelling strekt er helemaal niet toe om iemand leed op te leggen - wel integendeel: ze strekt louter ertoe iemand, zo goed en zo kwaad als het gaat, in zijn rechten te herstellen. Die onderliggende herstelgedachte heeft de figuur van de schadeloosstelling, en al zeker het schadeherstel in natura, gemeen met die andere rechtsfiguur, de teruggave, waarmee ze vaak in één adem wordt genoemd (art. 44 Sw.; art. 67, eerste lid, nieuw Sw.).
2. Teruggave
24. De teruggave duikt op meerdere plaatsen in het Strafwetboek op (zie o.m. de art. 43bis, derde lid, eerste zin, 44 en 50 Sw.; art. 67 en 69 nieuw Sw.). Net zoals de schadeloosstelling gaat ook de figuur van de teruggave uit van het herstel van de door het misdrijf veroorzaakte wederrechtelijke toestand. Beide zijn een uiting van la justice réparatrice.57 Toch zijn de beide rechtsfiguren essentieel verschillend58, al ligt de essentie van dat verschil niet alleen in het gegeven dat de teruggave een herstel in natura beoogt en de schadeloosstelling een herstel bij equivalent, want ook het louter privaatrechtelijke herstel kan in voorkomend geval, en zelfs primordiaal, in natura worden gevorderd en bevolen. In tegenstelling tot het via schadeloosstelling of herstel in natura bevolen privaatrechtelijke herstel, dat louter privaatrechtelijke belangen nastreeft, is de teruggave echter innig verknocht met de publiekrechtelijke belangen die de strafvordering behartigt. De teruggave is de juridische vertaling van de maatschappelijke gedachte dat het niet volstaat een misdrijf adequaat te bestraffen, maar dat het ook noodzakelijk is om zoveel als mogelijk de wederrechtelijke toestand ongedaan te maken die door het misdrijf is ontstaan. De teruggave strekt aldus tot Wiedergutmachung59, le rétablissement de l’état de choses antérieur au délit.60 Dat behoort wel degelijk tot de natuurlijke roeping van de strafrechter. Geen enkele maatschappij behoort te dulden dat een toestand wordt bestendigd die werd veroorzaakt door een misdrijf, dat per definitie een aanslag vormt op de fundamentele beginselen van die maatschappij. In dezelfde lijn verdraagt geen enkele rechtsordening dat iemand die de rechtsorde ondermijnt, daar beter van wordt.61 Die gedachte overstijgt de privaatrechtelijke belangen van een benadeelde derde en betreft een publiek(rechtelijk) belang, dat immers niet beperkt is tot de strafvordering in de strikte zin van het woord.
25. De door de strafrechter ambtshalve62, en bovendien verplicht63, te bevelen teruggave heeft een algemene draagwijdte, die niet noodzakelijk beperkt is tot de restitutie van ontnomen goederen. De teruggave houdt, naast het eigenlijke teruggeven van goederen die aan de eigenaar werden ontnomen en die in handen van het gerecht zijn gekomen, elke maatregel in die beoogt de materiële gevolgen van het bewezenverklaarde misdrijf teniet te doen, met als doel het herstel van de feitelijke toestand zoals die bestond vóór het plegen van het bewezenverklaarde misdrijf en dus de vrijwaring van het algemeen belang. Dit wordt in het nieuw Strafwetboek ook met zoveel woorden gezegd.64 Indien bijvoorbeeld een overeenkomst door een misdrijf werd verkregen en deze overeenkomst bijgevolg geen effect mag sorteren, kan de teruggave bestaan in een door de strafrechter uit te spreken nietigverklaring van die overeenkomst, die retroactief werkt.65 Sommige (herstel)maatregelen die de strafrechter bij de bewezenverklaring van specifieke misdrijven kan of moet bevelen volgens bijzondere wettelijke of decretale voorschriften, zoals in het omgevingsrecht of het milieurecht, houden in wezen bijzondere vormen van teruggave in.66
26. Toch blijkt het Strafwetboek bij de figuur van de teruggave wel degelijk hoofdzakelijk de situatie voor ogen te hebben van een teruggave in de strikte zin van het woord, met name de restitutie aan de eigenaar van een aan die laatste door een misdrijf ontnomen goed. Die benadeelde kan zijn privaatrechtelijke vordering voor de strafrechter uitoefenen door zich burgerlijke partij te stellen en herstel in natura te vorderen door te eisen dat het wederrechtelijk ontnomen goed hem wordt teruggegeven. Evenwel is het bevelen van die teruggave niet onderworpen aan het optreden van de benadeelde als burgerlijke partij, noch aan zijn wil tot rechtsherstel. In zoverre het goed «onder de berusting van het gerecht» is, moet de strafrechter ook ambtshalve de teruggave bevelen, dat wil zeggen ook zonder dat de benadeelde eigenaar zich burgerlijke partij heeft gesteld.67 Zelfs in geval van desinteresse van de bestolen of opgelichte eigenaar hoeft de samenleving niet te dulden dat de wederrechtelijke toestand blijft bestaan en de veroordeelde het door hem bedrieglijk ontvreemde goed bij gebrek aan interesse vanwege de benadeelde partij zou kunnen opeisen. Dit toont ook het belang aan van het strafrechtelijk beslag. Een goed kan bij een strafonderzoek immers ook in beslag worden genomen om civielrechtelijke belangen te vrijwaren.68 Ook wanneer de benadeelde ten voordele van wie de teruggave werd bevolen, niet bereid zou zijn om het ontvreemde goed in ontvangst te nemen, zal dit in beginsel «onder berusting van het gerecht» blijven, dat wil zeggen van de Staat, die als overheid het beslag heeft gelegd.
27. Art. 43bis, derde lid, Sw. bevat op dit punt een wat vreemde bepaling, die overigens wordt hernomen in artikel 67 nieuw Sw. Er wordt immers bepaald dat «verbeurdverklaarde zaken» die aan de burgerlijke partij toebehoren, aan die laatste moeten worden teruggegeven. Dat de benadeelde die zich burgerlijke partij heeft gesteld, het recht heeft op de teruggave van wat hem wederrechtelijk werd ontnomen, spreekt voor zich, maar wat bedoelt de wetgever hierbij met de verwijzing naar «verbeurdverklaarde» zaken? Zaken die wederrechtelijk aan de benadeelde werden ontnomen, dienen hoe dan ook aan die laatste te worden teruggegeven. Die zaken hebben de veroordeelde beklaagde per definitie nooit toebehoord. Past het dan wel om, voorafgaand aan de teruggave, ook de verbeurdverklaring ervan te bevelen, zoals de wettekst suggereert?69
Wanneer de verbeurdverklaarde zaken het voorwerp uitmaken van een teruggave, lijkt het strafrechtelijke karakter van deze verbeurdverklaring maar moeilijk te duiden, ook al beschouwt de wetgever de verbeurdverklaring als een straf.70 De figuur van de teruggave van verbeurdverklaarde zaken aan de burgerlijke partij vertaalt enigszins onhandig een onmiskenbare bedoeling van de wetgever, die in elk geval wil voorkomen dat de wederrechtelijk ontnomen zaken in handen zouden vallen van de veroordeelde of andere derden te kwader trouw. Deze worden hierdoor echter niet strafrechtelijk gesanctioneerd, evenmin als de verweerder in een louter civiel geding tegen wie een revindicatie of een vordering tot erkenning van het eigendomsrecht gegrond wordt bevonden, hierdoor wordt «gestraft». Terecht werd opgemerkt dat de scheidingslijn tussen strafrecht en privaatrecht aldus wel érg dun wordt.71 In wezen heeft de verbeurdverklaring dan geen strafrechtelijk karakter in de strikte zin van het woord, maar strekt het louter tot rechtsherstel. Tekenend in dit verband is dat, zelfs bij het afgesplitste debat over de straftoemeting voor het hof van assisen, waar de burgerlijke partij part noch deel aan heeft, de burgerlijke partij kan vorderen dat de te verbeuren zaken («les effets à confisquer») die haar toebehoren, aan haar worden teruggegeven (art. 341, vierde lid, Sv.).
3. Toewijzing van het verbeurdverklaarde aan de burgerlijke partij
28. Ook de figuur van de «toewijzing» (attribution) werd eerst ingevoerd door de voormelde wet van 17 juli 1990. Na eerst het principe van de teruggave aan de burgerlijke partij te hebben bevestigd, luidt artikel 43bis, derde lid, tweede zin, Sw. als volgt: «De verbeurdverklaarde zaken zullen haar eveneens worden toegewezen ingeval de rechter de verbeurdverklaring uitgesproken heeft omwille van het feit dat zij goederen en waarden vormen die door de veroordeelde in de plaats gesteld zijn van de zaken die toebehoren aan de burgerlijke partij of omdat zij het equivalent vormen van zulke zaken in de zin van het tweede lid van dit artikel.»
Die bewoordingen vinden we onder het hoofdstuk over de «burgerrechtelijke bepalingen en beveiligingsmaatregelen» ook terug in artikel 67 nieuw Sw., dat in vergelijking met het huidige artikel 43bis Sw. in een bijkomende verduidelijking voorziet: «De verbeurdverklaarde zaken worden haar eveneens toegewezen indien de rechter de verbeurdverklaring uitgesproken heeft omdat zij goederen of waarden vormen die door de veroordeelde in de plaats gesteld zijn van de zaken die toebehoren aan de burgerlijke partij. Evenzo bepaalt de rechter wanneer de verbeurdverklaring betrekking heeft op een geldsom die overeenstemt met die zaken, dat dit bedrag, waarvan de betaling moet worden verrekend met de aan de burgerlijke partij toegekende schadevergoeding, aan haar wordt toegekend.»
29. Wat «toewijzing» precies inhoudt, wordt in de wet niet nader omschreven, allicht omdat dit als vanzelfsprekend werd en wordt beschouwd. In deze context betekent «toewijzen» eenvoudigweg «toekennen»72, het bepalen van de uiteindelijke begunstigde van de verbeurdverklaarde goederen of waarden. De toewijzing strekt aldus ertoe de aan de burgerlijke partij verschuldigde schadevergoeding aan te zuiveren.73 Toewijzing aan de burgerlijke partij veronderstelt dan ook dat die laatste zich als zodanig als procespartij bij de strafrechter heeft aangediend, ook al vordert zij niet de toewijzing.74 Op dat vlak verschilt de toewijzing aan de burgerlijke partij dan ook van de teruggave aan de benadeelde, die een herstelmaatregel inhoudt die de strafrechter ook zonder burgerlijkepartijstelling moet bevelen.75 Wanneer de teruggave mogelijk is, zal deze bovendien primeren op de toewijzing van de equivalente waarde. Een waardeconfiscatie is immers maar mogelijk indien de primaire vermogensvoordelen of de vervangingsgoederen niet in het vermogen van de veroordeelde kunnen worden gevonden (art. 43bis, tweede lid, Sw.; art. 53, § 2, tweede lid, nieuw Sw.). Op dit punt beschikt de burgerlijke partij dan ook niet over een optierecht.76 Dit sluit aan bij het beginsel dat voorrang moet worden gegeven aan het herstel in natura.77 Opmerkelijk is wel dat ook de verbeurdverklaring van secundaire vermogensvoordelen, de zogenaamde «vervangingsgoederen», die niet in aanmerking komen voor teruggave in de zin van artikel 44 Sw., gepaard kan gaan met een toewijzing ervan aan de burgerlijke partij.78 De uitvoering hiervan ligt allicht niet steeds voor de hand, met name wanneer die vervangingsgoederen niet bestaan uit een geldsom.
30. De figuur van de toewijzing creëert uit haar aard een eigenaardige juridische driepartijenverhouding tussen de veroordeelde, de Staat en de burgerlijke partij. De verbeurdverklaring met toewijzing van de verbeurdverklaarde zaken aan de burgerlijke partij verleent die laatste immers een burgerrechtelijk vorderingsrecht tegen de Staat, meer bepaald het recht om de afgifte van de toegewezen bedragen of de opbrengst van de toegewezen zaken te vorderen vanwege de bevoegde ambtenaar van de federale overheidsdienst Financiën, die krachtens artikel 197bis Sv. de straf van de verbeurdverklaring ten uitvoer legt.79 Dit bijzondere vorderingsrecht heeft wel te verstaan slechts betrekking op zaken of waarden die de Staat door het uitvoeren van de verbeurdverklaring effectief heeft kunnen innen. De figuur van de toewijzing leidt er uiteraard niet toe dat de overheid schuldenaar zou worden van de vordering tot schadevergoeding van de burgerlijke partij.
31. De verbeurdverklaring met teruggave of toewijzing, waaronder dus ook en in het bijzonder de toewijzing van de door artikel 43bis, tweede lid, Sw. bedoelde waardeconfiscatie, werd als een «heel atypische» vorm van zakelijke subrogatie omschreven.80 «Atypisch» lijkt hier, zeker wat de toewijzing betreft, inderdaad de juiste term, spijts het civielrechtelijke enthousiasme, in navolging van Eric Dirix, voor een consequente toepassing van de figuur van de zakelijke subrogatie in al haar aspecten op de figuur van de verbeurdverklaring met toewijzing aan de burgerlijke partij.81 Vanuit een strafrechtelijk oogpunt ligt het evenwel niet voor de hand om aan te nemen dat aan die laatste zakenrechtelijke aanspraken zouden toekomen.82 Wordt het toegewezen - in rem gesubrogeerde - equivalente geldbedrag hier niet in de eerste plaats zakenrechtelijk geïndividualiseerd door een puur strafrechtelijke maatregel, de verbeurdverklaring, eerder dan door een civielrechtelijk mechanisme?
Het Hof van Cassatie oordeelde alvast dat geen enkele wettelijke bepaling op de geldsommen die in het vermogen van de veroordeelde bij equivalent werden verbeurdverklaard, een voorrecht vestigt waardoor die geldsommen bij voorrang aan het slachtoffer van het misdrijf zouden moeten worden toegewezen.83
32. De waardeconfiscatie zelf is als zodanig trouwens ook atypisch, zeker in zoverre ze werd uitgesproken tegen een onvermogende veroordeelde en betrekking heeft op een geldbedrag waarop, in weerwil van de ruime beslagmogelijkheden van het openbaar ministerie (art. 35ter Sv.), geen voorafgaand beslag kon worden gelegd. Een dergelijke verbeurdverklaring komt in wezen eveneens neer op het creëren van een schuld in hoofde van de veroordeelde ten aanzien van de overheid.84
33. Zowel in de huidige als in de toekomstige versie voorziet de wettekst uitdrukkelijk dat de toewijzing aan de burgerlijke partij van de verbeurdverklaarde zaken maar aan de orde is wanneer de verbeurdverklaring werd uitgesproken omdat de verbeurdverklaarde zaken goederen en waarden vormen die door de veroordeelde in de plaats zijn gesteld van de zaken die toebehoren aan de burgerlijke partij of omdat zij het equivalent vormen van zulke zaken.85 Verbeurdverklaarde zaken die niet toebehoren aan de burgerlijke partij of die ook niet kunnen worden beschouwd als vervangingsgoederen van zaken die haar toebehoorden of als het equivalent ervan, kunnen dan ook niet aan de burgerlijke partij worden toegewezen.86 Dat de verbeurdverklaarde vervangingsgoederen of de equivalente waarde ervan de eigendom van de burgerlijke partij moeten zijn alvorens deze haar kunnen worden toegewezen, is niet alleen een voorwaarde voor de toewijzing, het is ook de enige reden daartoe.
34. Hoewel het derde lid van artikel 43bis Sw. verwijst naar de verbeurdverklaring bij equivalent «in de zin van het tweede lid», lijkt de toewijzing niet te zijn toegesneden op een waardeconfiscatie van het equivalente bedrag van zaken die gediend hebben of bestemd waren om het misdrijf te plegen (die immers ook in het tweede lid van art. 43bis Sw. worden bedoeld). Die zaken kunnen immers maar worden verbeurdverklaard wanneer zij de eigendom van de veroordeelde zijn (art. 42, 1°, Sw.). Hierdoor is niet voldaan aan een essentieel vereiste voor de toewijzing, namelijk dat het moet gaan om goederen en waarden die toebehoren aan de burgerlijke partij (dan wel de vervangingsgoederen of de equivalente geldwaarde van goederen en waarden van de burgerlijke partij).87 Als er sprake is van toewijzing, betreft het dan ook per definitie de toewijzing van vermogensvoordelen, meer bepaald van secundaire vermogensvoordelen of van de equivalente geldwaarde van de vermogensvoordelen. Op dit punt is het nieuwe Strafwetboek duidelijker: artikel 67 nieuw Sw. bepaalt dat (1) de verbeurdverklaarde secundaire vermogensvoordelen aan de burgerlijke partij worden toegewezen en dat (2) de verbeurdverklaarde equivalente waarde van de vermogensvoordelen evenzo aan de burgerlijke partij wordt toegekend (in de Franse tekst telkens: attribuée(s)).
35. Dat alles betekent dat de figuur van de toewijzing geen mechanisme inhoudt dat aan de orde kan worden gesteld bij elke verbeurdverklaring in een strafzaak met een burgerlijke partij.88 De verbeurdverklaring met toewijzing aan de burgerlijke partij veronderstelt dat die laatste schade geeft geleden aan haar goederen, met name door een vermogensmisdrijf89 of minstens een misdrijf dat haar goederen heeft aangetast.90 Zo bv. zou bij een veroordeling wegens niet-consensuele verspreiding van seksueel getinte inhoud (art. 417/9 Sw.) weliswaar de verbeurdverklaring kunnen worden bevolen van de vermogensvoordelen die de dader met de verspreiding van de beelden heeft gegenereerd, met name wanneer hij die beelden tegen betaling aan derden ter beschikking heeft gesteld, maar zullen de verbeurdverklaarde bedragen niet kunnen worden toegewezen aan het slachtoffer dat zich burgerlijke partij heeft gesteld. Die bedragen hebben de burgerlijke partij immers nooit toebehoord en kunnen ook niet worden beschouwd als vervangingsgoederen of een equivalent bedrag van goederen die aan de burgerlijke partij hebben toebehoord.
36. De toewijzing is, gelet op haar finaliteit, namelijk het aanzuiveren van de schadevergoeding van de burgerlijke partij91, ook slechts mogelijk in de mate van de gegrond bevonden burgerlijkepartijstelling. De uitvoering van de toewijzing komt dan ook neer op een verrekeningsmechanisme.92
37. Het al dan niet toewijzen van verbeurdverklaarde zaken of geldbedragen belangt vanuit juridisch oogpunt de burgerlijke partij zeker aan. Dit zal ook feitelijk duidelijk het geval zijn wanneer die zaken of bedragen tijdens het onderzoek effectief in beslag konden worden genomen en de toewijzing dus daadwerkelijk en onmiddellijk kan worden uitgevoerd omdat het gaat om zaken of waarden die «onder berusting van het gerecht» zijn. Echter belangt de toewijzing ook de veroordeelde aan, want zonder die toewijzing loopt hij het risico dat zijn veroordeling tot schadeloosstelling van de burgerlijke partij boven op de verbeurdverklaring komt.93 Een logisch maar opmerkelijk gevolg hiervan is dan ook dat zowel de beklaagde als de burgerlijke partij belang en hoedanigheid hebben om een rechtsmiddel aan te wenden tegen een identieke beslissing, namelijk de beslissing waarbij de toewijzing van de verbeurdverklaarde zaken wordt geweigerd.94
38. Zoals gezegd, beoogt de toewijzing de aan de burgerlijke partij verschuldigde schadevergoeding aan te zuiveren. Dit maakt het strafrechtelijke karakter van de hierbij bevolen verbeurdverklaring, minstens vanuit juridisch-dogmatisch oogpunt, toch enigszins problematisch.95 Nochtans zijn zowel de huidige als de toekomstige strafwet duidelijk: de verbeurdverklaring, ook als ze gepaard gaat met een toewijzing, is een straf. De antinomie wordt doorgaans verdoezeld door de gemeenzame uitdrukking dat de verbeurdverklaring met toewijzing aan de benadeelde een «gemengd» sanctionerend-indemnitair karakter heeft.96 In de mate de toewijzing van het verbeurdverklaarde tot een daadwerkelijke uitvoering leidt, delgt de veroordeelde hierdoor echter zijn schuld tegenover de burgerlijke partij, die aldus immers schadeloos wordt gesteld. In diezelfde mate verdwijnt het strafrechtelijke karakter van de verbeurdverklaring eigenlijk volledig, want enige leedtoevoeging is volstrekt vreemd aan de schadeloosstelling.97
IV. Verbeurdverklaring met toewijzing: heden mogelijk, eerlang verplicht
A. Verbeurdverklaring en toewijzing: één voor de prijs van twee?
39. Het antwoord op de vraag aan wie precies een verbeurdverklaard goed toekomt - aan de Staat bij een gewone verbeurdverklaring, aan de burgerlijke partij bij een verbeurdverklaring met toewijzing - is niet bepalend voor het wezen van de verbeurdverklaring. De essentie van de verbeurdverklaring bestaat in de onttrekking van een zaak of een bepaalde geldwaarde aan het vermogen of de feitelijke zeggenschap van de veroordeelde.98 Op het eerste gezicht maakt het voor de veroordeelde niet uit aan wie precies het verbeurdverklaarde finaal toekomt: kwijt is hij het hoe dan ook. Wat hem echter wél aanbelangt, is het antwoord op de vraag of hij zich ten belope van de uitgevoerde verbeurdverklaring meteen ook van zijn schadevergoedingsplicht heeft gekweten.
40. Zowel de verbeurdverklaring als de toewijzing, in zoverre die laatste al het voorwerp kan uitmaken van een afzonderlijke reflectie, gaan beide uit van ontegensprekelijk behartigenswaardige rechtsgoederen, die getuigen van een op het eerste gezicht bijna natuurrechtelijke evidentie. Uiteraard mag misdaad niet lonen, onder geen beding, ongeacht of de slachtoffers zich in rechte manifesteren of niet. Uiteraard behoeven de slachtoffers bescherming en dient alles in het werk te worden gesteld om hun rechten te herstellen, zo niet in natura, dan toch minstens door hun vordering tot schadeloosstelling zo adequaat mogelijk veilig te stellen. Al even «uiteraard» is het uit den boze dat een veroordeelde tweemaal «hetzelfde» moet ondergaan.
41. Ook wanneer de verbeurdverklaring gepaard gaat met een toewijzing, houdt ze hoe dan ook méér in dan een uitvoeringsmaatregel die ertoe strekt de uitvoering van de burgerlijke vordering zeker te stellen. Ook wanneer de burgerlijke partij om welke reden dan ook niet meer geïnteresseerd zou zijn in haar burgerlijke vordering, zal de verbeurdverklaring ervoor zorgen dat de veroordeelde niet in het bezit van de wederrechtelijke vermogensvoordelen blijft. De verbeurdverklaring met toewijzing dient juridisch te worden geanalyseerd als een dubbele beweging, waarbij de Staat in de eerste plaats ervoor zorgt dat het vermogensvoordeel aan de veroordeelde wordt onttrokken (verbeurdverklaring), en vervolgens dat het verbeurdverklaarde wordt overgemaakt aan de burgerlijke partij (toewijzing).99 De verbeurdverklaring met toewijzing mag als gecombineerde rechtsfiguur dan al ook een privaatrechtelijke functie hebben, zij heeft essentieel ook een publiekrechtelijke betekenis, zoals trouwens ook de teruggave100, ook al kan over de verdere specificering van die publiekrechtelijke functie - gaat het nu om een echte «straf» of om iets anders - een rechtsdogmatische boom worden opgezet. Die discussie zal thans en blijkbaar ook in de nabije toekomst echter vooral academisch van aard zijn: zowel voor het huidig Strafwetboek als voor het nieuw Strafwetboek is en blijft de verbeurdverklaring een straf.
42. Als gecombineerde rechtsfiguur biedt de verbeurdverklaring met toewijzing een oplossing voor situaties waarbij de strafrechter met de ontneming van het vermogensvoordeel finaal eigenlijk uitsluitend de schadeloosstelling van de burgerlijke partij beoogt. Verbeurdverklaring van een bepaald bedrag zonder toewijzing, gecombineerd met een veroordeling tot schadevergoeding voor hetzelfde bedrag wordt in dergelijke gevallen gepercipieerd als «dubbelop»: een dubbele veroordeling tot betaling van eenzelfde bedrag.101 De verbeurdverklaring wordt dan aanzien als een ongewenste bijkomende straf.102 Wordt er evenwel niet al te gemakkelijk aangenomen dat het telkens om «hetzelfde» gaat?
43. Vanuit een puur strafrechtelijke reflex levert de combinatie van een verbeurdverklaring en een toewijzing alvast geen probleem op. Het strafrecht streeft immers niet naar een economische nuloperatie. Als de wetgever ervan uitgaat dat de verbeurdverklaring een straf inhoudt103, kan een schadevergoeding met welk voorwerp dan ook hiermee worden gecombineerd, want enige punitieve insteek is volstrekt vreemd aan de idee van schadeloosstelling.104 Een straf is hoe dan ook niet «hetzelfde» als een schadevergoeding, ook al zou het gaan om hetzelfde bedrag.105 Verhelderend in dit verband is dan ook de door het nieuw Strafwetboek voorziene «geldstraf vastgesteld op basis van het verwachte of uit het misdrijf behaalde voordeel» (art. 55 nieuw Sw.).106 Die bijzondere geldstraf kan oplopen tot maar liefst het drievoud van de waarde van het vermogensvoordeel, en dit boven op de verbeurdverklaring die in voorkomend geval met toewijzing aan de burgerlijke partij gepaard gaat.
44. Ook onder het vigerende recht en de huidige rechtspraak, die de toewijzing niet verplicht acht (zie hierna), rijst de vraag of het met betrekking tot wederrechtelijke vermogensvoordelen wel opgaat om alle gevallen van waardeconfiscaties over één kam te scheren. De strafrechter wordt soms geconfronteerd met situaties waarbij hij, afgezien van de toekenning van de schadevergoeding aan de burgerlijke partij, de beklaagde wel degelijk met een specifieke strafdoelstelling bijkomend wil sanctioneren met een verbeurdverklaring, en dit boven op de geldboete (en boven op de schadevergoeding van de burgerlijke partij). In die gevallen beogen de verbeurdverklaring (zonder toewijzing) en de schadeloosstelling wel degelijk totaal verschillende doelstellingen, die aan het oordeel van de strafrechter moeten worden overgelaten.107
De parlementaire voorbereiding van het nieuw Strafwetboek, waarbij werd opgemerkt dat bij een verbeurdverklaring van vermogensvoordelen de verbeurdverklaring eerder gericht is op herstel dan op bestraffing van de veroordeelde108, toont echter aan dat niet mag worden uitgegaan van een puur strafrechtelijke reflex. De kwalificatie van de verbeurdverklaring als een «straf» is en blijft in die gevallen vaak wat ongemakkelijk.
B. Toewijzing: heden kunnen, morgen moeten
45. De kwestie wordt op scherp gesteld door de vraag of, in geval van een verbeurdverklaring van goederen of waarden waarbij is voldaan aan de voorwaarden voor de toewijzing aan de burgerlijke partij, die toewijzing al dan niet verplicht is.
De rechtspraak van het Hof van Cassatie gaat uit van het traditionele uitgangspunt, waarvan niet alleen de huidige wet maar ook de toekomstige wet formeel nog steeds uitgaat, namelijk dat de verbeurdverklaring een straf inhoudt. Het Hof oordeelde zoals gezegd dat ook de verbeurdverklaring met toewijzing van verbeurdverklaarde zaken een straf is en blijft, die de burgerlijke partij aan wie die zaken werden toegewezen, een burgerlijk vorderingsrecht verleent tot afgifte van de toegewezen bedragen of de opbrengst van de toegewezen zaken vanwege de administratie, die krachtens artikel 197bis Wetboek van Strafvordering deze straf ten uitvoer legt. Het Hof voegde daaraan in één adem toe dat de rechter de toewijzing van de bedoelde zaken kan bevelen maar hiertoe niet verplicht is, ongeacht of die zaken overeenstemmen met de schade van de burgerlijke partij.109 Die laatste zinsnede betekent uiteraard niet dat de rechter de toewijzing zou kunnen bevelen wanneer de verbeurdverklaarde geldwaarde niet de tegenwaarde vormt van goederen die aan de burgerlijke partij toebehoren, maar wel dat hij die toewijzing niet moet bevelen wanneer dat wél zo is. Dat sluit ook aan bij eerdere rechtspraak volgens welke de rechter bij de begroting van de vermogensvoordelen geen aftrek dient te doen van de schadevergoeding waartoe de beklaagde wordt veroordeeld.110 De rechter die de verbeurdverklaring beveelt, heeft onder het vigerende recht m.a.w. een appreciatiemarge om daaraan al dan niet de toewijzing aan de burgerlijke partij te koppelen, dit alles in de veronderstelling uiteraard dat aan de voorwaarden daartoe is voldaan, namelijk dat het gaat om goederen en waarden die door de veroordeelde in de plaats gesteld zijn van de zaken die toebehoren aan de burgerlijke partij of het equivalent ervan vormen.
46. Door haar facultatieve aard verschilt de toewijzing van de teruggave, die een burgerrechtelijke maatregel met zakenrechtelijke werking is die de rechter in geval van veroordeling moet bevelen.111
Anderzijds vereist de toewijzing als zodanig niet dat ze wordt gevorderd door de burgerlijke partij. Hoewel de toewijzing aan de burgerlijke partij veronderstelt dat die laatste zich als zodanig heeft gesteld, kan de rechter de toewijzing van het verbeurdverklaarde aan de burgerlijke partij ook bevelen wanneer die laatste dat niet heeft gevorderd. Wat dat betreft, verschilt de toewijzing niet van de teruggave.112
47. Zonder schriftelijke vordering kan de verbeurdverklaring van vermogensvoordelen op heden niet worden bevolen.113 Dit impliceert meteen dat ook een toewijzing aan de burgerlijke partij niet mogelijk is wanneer het openbaar ministerie nalaat of bewust weigert de verbeurdverklaring schriftelijk te vorderen. Dit kan vanuit het standpunt van de burgerlijke partij niet als een miskenning van het gelijkheidsbeginsel worden beschouwd, aangezien dit niet in het minst afbreuk doet aan haar recht om schadevergoeding te vorderen en ook te verkrijgen.114
48. Het standpunt van het Hof van Cassatie dat de toewijzing geen verplichting inhoudt voor de rechter, kon tot op heden op weinig begrip rekenen in de doctrine115, die dit soms zelfs zonder meer als een interpretatie contra legem beschouwde.116 Ook L. Huybrechts meende in de facultatieve aard van de toewijzing een vorm van rechterlijke willekeur te zien en vreesde tevens voor een onredelijke bestraffing.117 Terloops kan hierbij wel worden opgemerkt dat de invoering van de figuur van de toewijzing door de wet van 17 juli 1990 alvast niet was ingegeven uit de bekommernis om een onredelijke bestraffing te vermijden, maar wel om, naar aanleiding van een opmerking van de Raad van State, tegemoet te komen aan de belangen van de benadeelden.118
49. Afgezien daarvan wordt het risico op een onredelijke bestraffing wel door de wet erkend, zij het dat hierbij louter de verbeurdverklaring zelf en niet de figuur van de toewijzing wordt betrokken. Art. 43bis, zevende lid, Sw. bepaalt immers met betrekking tot de verbeurdverklaring van zowel de primaire als de secundaire vermogensvoordelen119 of de equivalente geldwaarde ervan120 dat de rechter «zo nodig» het bedrag ervan vermindert teneinde de veroordeelde geen onredelijk zware straf op te leggen. Hetzelfde geldt met betrekking tot de verbeurdverklaring van de zaken die gediend hebben of bestemd waren voor het plegen van het misdrijf121 of de equivalente geldwaarde van die zaken122. Artikel 53, § 6, nieuw Sw. voorziet in een gelijkaardige bepaling. De rechter kan bij de beoordeling van die onredelijkheid onder meer ook het gegeven betrekken dat de veroordeelde ook nog een stevige schadevergoeding dient te betalen aan de burgerlijke partij.
Dat het bevelen van de verbeurdverklaring van het instrument van het misdrijf in het licht van de concrete omstandigheden van de zaak een disproportionele sanctie kan inhouden, lijkt onmiskenbaar. Hetzelfde kan worden aangenomen bij de verbeurdverklaring van vermogensvoordelen, althans in zoverre deze niet in het vermogen van de veroordeelde kunnen worden aangetroffen en de verbeurdverklaring bij equivalent wordt uitgesproken. Het is echter al heel wat minder evident om een onredelijke bestraffing te gaan ontwaren in de verbeurdverklaring van vermogensvoordelen die zich wél nog in het vermogen van de veroordeelde bevinden (en waarop strafrechtelijk beslag werd gelegd), zeker wanneer het gaat om vermogensvoordelen (of de vervangingsgoederen of de equivalente tegenwaarde ervan) die toebehoren aan de burgerlijke partij. Kan bij een verbeurdverklaring met toewijzing aan de burgerlijke partij de verbeurdverklaring als straf dan «onredelijker» zijn dan de toewijzing zelf, die er slechts toe strekt de burgerlijke partij te geven wat haar toekomt123? Het probleem dat hier om de hoek loert, is van een totaal andere aard en heeft niet zozeer te maken met (on)redelijkheid. Het niet-bevelen van de toewijzing in gevallen waarin dat mogelijk is, herleidt de verbeurdverklaring tot een loutere straf, terwijl de toevoeging van de figuur van de toewijzing precies ertoe leidt dat het strafrechtelijk karakter ervan verdwijnt.124
50. Dat alles is de opstellers van het nieuwe Strafwetboek niet ontgaan. Volgens artikel 67 nieuw Sw. zal de toewijzing, net zoals de teruggave, een verplichting inhouden voor de strafrechter, telkens wanneer aan de voorwaarden ervan is voldaan: «Onverminderd de bepalingen inzake de verbeurdverklaring, beveelt de rechter ambtshalve de teruggave van de goederen die aan de eigenaar werden ontnomen of de toewijzing aan hem van de goederen of waarden die door de veroordeelde in de plaats van deze goederen werden gesteld.» Onder het nieuw Strafwetboek is het dus duidelijk niet de bedoeling dat de verbeurdverklaring bij equivalent van vermogensvoordelen die aan de burgerlijke partij toebehoren, boven op de schadevergoeding komt, althans ten belope van de vordering van de burgerlijke partij die correspondeert met diezelfde vermogensvoordelen.125
51. Het nieuw Strafwetboek houdt verder ook rekening met de mogelijkheid dat op het ogenblik dat de strafrechter de (verplichte) verbeurdverklaring van de vermogensvoordelen uitspreekt, de burgerlijke vordering nog niet in staat van wijzen is en een toewijzing dus niet mogelijk is. Dat zal a fortiori het geval zijn wanneer de burgerlijke partij zich nog niet eens als zodanig heeft gesteld, wat bij het ambtshalve aanhouden van de burgerlijke belangen immers nog op een later tijdstip kan gebeuren.126 Dit is in het vigerend recht, dat in beginsel geen afgesplitst debat over een bestanddeel van de straf toelaat127, een probleem, in die zin dat de latere burgerlijkepartijstelling geen afbreuk kan doen aan de eerder zonder toewijzing bevolen verbeurdverklaring, die in dat geval onmogelijk nog met de schadevergoeding kan worden verrekend.128 De oplossing van het nieuwe Strafwetboek bestaat erin dat de wet een civielrechtelijke constructie in het leven roept - en daarbij andermaal de overheid inschakelt - die in wezen neerkomt op een achteraf bevolen toewijzing. Indien het slachtoffer zich nog geen burgerlijke partij had gesteld op het moment van de uitspraak van de verbeurdverklaring van een geldsom die overeenstemt met het goed dat zijn eigendom was, beschikt hij volgens het nieuw Strafwetboek immers over een schuldvordering tegenover de Staat ten belope van het bedrag dat door de veroordeelde ter uitvoering van deze straf - jawel: «straf» - werd betaald en die zal worden verrekend met de later toegekende schadevergoeding (art. 67, laatste lid, nieuw Sw.).
Bijzonder belangrijk in die laatste bepaling is ongetwijfeld de zinsnede dat het moet gaan om een bedrag dat werd betaald (du montant versé): er is slechts sprake van een schuldvordering van de burgerlijke partij op de Staat in zoverre de veroordeelde het verbeurdverklaarde bedrag daadwerkelijk heeft betaald aan de Staat. De overheid kan ook onder het nieuwe Strafwetboek uiteraard niet worden veroordeeld om een bedrag door te storten dat ze zelf niet heeft ontvangen. Bovendien zal de voormelde verrekening slechts mogelijk zijn wanneer vaststaat dat de desbetreffende waardeconfiscatie wel degelijk betrekking heeft op de equivalente waarde van zaken die aan de burgerlijke partij toebehoren.
52. Door de toewijzing verplicht te stellen, komt de kwalificatie van de verbeurdverklaring met toewijzing als straf onder het nieuw Strafwetboek nog meer onder druk te staan. Wanneer de rechter, rekening houdend met de omstandigheid dat de verbeurdverklaring gepaard gaat met een toewijzing aan de burgerlijke partij, van oordeel is dat de bijkomende geldboete een onvoldoende zware vermogensstraf inhoudt voor de veroordeelde, kan hij in plaats van de geldboete wel een geldstraf opleggen ten belope van een som die overeenstemt met maximaal het drievoud van de waarde van het vermogensvoordeel «om tot een gepaste bestraffing te komen» (art. 55 nieuw Sw.).
C. Verbeurdverklaring met toewijzing: de uitvoering als lakmoesproef
53. Zodra de strafrechtelijke veroordeling definitief is, kan het vermogen van de veroordeelde als algemeen verhaalsonderpand worden aangesproken door zijn in die veroordelende beslissing erkende schuldeisers.129 Die schuldeisers zijn meer bepaald de burgerlijke partij wier vordering tot schadevergoeding of teruggave gegrond werd verklaard en de Staat die moet instaan voor de inning van de geldboetes, verbeurdverklaringen en gerechtskosten.130 Het huidig Strafwetboek bevat een beperkte voorrangsregeling wanneer de burgerlijke partij voor het recupereren van haar schadeloosstelling in samenloop komt met de Staat, die zich eveneens op het vermogen van de veroordeelde wil verhalen om geldboetes, verbeurdverklaringen en gerechtskosten te innen. Artikel 49, eerste lid, Sw. bepaalt dat, wanneer de goederen van de veroordeelde ontoereikend zijn om de veroordelingen tot geldboete, teruggave en schadevergoeding te dekken, de twee laatstgenoemde veroordelingen de voorrang hebben. Of een veroordeling tot schadevergoeding ook voorrang heeft op een bevolen verbeurdverklaring, komt in artikel 49 Sw. niet uitdrukkelijk aan bod.
Het nieuw Strafwetboek wil ook op dit vlak meer duidelijkheid scheppen. Aldus bepaalt de eerste zin van artikel 69 nieuw Sw. dat, wanneer de goederen van de veroordeelde ontoereikend zijn om de veroordelingen tot geldboete, bijzondere geldstraf131, verbeurdverklaring, gerechtskosten, teruggave en schadevergoeding te dekken, de teruggave en schadevergoeding de voorrang hebben in de volgorde van kwijting.
54. Samenloop tussen schuldeisers ontstaat in beginsel echter niet door de loutere omstandigheid dat de verbeurdverklaring van het secundaire vermogensvoordeel of van de equivalente waarde van de vermogensvoordelen gepaard gaat met een toewijzing aan de burgerlijke partij. De finale «begunstigde» van het verbeurdverklaarde is in dat geval immers niet de Staat, maar wel de burgerlijke partij in wier voordeel de toewijzing werd bevolen. Toch zijn er bij de rechtsfiguur van de toewijzing wel degelijk twee eisende partijen, namelijk de overheid die de verbeurdverklaring moet uitvoeren en de burgerlijke partij die zich op de toewijzing van het verbeurdverklaarde beroept tot delging van haar vordering tot schadeloosstelling.
55. Dit laatste dient de rechter ertoe aan te zetten zijn beslissing zorgvuldig te redigeren en de verbeurdverklaring, toewijzing en schadeloosstelling als onderscheiden rechtsfiguren niet nodeloos te laten interfereren in de rechterlijke beslissing zelf.132 De vordering tot schadevergoeding van een burgerlijke partij wordt niet zonder voorwerp in de mate zij ook de toewijzing kan vorderen en die toewijzing ook kan (op heden) of moet (bij de inwerkingtreding van het nieuw Strafwetboek) worden bevolen. De burgerlijke partij zou haar schadevergoeding overigens ook pas na de beslissing op strafgebied kunnen vorderen, desgewenst zelfs voor de burgerlijke rechter (art. 4, eerste lid, V.T.Sv.), waardoor de toewijzing op het ogenblik van de strafrechtelijke beslissing nog niet eens aan de orde kan komen. De toewijzing aan de burgerlijke partij heeft louter tot gevolg dat, in zoverre het haar toegewezene haar ook effectief wordt overgemaakt, dit met haar schadevergoeding moet worden verrekend. Dit wordt door artikel 67 nieuw Sw. ook met zoveel woorden voorgeschreven met betrekking tot de toewijzing van het verbeurdverklaarde equivalente geldbedrag («... waarvan de betaling moet worden verrekend met de aan de burgerlijke partij toegekende schadevergoeding ...»).
Wat de toewijzing en de vordering tot schadevergoeding betreft, rust in dit verband een belangrijke verantwoordelijkheid op de burgerlijke partij. Het komt de burgerlijke partij toe haar vordering tot schadevergoeding als zodanig te stellen voor de strafrechter, zonder rekening te houden met de eventuele toewijzing waarmee een verbeurdverklaring, naar wordt verwacht, gepaard zal gaan. Zo ook is het de taak van de strafrechter om de vordering tot schadevergoeding, in zoverre gegrond, als zodanig toe te kennen en de beklaagde te veroordelen tot het betalen van die schadevergoeding aan de burgerlijke partij. Het lijkt geen goed idee te zijn om als burgerlijke partij louter de schade te begroten maar vervolgens ten belope van dit bedrag geen vordering tegen de beklaagde te stellen maar louter de toewijzing te vorderen van de verbeurd te verklaren zaken of waarden. Wanneer de strafrechter dan de verbeurdverklaring met toewijzing aan de burgerlijke partij beveelt ten belope van haar gegrond bevonden vordering, maar voor het overige geen titel verschaft voor de eigenlijke vordering van de burgerlijke partij, kan die laatste wel eens in een vervelende positie terechtkomen, met name wanneer de overheid niet of naar het oordeel van de burgerlijke partij niet voldoende doortastend optreedt om de verbeurdverklaring effectief uit te voeren. De burgerlijke partij kan immers zelf niet de voor de uitvoering van de toewijzing noodzakelijke voorafgaande uitvoering van de verbeurdverklaring nastreven, want de uitvoering van deze straf komt slechts toe aan de namens het openbaar ministerie optredende bevoegde ambtenaar van de Federale Overheidsdienst Financiën (art. 197bis Sv.).133
56. Het verdient dan ook zeker aanbeveling dat het vonnis de vordering van de burgerlijke partij, in zoverre gegrond, eenvoudigweg toekent en bij de beslissing tot verbeurdverklaring met toewijzing aan de burgerlijke partij de specificering toevoegt dat de bedragen die ingevolge die toewijzing effectief worden toegekend aan de burgerlijke partij, worden verrekend met de gegrond verklaarde vordering tot schadevergoeding (al zal dit in de toekomst blijken uit de wet zelf, zie art. 67 nieuw Sw.). Dit geeft de burgerlijke partij bovendien de mogelijkheid om, in geval van stilzitten van de overheid bij de uitvoering van de verbeurdverklaring, zelf te pogen haar schuldvordering te innen bij de veroordeelde, zoals ze dat ook kan wanneer de verbeurdverklaring niet gepaard zou gaan met een toewijzing (zie ook art. 464/1, § 8, eerste lid, Sv.). In zoverre de burgerlijke partij hierin slaagt, zal dit in geval van een verbeurdverklaring met toewijzing overigens ook moeten worden toegerekend op het bedrag van de verbeurdverklaring dat de overheid kan invorderen.134 De uitvoering van de verbeurdverklaring en van de vordering tot schadevergoeding kan aldus een vrij complex gebeuren worden, waarbij de actoren afhankelijk zijn van de wederzijdse informatie over de resultaten die het optreden van elkeen heeft opgeleverd.
57. Het procedé om de vordering tot schadevergoeding, in zoverre gegrond, volledig toe te kennen zonder rekening te houden met de verbeurdverklaring met toewijzing, ook al zal deze, in zoverre daadwerkelijk uitgevoerd, tot een verrekening met het bedrag van de schadevergoeding leiden, zal a fortiori kunnen worden toegepast onder het nieuw Strafwetboek, dat uitdrukkelijk dit verrekeningsmechanisme voorschrijft.135 Bovendien valt het te verwachten dat, door het verplicht stellen van de toewijzing, de figuur van de verbeurdverklaring met toewijzing vaker dan voorheen aan de orde zal zijn.
58. Het bovenstaande kan echter geen afbreuk doen aan de wettelijke taak - verplichting - van de overheid om straffen uit te voeren, waaronder dus ook de verbeurdverklaring, ongeacht aan wie de opbrengst ervan toekomt. Zeker met de huidige slachtoffergerichte maatschappelijke mentaliteit zal een op dit vlak falende overheid maar op weinig begrip kunnen rekenen, te meer omdat ze voor de uitvoering van de verbeurdverklaring gebruik kan maken van een specifiek daartoe ingesteld instrument, namelijk het strafrechtelijk uitvoeringsonderzoek («SUO»).136 De nobele gedachte van een overheid die systematisch en getrouw uitvoert wat de rechter haar oplegt, blijkt in de praktijk echter niet steeds met de werkelijkheid overeen te stemmen. De uitvoering van de vermogensstraffen door de FOD Financiën (Inning en Invordering) is thans op zijn zachtst gezegd een bijzonder gevoelig pijnpunt. Naar aanleiding van parlementaire vragen in dit verband antwoordde de minister van Justitie in oktober 2024 nog dat van de penale boetes in 2022 slechts 30 procent werd betaald.137 Dat betekent dat de overheid er nauwelijks in slaagt om een derde te innen van het bedrag aan geldboeten dat de Staat zelf toekomt. De situatie is dermate zorgwekkend dat hierover een geïntegreerd actieplan op touw werd gezet met het oog op een performantere uitvoering van de vermogensstraffen.138
In die context lijkt het naïef om van de administratie veel enthousiasme te verwachten om zich kosten en moeite te getroosten om verbeurdverklaarde sommen te gaan innen die niet eens aan de Staat maar aan deze of gene burgerlijke partij toekomen - of waarvan de overheid minstens beseft dat een latere burgerlijkepartijstelling ertoe zal leiden dat ze die bedragen zal moeten afdragen aan de burgerlijke partij (zie in de toekomst art. 67, laatste lid, nieuw Sw.). Principiële bedenkingen en ronkende verklaringen kunnen daar maar weinig aan veranderen, zoals ook het oordeel van het Grondwettelijk Hof dat de belangen van de Staat bij de vordering tot verbeurdverklaring als zodanig niet patrimoniaal van aard zijn.139 Hetzelfde geldt voor de bedenking dat de wet zelf voorschrijft dat de burgerlijke partij naar aanleiding van een strafrechtelijk uitvoeringsonderzoek kan worden geïnformeerd over de vermogensbestanddelen waarop haar vordering tot schadevergoeding in voorkomend geval kan worden uitgevoerd.140 Schaarse overheidsmiddelen leiden op dit vlak ongetwijfeld tot een kloof tussen theorie en praktijk.
59. De verbeurdverklaring met toewijzing zal voor de burgerlijke partij vaak slechts dan een nuttig instrument zijn, wanneer er ten belope van het verbeurdverklaarde ook effectief beslag kon worden gelegd. In die hypothese zal ook voor de overheid de uitvoering van de verbeurdverklaring - en dus ook de toewijzing - geen lastige operatie inhouden, want die kan dan eenvoudigweg geschieden door de omzetting van het beslag in een verbeurdverklaring.141 Dit is echter bijlange niet steeds het geval. Heel wat verbeurdverklaringen van vermogensvoordelen houden een waardeconfiscatie in waarbij voor het desbetreffende equivalente geldbedrag geen strafrechtelijk beslag kon worden gelegd. Vaak is het ook meteen duidelijk dat het verbeurdverklaarde nooit daadwerkelijk zal kunnen worden geïnd. Zowel de verbeurdverklaring als de toewijzing zijn dan hersenschimmen, die niemand in redelijkheid wil najagen.
V. Tot besluit
60. Eric Dirix pleitte meer dan drie decennia geleden voor een consequente toepassing van de figuur van de verbeurdverklaring met toewijzing aan de burgerlijke partij. Op grond van de autonomie van het strafrecht maande hij de rechters ertoe aan zich niet geremd te weten door privaatrechtelijke scrupules.142 Het strafrecht heeft evenwel eerder zelden last van civielrechtelijke scrupules, maar is des te meer beducht voor civielrechtelijke besognes, zeker wanneer de overheid daarbij wordt betrokken. Het zijn die burgerrechtelijke perikelen die bepaalde actoren op het veld eerder zelfs de verzuchting deden slaken dat de figuur van de verbeurdverklaring met toewijzing maar beter wordt afgeschaft.143 Het nieuw Strafwetboek gaat echter resoluut de andere richting op door de toewijzing zelfs verplicht te stellen van zodra aan de toepassingsvoorwaarden ervan is voldaan.
61. Na meer dan dertig jaar lijkt de figuur van de toewijzing bij nogal wat strafrechters (en advocaten) nog steeds te worden beschouwd als een vreemde vogel, waarmee nog onwennig en zelfs argwanend wordt omgesprongen. Dat is zeker zo wanneer bij een waardeconfiscatie het verbeurdverklaarde bedrag niet effectief in beslag kon worden genomen. In dat geval is het voor de overheid weinig aanlokkelijk om veel energie en middelen vrij te maken voor de uitvoering van een verbeurdverklaring, of pogingen daartoe, die misschien niets zal opleveren en in het beste geval zal leiden tot het innen van een bedrag dat vervolgens moet worden doorgestort aan de burgerlijke partij. Ook de burgerlijke partij zal in die hypothese zelden gebaat zijn met een toewijzing, die immers maar zo effectief kan zijn als de uitvoering van de verbeurdverklaring die eraan voorafgaat. Het is echter duidelijk dat het nieuw Strafwetboek, dat zowel de verbeurdverklaring als de toewijzing steeds verplicht stelt zodra aan de toepassingsvoorwaarden ervan is voldaan, de inburgering van deze rechtsfiguur hoe dan ook zal doordrukken. Of dit, meer dan thans het geval is, tot een bevredigende situatie op het veld zal leiden, is vooralsnog koffiedik kijken. C’est à l’usage qu’on juge.
1 Volgens sommigen lijkt het woord «civilist», althans in de meest brede betekenis van het woord, te zijn uitgevonden voor Eric Dirix. Zie het Voorwoord in E. Dirix, De maatman voor het vermogensrecht in theorie en praktijk, Antwerpen, Intersentia, 2018, V.
2 E. Dirix, «Het algemene rechtsbeginsel: misdaad mag niet lonen» in Liber Amicorum Hélène Casman, Antwerpen, Intersentia, 2013, 183-192.
3 A. Vandeplas, «De verbeurdverklaring van vermogensvoordelen» in Liber Amicorum Marc Châtel, Antwerpen, Kluwer, 1991, (383-406), 404, nr. 74.
4 E. Dirix, «De verbeurdverklaring met toewijzing aan de benadeelde» in Om deze redenen. Liber Amicorum Armand Vandeplas, Gent, Mys en Breesch, 1994, (185-199), 199, nr. 19. Tevens in E. Dirix, De maatman voor het vermogensrecht in theorie en praktijk, Antwerpen, Intersentia, 2018, (13-27), 26.
5 E. Dirix, Obligatoire verhoudingen tussen contractanten en derden, Antwerpen, Maarten Kluwer’s Internationale Uitgeversonderneming, 1984.
6 Wet van 29 februari 2024 tot invoering van boek I van het Strafwetboek, BS 8 april 2024, 40520 e.v.; Wet van 29 februari 2024 tot invoering van boek II van het Strafwetboek, BS 8 april 2024, 40548 e.v.
7 J. De Herdt, J. Rozie en D. Vandermeersch, «Het nieuwe Strafwetboek. Een inleiding tot de uitgangspunten», NC 2024, (149-159), 149, nr. 1.
8 E. Dirix, «Rechtspraak en Nieuw BW: vooruitlopen en teruggrijpen», RW 2020-21, 1158-1160.
9 L. Cornelis, «Rechtspraak en Nieuw BW: vooruitlopen en teruggrijpen zijn aan de wetgevers voorbehouden», RW 2020-21, 1437-1438. Zie ook de reactie hierop van E. Dirix, «Antwoord op de kanttekening van L. Cornelis», RW 2020-21, 1439-1440.
10 Zo bv. verwees het Hof van Cassatie reeds eerder naar de «doelstellingen van de straftoemeting», wat een notie is die niet bekend is in het vigerende strafwetboek en duidelijk geïnspireerd is door wat, overigens pas veel later, art. 27 nieuw Sw. is geworden: Cass. 16 maart 2021, AR nr. P.20.1123.N, RW 2021-22, 1237, met noot, NC 2022, 117, met noot J. Rozie.
11 Enigszins vervelend is dat de precieze indeling van art. 67 nieuw Sw. niet helemaal duidelijk is, met name of die bepaling nu vijf dan wel zes leden telt. Volgens de weergave van de wettekst in het Belgisch Staatsblad telt art. 67 nieuw Sw. onder de rubriek «Teruggave en de schadevergoeding» immers vijf alinea’s, waarbij het evenwel onduidelijk is of de bepaling over het bedrag van de schadevergoeding («Wanneer de wet de schadevergoeding niet regelt, bepaalt de rechter het bedrag ervan»; «Lorsque la loi n’a pas réglé les dommages et intérêts, le juge en détermine le montant») nu hoort bij het derde lid (wat het geval is volgens de Nederlandse tekst) dan wel bij het tweede lid (wat het geval is volgens de Franse tekst): zie BS 8 april 2024, 40540. De aan de Koning ter bekrachtiging voorgelegde definitieve wettekst blijkt evenwel deze te zijn die in de commissie voor Justitie in tweede lezing werd aangenomen (Parl.St. Kamer, 2023-24, 3374/012), maar volgens die laatste versie bestaat art. 67 nieuw Sw. uit zes leden, waarbij de voormelde bepaling over het bedrag van de schadevergoeding blijkbaar een afzonderlijk lid inhoudt (Parl.St. Kamer, 2023-24, 3374/010, 43-44). Hierdoor kunnen precieze verwijzingen naar de onderscheiden alinea’s van art. 67 nieuw Sw. tot verwarring leiden, zodat in wat volgt zoveel als mogelijk wordt vermeden om te verwijzen naar specifieke leden van art. 67 nieuw Sw.
12 J. De Herdt, J. Rozie en D. Vandermeersch, Boek I van het nieuwe Strafwetboek. De nieuwe regels van het algemeen strafrecht toegelicht, Brugge, die Keure, 2024, 328-330.
13 Zie ook infra, randnr. 7.
14 Cass. 28 juni 2007, AR nr. C.02.0173.F, Arr.Cass. 2007, 1494, nr. 366, Pas. 2007, 1373, nr. 366, conclusie Ph. De Koster, RW 2008-09, 1638, noot A. Vandeplas. Zie ook de definitie van het begrip verbeurdverklaring bij F. Kuty, Principes généraux du droit pénal belge, IV, La peine, Brussel, Larcier, 2014, 274-275, nr. 2461; F. Lugentz, «Recherche, saisie et confiscation des avantages patrimoniaux tirés de l’infraction. Sanction de l’auteur et indemnisation de la victime dans une approche patrimoniale de la délinquance» in F. George en N. Colette-Basecqz (red.), Responsabilité civile et responsabilité pénale, Limal, Anthemis, 2021, (563-606), 564 in fine; P.-E. Trousse in Les Novelles, Droit pénal, I-1, Brussel, Larcier, 1956, 177, nr. 838.
15 Zie verder, randnr. 10.
16 Art. 7, laatste lid, 2°, en art. 7bis, tweede lid, 2°, Sw.
17 We laten verder de gevallen buiten beschouwing waarbij de verbeurdverklaring in een bijzondere wet als een beveiligingsmaatregel moet worden beschouwd (bv. de verbeurdverklaring van illegale verdovende middelen, zie A. De Nauw, Drugs in APR, Mechelen, Kluwer, 2012 (2e ed.), 67, nr. 101 in fine) of waarbij de verbeurdverklaring niet alleen een punitieve functie heeft maar ook geacht wordt te strekken tot schadeloosstelling (wat bv. blijkt uit de veroordeling tot de betaling van de tegenwaarde van de verbeurdverklaarde goederen in douane- en accijnszaken, zie bv. Cass. 29 april 2014, AR nr. P.14.0083.N, NC 2014, 318, met kritische noot P. Waeterinckx; Cass. 16 april 2024, AR nr. P.23.1652.N). Zie echter wel infra, randnr. 11, over art. 70 nieuw Sw.
18 J. Rozie en D. Vandermeersch, «De spiegelstraf herontdekt: een nieuw wapen in de strijd tegen de ineffectiviteit van de bestraffing?», RW 2016-17, (243-257), 251-252, nrs. 19-23.
19 A. De Geest, Verbeurdverklaring in APR, Brussel, Larcier, 1971, 15, nr. 1, 70, nr. 154 en 73, nr. 163; L. Dupont en R. Verstraeten, Handboek Belgisch strafrecht, Leuven, Acco, 373, nr. 681. Zie ook E. Dirix, «De verbeurdverklaring met toewijzing aan de benadeelde» in Om deze redenen. Liber Amicorum Armand Vandeplas, Gent, Mys en Breesch, 1994, (185-199), 193, nr. 11: de verbeurdverklaring is een strafmaatregel met zakenrechtelijke werking die ertoe strekt eigendomsrecht over te dragen op de Staat.
20 P.-E. Trousse in Les Novelles, Droit pénal, I-1, Brussel, Larcier, 1956, 188, nr. 924.
21 Bv. art. 24 Wapenwet van 8 juni 2006.
22 Zie verder, randnr. 17.
23 Zie verder, randnrs. 24 e.v. en randnrs. 28 e.v.
24 Zie art. 53, § 1, nieuw Sw., alsook punt 4° van «de straf van niveau 1» in art. 36 nieuw Sw. en punt 5° van «de straf van niveau 1» in art. 38 nieuw Sw.
25 J. Rozie, Voordeelsontneming. De wisselwerking tussen de toepassingsvoorwaarden en het rechtskarakter van de verbeurdverklaring van illegale vermogensvoordelen, Antwerpen, Intersentia, 2005, 298-299, nr. 228.
26 J. De Herdt, J. Rozie en D. Vandermeersch, Boek I van het nieuwe Strafwetboek. De nieuwe regels van het algemeen strafrecht toegelicht, Brugge, die Keure, 2024, 374-376.
27 MvT, Parl.St. Kamer 2022-23, 3374-3375/001, 266-267. Het EVRM lijkt zich niet tegen een dergelijke verbeurdverklaring van vermogensvoordelen bij wijze van veiligheidsmaatregel te verzetten: zie hierover F. Lugentz, «L’instauration de la confiscation des revenus tirés de l’infraction comme mesure de sûreté, autonome et obligatoire - Remède à l’impunité des crimes et délits économiques?» (noot onder EHRM 8 oktober 2019, nrs. 20319/17 et 21414/17, Balsamo t/ San Marino), RDP 2021, 372-391.
28 Cass. 10 juni 2014, AR nr. P.14.0280.N (overw. 5), Arr.Cass. 2014, 1439, nr. 412, NC 2014, 500, noot L. Huybrechts, T.Strafr. 2014, 372, noot B.M.; Cass. 13 december 2016, AR nr. P.15.1117.N (overw. 19), Arr.Cass. 2016, 2526, nr. 714; Cass. 12 maart 2024, AR nr. P.23.1723.N (overw. 8).
29 Zie hierover J. Rozie, «De strafdoelstellingen in het licht van de gewijzigde rechtspraak van het Hof van Cassatie» (noot onder Cass. 16 maart 2021, AR nr. P.20.1123.N), NC 2022, (119-126), 119-120, nrs. 3-5. Zie reeds eerder J. Rozie, Voordeelsontneming. De wisselwerking tussen de toepassingsvoorwaarden en het rechtskarakter van de verbeurdverklaring van illegale vermogensvoordelen, Antwerpen, Intersentia, 2005, 100, nr. 68.
30 Zie verder, randnr. 15.
31 Cf. Cass. 21 mei 2002, AR nr. P.02.0138.N, RW 2002-03, 342, met noot S. Van Overbeke; Cass. 27 april 2004, AR nr. P.04.0090.N, onuitg.; Cass. 18 mei 2021, AR nr. P.21.0207.N, NC 2021, 355; Cass. 19 november 2024, AR nr. P.24.0784.N (antwoord op het tweede middel van de eiser III).
32 MvT, Parl.St. Kamer 2022-23, 3374-3375/001, 209.
33 Cf. infra, randnr. 25.
34 Zie hierna, randnr. 16.
35 Zie art. 43bis, eerste lid, Sw.: â... kan worden uitgesproken ...»).
36 Art. 43, eerste lid, Sw.: â... wordt ... altijd uitgesproken ...»).
37 Behoudens wanneer ze als hoofdstraf van niveau 1 wordt uitgesproken.
38 J. De Herdt, J. Rozie en D. Vandermeersch, Boek I van het nieuwe Strafwetboek. De nieuwe regels van het algemeen strafrecht toegelicht, Brugge, die Keure, 2024, 319.
39 Art. 43bis, eerste lid, Sw.
40 J. De Herdt, J. Rozie en D. Vandermeersch, Boek I van het nieuwe Strafwetboek. De nieuwe regels van het algemeen strafrecht toegelicht, Brugge, die Keure, 2024, 318.
41 F. Van Volsem, «De bijzondere verbeurdverklaring» in P. Waeterinckx, F. Van Volsem en F. Deruyck, Strafrecht in de onderneming, Antwerpen, Intersentia, 2016 (derde ed.), (791-864), 809, nr. 86.
42 Zie bv. art. 123ter, eerste lid, Sw. Zie voor een toepassingsgeval: Cass. 5 oktober 1954, Pas. 1955, I, 85.
43 Zie over de problematiek van de verbeurdverklaring in geval van pluraliteit van veroordeelde daders o.m. J. Rozie, «Over de hoofdelijkheid bij de voordeelsontneming» (noot onder Cass. 27 mei 2009, AR nr. P.09.0240.F), NC 2010, 180-184.
44 Zie verder, randnr. 49.
45 Art. 6.5 BW; art. 1382 oud BW.
46 Zie bv. Cass. 23 maart 2016, AR nr. P.15.1445.F, Arr.Cass. 2016, 701, nr. 208, RDP 2016, 708, met noot G.-F. Raneri; Cass. 14 maart 2024, AR nr. C.23.0240.N, concl. E. Herregodts, RW 2024-25, 116.
47 Art. 3 V.T.Sv.
48 Art. 45 Sw.; art. 67 nieuw Sw. Het betreft hier een bepaling die in ons huidige rechtsbestel eigenlijk een evidentie verwoordt. Zie over art. 45 Sw.: F. Kuty, Principes généraux du droit pénal belge, IV, La peine, Brussel, Larcier, 2014, 1282, nr. 4031.
49 Zie o.m. de artikelen 63, 145, 153, 165, 182, 185, 190 en 197 Sv. Cf. ook de in onbruik geraakte bepaling van art. 148 Sv.
50 E. Dirix, Het begrip schade, Antwerpen, Maarten Kluwer’s Internationale Uitgeversonderneming, 1984, 32-33, nr. 27. Zie thans, met betrekking tot de patrimoniale schade, art. 6.31, § 1, BW.
51 Art. 6.30 BW.
52 Behoudens uitzonderingen die de regel bevestigen, zie bv. de art. 6.10 en 6.11 BW (voorheen art. 1386bis oud BW).
53 E. Dirix, Het begrip schade, Antwerpen, Maarten Kluwer’s Internationale Uitgeversonderneming, 1984, 34-35, nr. 30.
54 Art. 6.33 BW. Zie hierover I. Samoy en G. Jocqué, «Het nieuwe buitencontractuele aansprakelijkheidsrecht in Boek 6 BW: vaarwel 1382 - deel 2», RW 2024-25, (722-737), p. 732, nrs. 108-109.
55 Art. 165, eerste lid, en art. 197 Sv.
56 E. Dirix, Het begrip schade, Antwerpen, Maarten Kluwer’s Internationale Uitgeversonderneming, 1984, 34-35, nr. 30.
57 R. Garraud, Traité théorique et pratique d’instruction criminelle et de procédure pénale, Parijs, Sirey, I, 1907, 247, nr. 112.
58 L. Dupont en R. Verstraeten, Handboek Belgisch strafrecht, Leuven, acco, 1990, 846, nr. 1583; J. Rozie, Voordeelsontneming. De wisselwerking tussen de toepassingsvoorwaarden en het rechtskarakter van de verbeurdverklaring van illegale vermogensvoordelen, Antwerpen, Intersentia, 2005, 109-110, nr. 79. Reeds van oudsher wordt het verschil benadrukt tussen enerzijds de teruggave als afgeleide van het eigendomsrecht en anderzijds de schadeloosstelling als een toepassing van art. 1382 oud BW (J.-S.-G. Nypels en J. Servais, Le code pénal belge interprété, I, 3de ed., 1938, 156, nr. 2).
59 A. Vandeplas, «Teruggave» in Comm.Straf., Mechelen, Kluwer, losbl. (Afl. 43 (30 juni 2003)), 2, nr. 1.
60 R. Garraud, Traité théorique et pratique d’instruction criminelle et de procédure pénale, Parijs, Sirey, I, 1907, 242-243, nr. 110.
61 E. Dirix, «Het algemene rechtsbeginsel: misdaad mag niet lonen» in Liber Amicorum Hélène Casman, Antwerpen, Intersentia, 2013, (183-192), 190.
62 In voorkomend geval dient de teruggave zelfs te worden bevolen in geval van vrijspraak of verval van de strafvordering: art. 348 en 352 Sv.
63 Cass. 12 september 2017, AR nr. P.17.0282.N, Arr.Cass. 2017, 1651, nr. 465.
64 Art. 67 nieuw Sw.: «Daarnaast beoogt de teruggave de materiële gevolgen van het bewezen verklaarde misdrijf teniet te doen, met als doel het herstel van de feitelijke toestand zoals die bestond vóór het plegen van het bewezen verklaarde misdrijf.».
65 Cass. 3 september 2013, AR nr. P.10.1836.N, RW 2015-16, 265, met noot.
66 Zie M. De Swaef, concl. voor Cass. 24 februari 2004, AR nr. P.03.1143.N, Arr.Cass. 2004, 289, nr. 96; Cass. 3 april 2007, AR nr. P.06.1610.N, Arr.Cass. 2007, 739, nr. 166.
67 Cass. 26 oktober 1925, Pas. 1926, I, 25; Cass. 24 oktober 1966, Pas. 1967, I, 260; Cass. 23 maart 1982, Arr.Cass. 1981-82, 915, nr. 443. Zie de art. 161 (j° 189 en 211) en 352 Sv. Vóór de inwerkingtreding van de wet van 21 december 2009 tot hervorming van het hof van assisen stond de regel van art. 352 Sv. in quasi identieke bewoordingen in art. 370 Sv. (oud).
68 Cass. 25 februari 2003, AR nr. P.02.0674.N, Arr.Cass. 2003, 498, nr. 133, waarin het Hof van Cassatie oordeelde dat het beslag in strafzaken een voorlopige dwangmaatregel is waardoor de bevoegde overheid, krachtens de wet en naar aanleiding van een misdrijf, een zaak onttrekt aan het vrije beschikkingsrecht van de eigenaar of de bezitter en, met het oog op de waarheidsvinding, de verbeurdverklaring, de teruggave of ter beveiliging van civielrechtelijke belangen, haar, in de regel, onder zich neemt. Zie ook de verwijzing naar de «beveiliging van civielrechtelijke belangen» in Cass. 22 oktober 2013, AR nr. P.13.0550.N, Arr.Cass. 2013, 2165, nr. 540, T.Strafr. 2014, 126, noot R. Schoefs. Zie verder S. Royer en R. Verstraeten, «Beslag in strafzaken» in Comm.Straf., Mechelen, Kluwer, losbl. (Afl. 95 (1 september 2020)), 46, nr. 74.
69 Zie ook F. Lugentz, «Recherche, saisie et confiscation des avantages patrimoniaux tirés de l’infraction. Sanction de l’auteur et indemnisation de la victime dans une approche patrimoniale de la délinquance» in F. George en N. Colette-Basecqz, (red.), Responsabilité civile et responsabilité pénale, Limal, Anthemis, 2021, (563-606), 593, voetnoot 99.
70 Cf. supra, randnrs. 7 en 9.
71 S. Verhelst, De rol van het slachtoffer in het straf(proces)recht, Antwerpen, Intersentia, 2013, (nr. 613), 514.
72 In de Nederlandse tekst van art. 67 nieuw Sw. wordt een enkele keer ook de term «toekennen» gebruikt, nl. bij de bepaling dat de bij equivalent verbeurdverklaarde geldsom aan de burgerlijke partij wordt toegekend.
73 Vgl. F. Lugentz, «Recherche, saisie et confiscation des avantages patrimoniaux tirés de l’infraction. Sanction de l’auteur et indemnisation de la victime dans une approche patrimoniale de la délinquance» in F. George en N. Colette-Basecqz, (red.), Responsabilité civile et responsabilité pénale, Limal, Anthemis, 2021, (563-606), 603: «... les dommages et intérêts dus à la partie civile et que l’attribution a vocation à apurer ...».
74 Cf. infra, randnr. 46.
75 Cf. supra, randnr. 26. Zie in dit verband ook overw. 7 in Cass. 22 januari 2024, AR nr. C.23.0215.N (RW 2024-25, 216, met noot), waarin kordaat wordt gesteld dat de rechtsfiguur van de teruggave als burgerlijke herstelmaatregel op grond van art. 44 Sw. niet valt te vergelijken met de modaliteit van de toewijzing bij een strafrechtelijke verbeurdverklaring overeenkomstig art. 43bis Sw.
76 J. Rozie, Voordeelsontneming. De wisselwerking tussen de toepassingsvoorwaarden en het rechtskarakter van de verbeurdverklaring van illegale vermogensvoordelen, Antwerpen, Intersentia, 2005, 304-305, nr. 233.
77 Cf. art. 6.33 BW. Zie meer in het algemeen S. De Rey, «Herstel in natura van contractuele en buitencontractuele schade: onbekend, onbemind?», RW 2019-20, (163-180), 174, nr. 31. Zie hierover I. Samoy en G. Jocqué, «Het nieuwe buitencontractuele aansprakelijkheidsrecht in Boek 6 BW: vaarwel 1382 - deel 2», RW 2024-25, (722-737), p. 732, nrs. 108-109.
78 J. Rozie, Voordeelsontneming. De wisselwerking tussen de toepassingsvoorwaarden en het rechtskarakter van de verbeurdverklaring van illegale vermogensvoordelen, Antwerpen, Intersentia, 2005, 304, nr. 232; S. Verhelst, De rol van het slachtoffer in het straf(proces)recht, Antwerpen, Intersentia, 2013, (nr. 613), 513.
79 Cass. 10 juni 2014, AR nr. P.14.0280.N, Arr.Cass. 2014, 1439, nr. 412, NC 2014, 500, noot L. Huybrechts, T.Strafr. 2014, 372, noot B.M.; Cass. 15 september 2021, AR nr. P.20.1045.F, Dr.pén.entr. 2022, 269, conclusie M. Nolet de Brauwere en met noot A. Verheylesonne; Cass. 12 maart 2024, AR nr. P.23.1723.N. Zie hierover C. Desmet, «Derdenbescherming bij strafrechtelijke inbeslagname en verbeurdverklaring», T.Strafr. 2008, (245-264), 259, nr. 27.
80 V. Sagaert, Zakelijke subrogatie, Antwerpen, Intersentia, 2003, 88-89, nr. 102, 91-93, nrs. 106-107 en 94, nr. 109.
81 E. Dirix, «De verbeurdverklaring met toewijzing aan de benadeelde» in Om deze redenen. Liber Amicorum Armand Vandeplas, Gent, Mys en Breesch, 1994, (185-199), 197-198, nrs. 16-17; V. Sagaert, Zakelijke subrogatie, Antwerpen, Intersentia, 2003, 93, nr. 108; G. Stessens, De nationale en internationale bestrijding van het witwassen. Onderzoek naar een meer effectieve bestrijding van de profijtgerichte criminaliteit, Antwerpen, Intersentia, 1997, 87-88, nr. 202.
82 C. Desmet, «Derdenbescherming bij strafrechtelijke inbeslagname en verbeurdverklaring», T.Strafr. 2008, (245-264), 258-259, nrs. 26-27. Vgl. Brussel 12 oktober 2000, TFR 2001, nr. 194, 58 (over een fiscale heffing op illegale vermogensvoordelen die eerder bij toepassing van art. 123ter Sw. tot eigendom van de Staat werden verklaard. Zie de bespreking van dit arrest door S. Speecke, Fiscaal straf- en strafprocesrecht, Mechelen, Kluwer, 2024, 225).
83 Cass. 15 september 2021, AR nr. P.20.1045.F, Dr.pén.entr. 2022, 269, conclusie M. Nolet de Brauwere en met noot A. Verheylesonne.
84 E. Francis, «Algemene principes van de bijzondere verbeurdverklaring en het beslag in strafzaken», T.Strafr. 2011, (306-336), 311, nr. 3.
85 Art. 43bis, derde lid, Sw.; art. 67 nieuw Sw. Afgezien van de vervanggoederen, wordt hier de verbeurdverklaarde equivalente geldwaarde bedoeld hetzij van vermogensvoordelen, hetzij van goederen die gediend hebben of bestemd waren om het misdrijf te plegen. Die equivalente geldwaarde moet de rechter volgens art. 43bis, tweede lid, Sw. verbeurdverklaren in zoverre die vermogensvoordelen en goederen niet in het vermogen van de veroordeelde kunnen worden teruggevonden (dit is dus de verbeurdverklaring bij equivalent of waardeconfiscatie, cf. supra, randnr. 17). Een opmerkelijke toepassing van die bepaling werd bv. gemaakt bij het misdrijf van krotverhuur, waarbij werd geoordeeld dat de verbeurdverklaarde huurgelden kunnen worden toegewezen aan de huurder die zich burgerlijke partij heeft gesteld (Corr. Gent 24 juni 2008, RW 2008-09, 1697, noot T. Vandromme; T. Vandromme, «Verhuur van krotwoningen» in Comm.Straf., Mechelen, Kluwer, losbl. (Afl. 96 (1 januari 2021)), 38, nr. 89.
86 Cass. 18 april 2006, AR nr. P.06.0011.N, Arr.Cass. 2006, 877, nr. 217; Antwerpen 20 juni 2024, RW 2024-25, 272, met noot.
87 In dezelfde zin: J. Raeymakers, «De (on)macht van een burgerlijke partij in het kader van een verbeurdverklaring met gemengd karakter» (noot onder Antwerpen 13 december 2022), T.Strafr. 2023, (247-252), 252.
88 F. Lugentz, «Recherche, saisie et confiscation des avantages patrimoniaux tirés de l’infraction. Sanction de l’auteur et indemnisation de la victime dans une approche patrimoniale de la délinquance» in F. George en N. Colette-Basecqz, (red.), Responsabilité civile et responsabilité pénale, Limal, Anthemis, 2021, (563-606), 565-566, nr. 3.
89 Zie met name titel IX van boek II van het Strafwetboek: «Misdaden en wanbedrijven tegen eigendommen» («Crimes et délits contre les propriétés»). Vgl. in het nieuw Strafwetboek (zie de wet van 29 februari 2024 tot invoering van boek II van het Strafwetboek, BS 8 april 2024, 40548 e.v.): boek II, titel 6 «Misdrijven tegen het vermogen» («Les infractions contre les biens»).
90 Het hoeft weliswaar niet noodzakelijk te gaan om een vermogensmisdrijf in de strikte zin van het woord. Zo bv. komt ook een verbeurdverklaring n.a.v. het misdrijf van misbruik van de zwakke toestand van personen in aanmerking (art. 442quater Sw.), ook al houdt dit een misdrijf tegen personen in (titel VIII van boek II van het Strafwetboek). Hetzelfde geldt bv. voor het losgeld dat aan de ontvoerders werd betaald naar aanleiding van een gijzeling (art. 347bis Sw.; art. 226 nieuw Sw.), wat onder het huidige recht een misdrijf tegen de openbare veiligheid is en onder het nieuw Strafwetboek een misdrijf tegen de persoonlijke vrijheid. Het voorbeeld van het losgeld dat bij een ontvoering werd betaald, ligt overigens aan de basis van de invoering van de figuur van de toewijzing: zie het advies van de RvSt, weergegeven in de MvT, Parl.St. Kamer, 1989-90, 987/1, 11.
91 Cf. supra, randnr. 29.
92 Cf. infra, randnr. 55.
93 Zie hierna, randnrs. 39 e.v.
94 Zie impliciet (met betrekking tot de mogelijkheid om cassatieberoep aan te tekenen) in Cass. 15 september 2021, AR nr. P.20.1045.F, Dr.pén.entr. 2022, 269, conclusie M. Nolet de Brauwere en met noot A. Verheylesonne. Zie ook, in verband met de mogelijkheid om hoger beroep aan te tekenen: Antwerpen 13 december 2022, RW 2023-24, 32, met noot, T.Strafr. 2023, 245, met noot J. Raeymakers; Antwerpen 20 juni 2024, RW 2024-25, 272, met noot; J. Raeymakers, «De (on)macht van een burgerlijke partij in het kader van een verbeurdverklaring met gemengd karakter» (noot onder Antwerpen 13 december 2022), T.Strafr. 2023, (247-252), 250-251. Het Grondwettelijk Hof is dienaangaande van oordeel dat het «niet kennelijk verkeerd» is om ervan uit te gaan dat het hoger beroep van de burgerlijke partij, beperkt tot de niet-toewijzing van het verbeurdverklaarde, uitsluitend een burgerrechtelijk karakter heeft: GwH 30 juni 2022, nr. 89/2022, overw. B.8.3 en B.16.3.
95 Hetzelfde geldt a fortiori bij de verbeurdverklaring met teruggave aan de burgerlijke partij, zoals bedoeld in art. 43bis, derde lid, eerste zin, Sw. Zie tevens art. 67, derde lid, tweede zin, nieuw Sw.
96 E. Dirix, «De verbeurdverklaring met toewijzing aan de benadeelde» in Om deze redenen. Liber Amicorum Armand Vandeplas, Gent, Mys en Breesch, 1994, (185-199), 195, nr. 13; V. Sagaert, Zakelijke subrogatie, Antwerpen, Intersentia, 2003, 93, nr. 108. Zie ook J. Raeymakers, «De (on)macht van een burgerlijke partij in het kader van een verbeurdverklaring met gemengd karakter» (noot onder Antwerpen 13 december 2022), T.Strafr. 2023, (247-252), 248 in fine.
97 Cf. supra, randnr. 23.
98 Cf. supra, randnr. 8.
99 Het is blijkbaar ook die gedachte die F. Kuty ertoe deed besluiten dat, anders dan werd beslist in het cassatie-arrest van 20 maart 2019 (AR P.17.0730.F), de toewijzing ook na de rechterlijke beslissing over de verbeurdverklaring mogelijk zou moeten zijn (F. Kuty, «Une jurisprudence discutable, potentiellement source d’une violation des principes d’égalité et de non-discrimination et de l’article 1er du Premier Protocole additionnel à la Convention de sauvegarde des droits de l’homme et des libertés fondamentales» (noot onder Cass. 20 maart 2019, AR nr. P.17.0730.F, RDP 2020 (1245-1261), 1260.
100 Zie de verwijzing naar «een zeker publiekrechtelijk karakter» van de teruggave bij J. De Herdt, J. Rozie en D. Vandermeersch, Boek I van het nieuwe Strafwetboek. De nieuwe regels van het algemeen strafrecht toegelicht, Brugge, die Keure, 2024, 372.
101 J. Raeymakers, «De (on)macht van een burgerlijke partij in het kader van een verbeurdverklaring met gemengd karakter» (noot onder Antwerpen 13 december 2022), T.Strafr. 2023, (247-252), 250.
102 Vgl. bij fiscale misdrijven art. 450bis, tweede lid, WIB 1992, zoals ingevoegd door de wet van 5 mei 2019, dat bepaalt dat het uit het fiscale misdrijf voortkomende vermogensvoordeel niet kan worden verbeurdverklaard in geval van effectieve betaling van de volledige fiscale vordering (zie hierover A.L. Claes en J. De Smedt, «De fiscus voor de strafrechter: de traditionele burgerlijke partijstelling versus de kersverse zelfstandige vordering», T.Strafr. 2022, (123-133), 129; S. Speecke, Fiscaal straf- en strafprocesrecht, Mechelen, Kluwer, 2024, 226).
103 Cf. supra, randnrs. 7 en 9. In het vigerende recht dient de verbeurdverklaring van vermogensvoordelen, ongeacht of ze gepaard gaat met een toewijzing, als facultatieve straf bovendien te worden gemotiveerd bij toepassing van art. 195 Sv.
104 Cf. supra, randnr. 23.
105 F. Lugentz, «Jurisprudence récente en matière de saisies et de confiscations» in A. Leroy (red.), L’entreprise face au risque pénal, Collection de la Conférence du jeune Barreau de Bruxelles, Brussel, Larcier, 2021, (149-197), 175.
106 Cf. supra, randnr. 5.
107 F. Lugentz, «Jurisprudence récente en matière de saisies et de confiscations» in A. Leroy (red.), L’entreprise face au risque pénal, Collection de la Conférence du jeune Barreau de Bruxelles, Brussel, Larcier, 2021, (149-197), 194.
108 Cf. supra, randnr. 13.
109 Cass. 10 juni 2014, AR nr. P.14.0280.N, Arr.Cass. 2014, 1439, nr. 412, NC 2014, 500, noot L. Huybrechts, T.Strafr. 2014, 372, noot B.M.; Cass. 15 september 2021, AR nr. P.20.1045.F, Dr.pén.entr. 2022, 269, conclusie M. Nolet de Brauwere en met noot A. Verheylesonne; Cass. 12 maart 2024, AR nr. P.23.1723.N.
110 Cass. 12 juni 2012, AR nr. P.11.2036.N, Arr.Cass. 2012, 1618, nr. 379, RW 2012-13, 1382, noot. In deze zaak had de rechter de beklaagde veroordeeld tot de verbeurdverklaring van de op grond van het misdrijf van misbruik van vennootschapsgoederen verworven vermogensvoordelen en tevens tot betaling aan de burgerlijke partij van een daarmee corresponderende schadevergoeding. Zie ook Cass. 21 februari 2024, AR nr. P.23.0276.F: «cette peine peut être prononcée indépendamment du bénéfice tiré de l’infraction ou de la destination donnée ultérieurement aux avantages patrimoniaux».
111 Cf. supra, randnr. 25.
112 J. Raeymakers, «De rechtsfiguren van teruggave en toewijzing ten gunste van een benadeelde, onder meer als bijzondere modaliteiten van de verbeurdverklaring als bijkomende strafsanctie», NC 2017, (446-470), 458-459, nrs. 34-35; F. Lugentz, «Recherche, saisie et confiscation des avantages patrimoniaux tirés de l’infraction. Sanction de l’auteur et indemnisation de la victime dans une approche patrimoniale de la délinquance» in F. George en N. Colette-Basecqz, (red.), Responsabilité civile et responsabilité pénale, Limal, Anthemis, 2021, (563-606), 592. Zie bv. Met betrekking tot een teruggave aan de burgerlijke partij: Cass. 8 mei 2012, AR nr. P.11.0583.N, Arr.Cass. 2012, 1201, nr. 281.
113 Cf. supra, randnr. 15. Dat de verbeurdverklaring van vermogensvoordelen niet werd bevolen bij gebrek aan een schriftelijke vordering van het openbaar ministerie, betekent weliswaar niet dat de strafrechtelijke beslissing geen gezag van gewijsde zou hebben voor de burgerlijke rechter met betrekking tot het punt dat het wel degelijk gaat om illegale vermogensvoordelen: cf. Cass. 8 januari 2016, AR nr. C.14.0319.F, RDP 2017, 128, noot G.-F. Raneri en F. Lugentz.
114 Arbitragehof 24 november 2004, nr. 190/2004, RW 2004-05, 1348 (overw. B.7.2).
115 Zie o.m. T. Incalza, Witwassen van fiscale vermogensvoordelen, Antwerpen, Intersentia, 2019, 314, nr. 383; F. Kuty, «Une jurisprudence discutable, potentiellement source d’une violation des principes d’égalité et de non-discrimination et de l’article 1er du Premier Protocole additionnel à la Convention de sauvegarde des droits de l’homme et des libertés fondamentales» (noot onder Cass. 20 maart 2019, AR nr. P.17.0730.F), RDP 2020, 1245-1261.
116 A. Verheylesonne, «L’attribution des choses confisquées à la partie civile: quand la Cour de cassation interprète une disposition légale pourtant claire» (noot onder Cass. 15 september 2021, AR nr. P.20.1045.F), Dr.pén.entr. 2022, 275-281. Zie daarentegen: F. Lugentz, «Recherche, saisie et confiscation des avantages patrimoniaux tirés de l’infraction. Sanction de l’auteur et indemnisation de la victime dans une approche patrimoniale de la délinquance» in F. George en N. Colette-Basecqz, (red.), Responsabilité civile et responsabilité pénale, Limal, Anthemis, 2021, (563-606), 598 in fine.
117 L. Huybrechts, «Is bij facultatieve verbeurdverklaring van criminele vermogensvoordelen de teruggave of toewijzing ervan aan de burgerlijke partij ook facultatief?» (noot onder Cass. 10 juni 2014, AR nr. P.14.0280.N), NC 2014, (503), 504, nr. 9.
118 Zie MvT, Parl.St. Kamer 1989-90, 987/1, 5 in fine-6 en het desbetreffende advies van de RvSt op p. 11.
119 Art. 42, 3°, Sw.
120 Art. 43bis, tweede lid, Sw.
121 Art. 43, eerste lid, Sw.
122 Art. 43bis, zevende lid, Sw.
123 Vgl. F. Lugentz, «Recherche, saisie et confiscation des avantages patrimoniaux tirés de l’infraction. Sanction de l’auteur et indemnisation de la victime dans une approche patrimoniale de la délinquance» in F. George en N. Colette-Basecqz, (red.), Responsabilité civile et responsabilité pénale, Limal, Anthemis, 2021, (563-606), 590.
124 Cf. supra, randnr. 38.
125 MvT, Parl.St. Kamer, 2022-23, 3374-3375/001, 264: «De voorgestelde tekst strekt er derhalve toe cumulatie tussen verbeurdverklaring en schadevergoeding te voorkomen, door de rechter te verplichten de teruggave te gelasten van de goederen waarvan de burgerlijke partij is beroofd of de toewijzing aan de burgerlijke partij van de goederen of waarden die door de veroordeelde in de plaats van deze goederen zijn gesteld of de toewijzing van de bedragen die door de veroordeelde ter uitvoering van de verbeurdverklaring zijn betaald in equivalent, die vervolgens in mindering zullen worden gebracht op de schadevergoeding.».
126 Art. 4, tweede en derde lid V.T.Sv.
127 Afgezien van de hypothese van een bij de schuldigverklaring door de strafrechter bevolen afzonderlijk onderzoek naar de vermogensvoordelen in de zin van art. 524bis Sv., waarvan in de praktijk maar weinig gebruik wordt gemaakt.
128 Cass. 20 maart 2019, AR nr. P.17.0730.F, Arr.Cass. 2019, 596, nr. 168, Pas. 2019, 561, nr. 168, conclusie D. Vandermeersch, RDP 2020, 1239, met kritische noot noot F. Kuty, die van oordeel is dat het bevelen van de toewijzing ook na de rechterlijke beslissing over de verbeurdverklaring mogelijk zou moeten zijn (F. Kuty, «Une jurisprudence discutable, potentiellement source d’une violation des principes d’égalité et de non-discrimination et de l’article 1er du Premier Protocole additionnel à la Convention de sauvegarde des droits de l’homme et des libertés fondamentales» (noot onder Cass. 20 maart 2019, AR nr. P.17.0730.F), RDP 2020 (1245-1261), 1260. Zie hierover ook J. Raeymakers, «De rechtsfiguren van teruggave en toewijzing ten gunste van een benadeelde, onder meer als bijzondere modaliteiten van de verbeurdverklaring als bijkomende strafsanctie», NC 2017, (446-470), 462, nr. 40 in fine; F. Lugentz, «Recherche, saisie et confiscation des avantages patrimoniaux tirés de l’infraction. Sanction de l’auteur et indemnisation de la victime dans une approche patrimoniale de la délinquance» in F. George en N. Colette-Basecqz, (red.), Responsabilité civile et responsabilité pénale, Limal, Anthemis, 2021, (563-606), 597. F. Lugentz merkt terecht op dat het de burgerlijke partij toekomt om ervoor te zorgen dat haar vordering tijdig in staat is om te worden beoordeeld door de strafrechter, zodat die laatste in hetzelfde vonnis uitspraak kan doen over de strafvordering (met inbegrip van de verbeurdverklaring met toewijzing) en de burgerlijke vordering (l.c., 599).
129 Art. 3.36 BW, voorheen de art. 7-8 Hypotheekwet.
130 Art. 165, eerste lid, 197 en 197bis Sv.
131 Zijnde de geldstraf vastgesteld op basis van het verwachte of uit het misdrijf behaalde voordeel, zoals bedoeld in art. 55 nieuw Sw. (cf. supra, randnr. 5).
132 Vgl. daarentegen J. Rozie, Voordeelsontneming. De wisselwerking tussen de toepassingsvoorwaarden en het rechtskarakter van de verbeurdverklaring van illegale vermogensvoordelen, Antwerpen, Intersentia, 2005, 312; S. Verhelst, De rol van het slachtoffer in het straf(proces)recht, Antwerpen, Intersentia, 2013, 515, nr. 614.
133 E. Francis, «Algemene principes van de bijzondere verbeurdverklaring en het beslag in strafzaken», T.Strafr. 2011, (306-336), 320. Zie ook J. Raeymakers, «De rechtsfiguren van teruggave en toewijzing ten gunste van een benadeelde, onder meer als bijzondere modaliteiten van de verbeurdverklaring als bijkomende strafsanctie», NC 2017, (446-470), 465, nr. 46.
134 J. Raeymakers, «De rechtsfiguren van teruggave en toewijzing ten gunste van een benadeelde, onder meer als bijzondere modaliteiten van de verbeurdverklaring als bijkomende strafsanctie», NC 2017, (446-470), 468-469, nr. 53.
135 Art. 67 nieuw Sw. Dat zal noodzakelijk ook het geval zijn bij de toekenning van een vordering tot schadevergoeding nà het vonnis op strafgebied: zie art. 67, laatste lid, nieuw Sw., cf. supra, randnr. 51.
136 Art. 464/1 e.v. Sv.
137 Antwoord van de minister van justitie op de vragen 56000400C en 56000423C, B. Versl. Commissie voor Justitie, COM 022 van 23 oktober 2024, 2024-25, 3 in fine-5.
138 Cf. hierover het antwoord van de minister van justitie in Vr. en Antw. Kamer 2024-25, 8 november 2024, nr. 56/002, 288-290 (Vr. nr. 37).
139 GwH 30 juni 2022, nr. 89/2022, overw. B.17.
140 Art. 464/1, § 5, laatste lid, Sv. Zie hieromtrent F. Lugentz, «Recherche, saisie et confiscation des avantages patrimoniaux tirés de l’infraction. Sanction de l’auteur et indemnisation de la victime dans une approche patrimoniale de la délinquance» in F. George en N. Colette-Basecqz, (red.), Responsabilité civile et responsabilité pénale, Limal, Anthemis, 2021, (563-606), 604, nr. 33.
141 F. Lugentz, «Recherche, saisie et confiscation des avantages patrimoniaux tirés de l’infraction. Sanction de l’auteur et indemnisation de la victime dans une approche patrimoniale de la délinquance» in F. George en N. Colette-Basecqz, (red.), Responsabilité civile et responsabilité pénale, Limal, Anthemis, 2021, (563-606), 587, nr. 25 in fine.
142 E. Dirix, «De verbeurdverklaring met toewijzing aan de benadeelde», in Om deze redenen. Liber Amicorum Armand Vandeplas, Gent, Mys en Breesch, 1994, (185-199), 199, nr. 19 in fine. Tevens in E. Dirix, De maatman voor het vermogensrecht in theorie en praktijk, Antwerpen, Intersentia, 2018, (13-27), 27, nr. 19 in fine.
143 C. Desmet, «Derdenbescherming bij strafrechtelijke inbeslagname en verbeurdverklaring», T.Strafr. 2008, (245-264), 259 in fine, nr. 27; E. Francis, «De uitvoering van de verbeurdverklaring: interne en internationale aspecten» in Belgisch-Luxemburgse Unie voor Strafrecht (red.), L’exécution des peines. De strafuitvoering, Brussel, la charte, 2006, (2-55), 39.