De houding van de Belgische bevolking over justitie anno 2024: algemene resultaten en bevindingen over burgerlijk recht uit de vijfde Justitiebarometer
Stephan Parmentier en Charlotte François, KU Leuven1
«Hoe kijkt de burger naar justitie en haar actoren?» Op deze centrale vraag tracht de vijfde Justitiebarometer (2024), een opinieonderzoek uitgevoerd op vraag van de Hoge Raad voor Justitie, een antwoord te geven. In onderstaand stuk worden de voornaamste bevindingen weergegeven en, waar mogelijk, vergeleken met de vorige editie van 2014. Eerst wordt er gefocust op de algemene vragen, waaronder de mate van vertrouwen in de instellingen, de mate van tevredenheid over (de werking van) justitie in het algemeen en hoe burgers staan ten aanzien van advocaten en rechters. Vervolgens wordt dieper ingegaan op de vragen omtrent het burgerlijk recht. We sluiten af met enkele reflecties omtrent de waarde van een dergelijk onderzoek naar de publieke opinie, en enkele aanbevelingen.
Inleiding1
Grondig onderzoek naar de publieke opinie over de Belgische justitie dateert van relatief recente datum. In 2002 namen twee onderzoeksploegen van de KU Leuven en de Université de Liège de eerste «Justitiebarometer» af, met financiering van het Federaal Wetenschapsbeleid en de Koning Boudewijnstichting. Het onderzoek was een reactie op de talrijke problemen van de Belgische politie en justitie in de voorafgaande decennia, met als culminatiepunten de zaak Dutroux en de ingrijpende hervormingen binnen politie en justitie.2 Men stelde immers vast dat er, in tegenstelling tot in andere landen, in België geen enkel ijkpunt bestond om de houding van de bevolking ten aanzien van justitie in kaart te brengen. Om hierin verandering te brengen werd in de eerste jaren van de nieuwe eeuw de «Justitiebarometer» ontwikkeld, op basis van een vragenlijst die werd voorgelegd aan een representatief staal van de Belgische bevolking. De resultaten van dit allereerste kwantitatief onderzoek zijn elders opgelijst en geanalyseerd.3
De volgende afnames van de Justitiebarometer werden toevertrouwd aan de Hoge Raad voor Justitie (HRJ), die sindsdien vier dergelijke onderzoeken financierde en superviseerde (2007, 2010, 2014 en 2024). Terwijl de eerste reeks van vier Justitiebarometers met een tijdsinterval van 3 à 5 jaar werd uitgevoerd, valt onmiddellijk de langere tijdsperiode tussen de voorlaatste en de laatste afname op (respectievelijk in 2014 en 2024). Aangezien het eindrapport zich hierover in stilzwijgen hult, kan enkel de HRJ zélf voor een afdoende verklaring zorgen. In elk geval is het heel belangrijk dat de draad opnieuw is opgenomen, want elke andere beslissing zou dit soort onderzoek op termijn hebben doen uitdoven, en aldus ook de vele wetenschappelijke en financiële inspanningen van de laatste decennia aanzienlijk in waarde hebben doen dalen.
Zoals bij de vorige afnames bestond de totale populatie voor dit onderzoek uit burgers, wonend in België en minimaal vijftien jaar oud, wat in deze afname betrekking had op 9.765.753 personen. Om een representatief beeld te verkrijgen werd een netto-steekproefgrootte van 1.650 personen samengesteld. In dit onderzoek hebben 1.887 respondenten de vragenlijst aangevat, waarvan 1.693 als geldig in aanmerking werden genomen (aangezien ze 80% of meer van de vragenlijst hadden ingevuld).4 Het valt op te merken dat deze omvang in dezelfde lijn ligt als de vorige editie van 2014 (N = 1.501), maar dat beide laatste afnames slechts de helft van het aantal bevraagde personen tijdens de eerste drie afnames omvatten (2002 = 3.200; 2004 = 3.210; 2007 = 3.237), wat ongetwijfeld toeliet om de survey sneller - en ook goedkoper - uit te voeren. Met deze steekproef beoogde men zowel statistisch onderbouwde conclusies te trekken voor de gehele Belgische bevolking vanaf vijftien jaar, alsook besluiten op het niveau van specifieke subpopulaties. Volgens de opdrachtgever diende de steekproef representatief te zijn naar de volgende primaire variabelen: gender, gewest van de woonplaats en leeftijdsklasse.5 Wanneer bepaalde specifieke subgroepen over- of ondervertegenwoordigd zijn, kan dit ervoor zorgen dat de resultaten niet veralgemeenbaar zijn naar de volledige populatie. Omdat er, zoals bij de voorgaande afnames, significante verschillen bleken te bestaan tussen de netto-steekproefgrootte en de actuele verdeling in de gehele populatie, werden er wegingscoëfficiënten6 toegepast, met andere woorden, de respondenten kregen een bepaald gewicht toegekend op basis van de objectieve cijfers qua gender, gewest en leeftijdscategorie in de hele bevolking.7 Op die manier werden in de resultaten de juiste verhoudingen hersteld en kon de representativiteit van de steekproef worden gegarandeerd, met een betrouwbaarheidsniveau van 95%.8 De bevraging werd afgenomen tussen half februari en half maart 2024.
Vanaf de eerste bevraging in 2002 bleek er een verband te bestaan tussen eerdere contacten met justitie en de houding van de bevolking ten aanzien van justitie. Ook de Justitiebarometer 2024 heeft deze variabele uitdrukkelijk bevraagd. Hieruit blijkt dat ruim een vijfde van de respondenten (23%) de afgelopen vijf jaar in contact kwam met justitie naar aanleiding van een burgerlijke zaak. 55% van deze groep respondenten startte de zaak op en was in hoofde eiser, 35% was in hoofde verweerder. Zo’n 6% kwam als getuige in contact. Meer dan drie vierde (77%) van de respondenten kwam niet in contact met justitie n.a.v. een burgerlijke zaak. Wat betreft strafzaken kwam 10% van de respondenten de afgelopen vijf jaar in contact met justitie. Iets meer dan vier op de tien van hen (42%) gaf aan verdachte te zijn in een strafzaak en voor ongeveer evenveel respondenten uit dezelfde groep (40%) was dit in de hoedanigheid als slachtoffer. 13% van deze respondenten werd opgeroepen als getuige. De grote meerderheid (90%) van het totaal aantal respondenten kwam niet in contact met justitie n.a.v. een strafzaak.9
Eén op de zeven (15%) respondenten heeft of had beroepsmatig met justitie te maken en dus 85% van de respondenten helemaal niet.10
Conform de gehanteerde methodiek van de eerdere Justitiebarometers opteerde men ook bij deze afname voor telefonische CATI-interviews.11 Burgers die aangaven niet telefonisch te willen meewerken maar wel spontaan aangaven de vragenlijst online te willen invullen, ontvingen deze via e-mail. In totaal vulden of beantwoordden 1693 respondenten12 de vragenlijsten voldoende volledig in om als geldig in aanmerking te worden genomen en te dienen als basis voor de analyse.13
Resultaten van de vijfde Justitiebarometer (2024)
Vanaf de allereerste afname in 2002 bestond de vragenlijst uit drie grote delen, die ook in de editie van 2024 terugkeren. In het algemeen deel werd een aantal vragen gesteld, onder andere over het vertrouwen in de instellingen, de werking van justitie en de justitiële actoren. Daarna volgden het tweede deel, met een reeks vragen in verband met burgerlijk recht, en het derde deel, met meerdere vragen in verband met strafrecht.
Hieronder worden de voornaamste resultaten van de vijfde justitiebarometer beschreven. Ze volgen de structuur van de vragenlijst, zij het dan dat zich een selectie opdrong en daarom enkel het algemeen deel en het deel over burgerlijk recht aan bod komen. Deze selectie volgt uit de vaststelling dat het grootste deel van de zaken bij justitie betrekking heeft op het burgerlijk recht, en het grootste deel van de advocaten zich met burgerlijk recht bezighoudt. Dat laatste bleek onder meer uit de meest recente Advocatenbarometer van 2020.14
In dit stuk worden eerst de algemene vragen beschreven alsook het aandeel respondenten dat al dan niet akkoord gaat met de stelling. Daarnaast worden de socio-economische en sociodemografische kenmerken die verband houden met de opinies over justitie aangehaald. Waar mogelijk wordt een vergelijking gemaakt met de cijfers uit de laatste editie van 2014. Een terugkoppeling naar de eerste editie van 2002 wordt gemaakt wanneer de cijfers toen (veel) lager bleken dan de huidige barometer, om de nodige nuance door de tijd heen aan te brengen. Aangezien de algemene vragen zowel betrekking hadden op het burgerlijk als het strafrecht, kan de perceptie bij de respondenten van strafzaken een invloed hebben gehad op de antwoorden op de vragen uit het algemene deel. Vervolgens wordt ingegaan op de topics die verband houden met het burgerlijk recht. Ook hier worden de variabelen die verband houden met de opinies weergegeven en wordt, waar mogelijk, een vergelijking gemaakt met de cijfers van de Justitiebarometer 2014.
Vooraleer de vragen en antwoorden weer te geven, dient opgemerkt te worden dat de respondenten telkens hun keuze konden maken uit de volgende vier antwoordmogelijkheden: niet akkoord, eerder niet akkoord, eerder akkoord en akkoord. Wanneer respondenten niet konden of wensten te antwoorden, konden zij de categorie «geen mening» kiezen.15
Algemene vragen - Vertrouwen in de instellingen16
Op de vraag «Kan u mij voor elke instelling in het algemeen zeggen of u vertrouwen in deze instelling heeft?» geeft 54% van de respondenten aan (eerder) vertrouwen te hebben in justitie. In vergelijking met de andere instellingen volgt justitie na politie (81%) en het onderwijs (81%). De instellingen die het minst scoren in termen van vertrouwen, zijn de pers (44%), het parlement (41%), de regering (36%) en de religieuze instellingen (34%). 44% van de respondenten geeft echter aan (eerder) geen vertrouwen te hebben in justitie.
Hooggeschoolde respondenten en schoolgaande respondenten, alsook respondenten die zichzelf en hun gezin tot de hogere sociale klasse rekenen, hebben (eerder) vertrouwen in justitie. Daarnaast ziet men dat beroepsactieve respondenten en respondenten die tot de eerste generatie17 migranten behoren, (eerder) vertrouwen hebben. Respondenten die in de afgelopen vijf jaar contact hadden met justitie n.a.v. een burgerlijke of strafzaak, blijken (eerder) geen vertrouwen in justitie te hebben.
Wat het vertrouwen in de andere instellingen betreft, zien we dat het onderwijs en de politie afgetekend samen bovenaan staan (beide met 81%), en dat justitie een aantal instellingen ruim achter zich laat, zoals de pers (44%), de politieke instellingen (parlement = 41% en de regering = 36%) en de religieuze instellingen (34%) (figuur 4).
Wanneer vergeleken wordt met de resultaten uit het verleden, kan men stellen dat het vertrouwen bij de burger ten aanzien van justitie gedaald is met 7 procentpunten ten opzichte van de laatste barometer van 2014 (61%) maar nog steeds 13 procentpunten hoger ligt ten opzichte van de eerste barometer van 2002 (41%) (figuur 5).


Algemene vragen - Over justitie in het algemeen
De respondenten kregen vier stellingen voorgelegd die handelden over «justitie in het algemeen».
Met de stelling «Wanneer een persoon als partij betrokken wordt in een rechtszaak zal hij een eerlijk proces krijgen» gaat 67% van de respondenten (eerder) akkoord. Mannen, hooggeschoolde respondenten, respondenten die zichzelf tot de hogere sociale klasse rekenen en respondenten uit de eerste generatie migranten geven aan (eerder) akkoord te gaan met deze stelling, alsook respondenten die beroepsmatig met justitie te maken hebben. Merk op dat 70% van de respondenten die de afgelopen vijf jaar contact hadden met justitie, (eerder) akkoord gaat met deze stelling. Bijna drie op de tien (28%) gaat (eerder) niet akkoord met bovenstaande stelling.
De algemene cijfers voor deze vraag betekenen een daling ten opzichte van 2014 (76%), maar blijven ongeveer stabiel met de resultaten van de editie van 2002 (65%).
57% van de respondenten gaat (eerder) akkoord met de stelling dat «De burger gemakkelijk een zaak voor de rechtbank kan brengen». Respondenten uit de jongste leeftijdsklasse (15-24 jaar) en respondenten die zichzelf tot de middenklasse rekenen, gaan (eerder) akkoord. Respondenten die de afgelopen vijf jaar geen contact hadden met justitie, zijn ook vaker van mening dat de burger gemakkelijk een zaak voor de rechtbank kan brengen. 37% van de respondenten gaat met deze stelling (eerder) niet akkoord.
Ook deze cijfers vormen een daling ten aanzien van de barometer van 2014 (68%), maar komen sterk overeen met het niveau van 2002 (56%).
Met de stelling «Justitie geeft voldoende informatie over haar werking» gaat drie op de tien (30%) respondenten (eerder) akkoord en 65% (eerder) niet akkoord. Respondenten uit de jongste leeftijdsklasse, respondenten uit de eerste generatie migranten en respondenten met een Belgische achtergrond gaan vaker (eerder) akkoord. Wie de afgelopen vijf jaar contact had met justitie, gaat (eerder) niet akkoord.
Ten opzichte van 2014 (35%) tonen de cijfers een daling van 5 procentpunten, maar het percentage van respondenten ligt hoger dan bij de editie van 2002 (19%).
Wat betreft de «betaalbaarheid van de toegang tot justitie» gaat 29% van de respondenten (eerder) akkoord en 59% (eerder) niet akkoord. Het aandeel respondenten die «geen mening» hebben aangeduid, ligt op 12%. Mannelijke respondenten en respondenten uit het Brussels Hoofdstedelijk Gewest gaan vaker (eerder) akkoord, alsook respondenten die behoren tot de jongste leeftijdsklasse, respondenten die behoren tot de eerste generatie migranten en schoolgaande respondenten. Daarnaast gaan respondenten die de afgelopen vijf jaar niet in contact kwamen met justitie, vaker (eerder) akkoord.
Deze stelling werd in de vorige edities niet bevraagd, waardoor er geen vergelijking mogelijk is. Het rapport geeft geen verdere aanwijzingen over de redenen waarom deze vraag werd toegevoegd.
Algemene vragen - Werking justitie
Op de vraag naar de mate van «tevredenheid over de werking van justitie in het algemeen» blijkt dat bijna de helft van de respondenten (48%) (eerder) tevreden is en geeft 46% aan (eerder) ontevreden te zijn.
Respondenten uit de oudste leeftijdsklasse (> 80 jaar) en respondenten die tot de eerste generatie migranten behoren, zijn vaker (eerder) tevreden, alsook respondenten die de afgelopen vijf jaar geen contact hadden met justitie.
De mate van tevredenheid daalt met 9 procentpunten ten opzichte van 2014 (57%), maar ligt hoger dan de resultaten van de eerste barometer in 2002 (43%).
Wat betreft de «evolutie van de werking van justitie» vindt 36% van de respondenten dat de werking achteruitgaat. 42% meent echter geen evolutie waar te nemen, terwijl 15% vindt dat de werking erop vooruitgaat. 7% van de respondenten gaf aan geen mening hierover te hebben.
Respondenten uit Wallonië, respondenten uit de leeftijdsklasse van 50 tot 64 jaar, schoolgaande respondenten en respondenten die zichzelf beschouwen als behorend tot de lagere sociale klasse, gaan (eerder) akkoord met de stelling dat de werking erop achteruitgaat. Ook het hebben van een Belgische achtergrond, tot de derde generatie migranten behoren of in de laatste vijf jaar contact gehad hebben met justitie, zijn significante kenmerken.
Het aandeel van de respondenten die vinden dat de werking erop achteruitgaat, lag nooit eerder zo hoog als in deze editie en kent een stijging van 12 procentpunten ten opzichte van 2014 (24%). Omgekeerd lag het aandeel respondenten dat de werking erop vooruit zag gaan, nooit zo laag en daalt het met 10 procentpunten ten opzichte van 2014 (25%).
Algemene vragen - Procedures voor de rechtbank
Naar de houding ten aanzien van de procedures voor de rechtbank werd gepeild aan de hand van vier vragen.
Bijna negen op de tien respondenten (89%) vindt dat «de behandeling van een rechtszaak in het algemeen te lang duurt». Respondenten die vaker (eerder) akkoord gaan, zijn hooggeschoold of schoolgaand en zijn respondenten met een Belgische achtergrond. 8% van de respondenten gaat (eerder) niet akkoord.
Het percentage dat (eerder) akkoord gaat, daalt licht ten opzichte van de editie van 2014 (92%).
Met de stelling «De beslissingen zijn rechtvaardig» gaat 46% van de respondenten akkoord. Ongeveer hetzelfde aandeel respondenten (47%) gaat (eerder) niet akkoord. Zowel respondenten uit de oudste leeftijdsklasse (80 jaar en ouder), mannelijke respondenten, hooggeschoolde respondenten als respondenten die zichzelf tot de hogere sociale klasse rekenen, gaan vaker (eerder) akkoord. Ook wie in de afgelopen vijf jaar geen contact had met justitie, meent vaker dat de beslissingen (eerder) rechtvaardig zijn.
In 2014 ging nog 61% van de respondenten (eerder) akkoord met deze stelling.
37% van de respondenten vindt dat «iemand moet kunnen worden vrijgesproken wegens procedurefouten». Respondenten uit Wallonië en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en respondenten uit de jongste leeftijdsklasse (15-24 jaar) gaan vaker (eerder) akkoord. Ook schoolgaande respondenten, kortgeschoolde respondenten en respondenten uit de eerste generatie migranten zijn het vaker (eerder) eens met deze stelling. Bijna zes op de tien respondenten (58%) gaat (eerder) niet akkoord met deze stelling.
Dit aandeel is een lichte stijging ten opzichte van de editie van 2010 (34%). In de laatste editie van 2014 werd deze stelling echter niet opgenomen, en het rapport geeft geen informatie waarom de vraag deze keer opnieuw werd ingesloten.
Ongeveer één derde van de respondenten (32%) vindt dat «de juridische taal voldoende duidelijk» is. Deze beoordeling hangt samen met het behoren tot de jongste leeftijdsklasse (15-24 jaar), het behoren tot de midden- en hogere klasse en het behoren tot de eerste generatie migranten. Daarnaast zijn schoolgaande respondenten en kortgeschoolde respondenten het vaker (eerder) eens met de bovenstaande stelling. 65% van de respondenten geeft aan (eerder) niet akkoord te gaan.
Het algemene percentage vormt een daling ten aanzien van 2014 (37%), maar is hoger dan bij de eerste editie in 2002 (26%).
Algemene vragen - Mening over advocaten
Zeven op de tien respondenten (70%) zijn van mening dat «advocaten voldoende kennis hebben van hun dossier», terwijl ongeveer twee op de tien respondenten (21%) (eerder) niet akkoord gaan met deze stelling. Bijna één op de tien (9%) respondenten geeft aan geen mening te hebben over deze stelling.
Wie vaker (eerder) akkoord gaat, zijn respondenten wonend in Vlaanderen, schoolgaande of hooggeschoolde respondenten. Daarnaast gaan respondenten die zichzelf tot de hogere sociale klasse rekenen en respondenten met een Belgische achtergrond ook vaker (eerder) akkoord. Ook wie de afgelopen vijf jaar niet in contact kwam met justitie, is het vaker (eerder) eens met deze stelling.
In de vorige editie van 2014 werd deze stelling niet opgenomen, terwijl in 2010 74% van de respondenten hiermee akkoord ging. Ook in de eerste twee afnames (2002 = 60% en 2007 = 71%) was deze stelling opgenomen, maar vreemd genoeg geeft de Justitiebarometer 2024 hierover geen informatie. Het rapport van 2010 doet dat wel, alsook een wetenschappelijk artikel van 2011.18
Algemene vragen - Mening over rechters
Ruim zes op de tien (62%) respondenten vindt dat «rechters voldoende kennis hebben van hun dossiers». Bijna drie op de tien (27%) respondenten gaat (eerder) niet akkoord en 11% geeft aan geen mening te hebben.
Wie het vaker (eerder) eens is met deze stelling, zijn respondenten die wonen in Vlaanderen, respondenten die behoren tot de jongste (15-24 jaar) en oudste (> 80 jaar) leeftijdsklasse, hooggeschoolde of schoolgaande respondenten en respondenten met een hogere (subjectieve) sociale klasse. Ook het behoren tot de eerste generatie migranten, een Belgische achtergrond hebben en geen contact hebben gehad met justitie tijdens de laatste vijf jaar zijn kenmerken die samen horen met de beoordeling van deze stelling.
Het aandeel positieve antwoorden blijft stabiel ten aanzien van de editie van 2014 (62%) en ligt 7 procentpunten hoger dan bij de eerste editie van 2002 (55%).
De helft (50%) van de respondenten vindt dat «rechters recht spreken in alle onafhankelijkheid». Vier op de tien respondenten (41%) gaan hier (eerder) niet mee akkoord, terwijl bijna één op de tien (9%) zich hierover geen mening vormt.
Respondenten uit de oudste leeftijdsklasse, mannen, hooggeschoolde respondenten en respondenten die zichzelf tot de hogere sociale klasse rekenen, zijn het vaker (eerder) eens, alsook respondenten uit de eerste generatie migranten en respondenten die geen contact hebben gehad met justitie tijdens de afgelopen vijf jaar.
Het aandeel positieve antwoorden vormt een daling van 9 procentpunten ten aanzien van de editie van 2014 (59%).
Vier op de tien (40%) respondenten gaan (eerder) akkoord met de uitspraak dat «rechters alle burgers op gelijke wijze» behandelen. Meer dan de helft van de respondenten (55%) gaat echter (eerder) niet akkoord met deze stelling en zo’n 6% heeft geen mening over deze stelling.
Wie het vaker (eerder) eens is met deze stelling, zijn hooggeschoolde respondenten, respondenten uit de (subjectieve) hogere sociale klasse, respondenten met een Belgische achtergrond of respondenten die behoren tot de eerste generatie migranten en respondenten die recent geen contact hebben gehad met justitie.
In de laatste editie lag het aandeel van positieve uitspraken op 48%, terwijl dit in de editie van 2002 op 37% lag.
Ruim één vierde (26%) van de respondenten gaat (eerder) akkoord met de stelling «rechters handelen zaken snel af», terwijl twee derde (65%) dit (eerder) niet vindt. Bijna een tiende (9%) gaf aan geen mening te hebben. Respondenten die in Vlaanderen wonen en zij die kortgeschoold zijn, denken hier positiever over.
Het aantal respondenten die (eerder) akkoord gaan, vertoont een lichte stijging ten opzichte van de editie van 2010 (24%).
Algemene vragen - Opname van de zittingen
Bijna drie vierde (73%) van de respondenten meent dat «de zittingen van de rechtbanken moeten worden opgenomen». Bijna één vierde van de respondenten (23%) is deze mening echter (eerder) niet toegedaan.
Respondenten uit Wallonië, respondenten uit de jongste leeftijdsklasse (15-24jaar) en respondenten van de tweede generatie migranten gaan vaker (eerder) akkoord met deze stelling. Ook schoolgaande en middengeschoolde respondenten zijn vaker deze mening toegedaan.
Het betreft een toename van 30 procentpunten ten aanzien van de editie van 2014 (43%).
Algemene vragen - Informatie over justitie
Op de vraag «Hoe verneemt u informatie over justitie?» gaf bijna acht op de tien (79%) respondenten aan dat zij informatie ontvangen via het (televisie)journaal. Dit wordt gevolgd door (terloopse) gesprekken met vrienden, familie en/of kennissen over of naar aanleiding van bepaalde gebeurtenissen (68%), het lezen van kranten en tijdschriften (61%), het bekijken van duidingsprogramma’s (58%) en opsporingsprogramma’s (53%) en via sociale media (52%). Daarnaast geeft iets meer dan één op de tien (12%) respondenten aan info via een andere weg te verkrijgen.
Wanneer we kijken naar de sociodemografische en socio-economische kenmerken, geven respondenten uit Vlaanderen aan eerder informatie in te winnen via het (televisie)journaal, kranten en tijdschriften en sociale media. Respondenten uit Wallonië halen hun info vaker uit opsporings- en duidingsprogramma’s.
Respondenten van vijftig jaar en ouder winnen hun informatie vaker in via het (televisie)journaal, het lezen van kranten en tijdschriften en duidingsprogramma’s. Respondenten uit de jongste leeftijdsklasse en schoolgaanden geven aan eerder sociale media en gesprekken te gebruiken.
Het lezen van kranten en tijdschriften en het bekijken van duidingsprogramma’s wordt daarnaast als informatiebron eerder aangeduid door hooggeschoolde en schoolgaande respondenten en respondenten die zichzelf tot de hogere klasse rekenen. Respondenten uit de lagere sociale klasse daarentegen geven vaker sociale media aan als bron.
Wie professionele ervaring met justitie heeft, doet vaker een beroep op kranten en tijdschriften dan wie geen beroepservaring met justitie heeft.
Niet-beroepsactieve respondenten geven aan vaker informatie te verkrijgen via het journaal dan beroepsactieve respondenten. Deze laatste categorie verkrijgt eerder info via (terloopse) gesprekken naar aanleiding van of over een gebeurtenis.
Wanneer we kijken naar respondenten met een Belgische achtergrond, geven zij vaker aan informatie over justitie te vernemen via het (televisie)journaal en kranten en tijdschriften. Respondenten uit de eerste en tweede generatie migranten gebruiken eerder sociale media.
Wie de laatste vijf jaar contact had met justitie naar aanleiding van een burgerlijke of een strafzaak, wint zijn info vaker in via (terloopse) gesprekken met familieleden, vrienden en kennissen. Wie geen contact had met justitie, gebruikt vaker het (televisie)journaal en kranten en tijdschriften.
Aangezien deze vraag in de vorige barometers niet aan bod kwam, is een vergelijking van de cijfers niet mogelijk. De vraag is zeker relevant in het licht van het wijzigende medialandschap en de snelle opkomst van de sociale media, maar het rapport 2024 geeft geen nadere toelichtingen over de precieze redenen om deze vraag op te nemen.
Het burgerlijk recht - Deskundigen19
Naast de algemene vragen omvatte de Justitiebarometer 2024 ook een handvol vragen over het burgerlijk recht. Het eerste aspect handelde over de aanstellingen van deskundigen. Dit topic werd bevraagd aan de hand van drie stellingen.
Met de eerste stelling «Het is belangrijk dat deskundigen kunnen worden aangesteld ook al wordt de duur van de rechtszaak hierdoor langer», ging 87% van de respondenten (eerder) akkoord en 6% (eerder) niet akkoord.
Respondenten uit Vlaanderen, respondenten uit de leeftijdsklassen tussen 25-49 jaar en 50-64 jaar, hooggeschoolden en respondenten uit de midden- en hogere klasse gaan vaker (eerder) akkoord. Ook beroepsactieve respondenten en respondenten die professionele ervaring met justitie hebben, zijn het hier vaker (eerder) mee eens.
Het resultaat wijst op een lichte daling ten opzichte van de editie van 2014 (90%).
Met de tweede stelling «Het is belangrijk dat deskundigen kunnen worden aangesteld ook al worden de kosten hierdoor hoger», gingen zeven op de tien (eerder) akkoord (71%). Ruim één vijfde van de respondenten (21%) ging (eerder) niet akkoord.
Hooggeschoolde respondenten, respondenten uit de hogere sociale klasse en beroepsactieve respondenten gaven aan (eerder) akkoord te gaan, alsook respondenten met een Belgische achtergrond en respondenten met professionele ervaring met justitie.
Het aandeel van positieve antwoorden ten opzichte van de laatste editie van 2014 vertoont een daling van 10 procentpunten (81%).
Als laatste werd bevraagd of «het belangrijk is dat deskundigen kunnen worden aangesteld, omdat dit zorgt voor een beter dossier». Bijna negen op de tien respondenten (89%) zijn (eerder) deze mening toegedaan, terwijl 5% (eerder) niet akkoord gaat.
Respondenten die aangaven (eerder) akkoord te gaan, zijn respondenten uit Vlaanderen, respondenten die behoren tot de jongere leeftijdsklassen en respondenten die een Belgische achtergrond hebben. Daarnaast zijn hooggeschoolde respondenten, respondenten uit de middenklasse en beroepsactieve respondenten het hier (eerder) mee eens.
Aangezien deze stelling in de voorgaande afnames niet werd opgenomen, is er geen vergelijking mogelijk. Het rapport 2024 geeft geen informatie over de redenen om deze vraag toe te voegen.
Het burgerlijk recht - Bijstaan van de rechter door burgers gespecialiseerd in een onderwerp
Ruim zeven op de tien respondenten (74%) gaat (eerder) akkoord met de vraag of «de bijstand door burgers die zelf geen beroepsrechter zijn maar wel gespecialiseerd in het onderwerp mag veralgemeend worden naar andere burgerlijke zaken, voor het nemen van een beslissing door de rechter». Bijna één op de vijf respondenten (17%) gaat hiermee (eerder) niet akkoord en bijna één tiende (9%) heeft hierover geen mening.
Merk op dat er met geen enkel sociodemografisch en socio-economisch kenmerk een verband kan worden vastgesteld.
Het aantal positieve antwoorden vertoont een lichte stijging ten aanzien van de editie van 2014 (72%).
Het burgerlijk recht - Verzoening
Als laatste aspect van het burgerlijk recht werd aan de respondenten volgende stelling voorgelegd: «Vooraleer de rechter de zaak behandelt en een beslissing neemt, kunnen de partijen in een burgerlijke zaak ook onderling naar een oplossing zoeken voor hun probleem en zelf een regeling voorstellen. Dit wordt verzoening genoemd. Bent u (eerder) voorstander van deze manier om conflicten op te lossen?» Negen op de tien (90%) respondenten is (eerder) voorstander van verzoening, en 8% geeft aan (eerder) tegen te zijn.
Respondenten uit de leeftijdsklasse van 65-79 jaar, hooggeschoolde respondenten en respondenten met een Belgische achtergrond gaan (eerder) akkoord met de praktijk van verzoening.
Het aandeel van de personen die (eerder) voorstander zijn, vertoont een lichte daling in vergelijking met de editie van 2014 (92%).
Tussenbalans
Zoals bij de voorgaande afnames produceert ook deze editie van de Justitiebarometer een goudmijn aan interessante informatie, uitgedrukt in absolute cijfers en gelaagde percentages, gerelateerd aan tal van variabelen van sociodemografische en socio-economische aard, én aan het contact met justitie, en bovendien vergeleken met de resultaten van voorgaande edities. Hierdoor ontstaat een vrij gedetailleerd beeld van de wijze waarop de Belgische bevolking anno 2024 aankijkt tegen justitie.
Eerst en vooral laat deze recente editie van de Justitiebarometer een genuanceerd beeld zien. Met een algemeen niveau van vertrouwen dat lichtjes boven de helft (54%) ligt, plaatst justitie zich in de bovenste helft van de zeven bevraagde instellingen. Ze scoort beduidend lager dan het onderwijs en de politie (telkens 81%), maar aanzienlijk beter dan het parlement (41%) en de regering (36%). Aan de onderzijde van de institutionele kaart vinden we de religieuze instellingen (34%), die zich al vanaf de eerste Justitiebarometer 2002 in de laagste regionen van het publieke vertrouwen situeerden. Bekeken door de tijd heen moet worden opgemerkt dat het onderwijs en de politie in alle barometers tot dusver bovenaan prijkten, ook al is hun vertrouwensniveau het afgelopen decennium gedaald. Ook opmerkelijk is dat het vertrouwen in justitie in 2024 het laagst lag van de vier laatste afnames over een periode van zeventien jaar (sinds 2007). Het is echter nog steeds 13 procentpunten hoger dan het vertrouwensniveau bij de allereerste afname van 2002 (41%), dat toen onder de helft lag en nog steeds als nulmeting voor dit type survey-onderzoek in België geldt.
Ook meer specifieke vragen laten een genuanceerd beeld zien. De respondenten verwoorden voornamelijk positieve meningen omtrent de meerwaarde van deskundigen om zaken te beoordelen en van lekenrechters om de professionele rechters bij te staan. Ook verzoeningsprocedures tussen de partijen in een geschil kunnen op bijval rekenen. Meer negatieve en dus kritische stemmen vinden we onder meer bij de volgende items: de werking van justitie, de duurtijd en toegankelijkheid van de procedures, en de activiteiten van de actoren van justitie (cf. infra).
Daarnaast zetten bovenstaande elementen een aantal fundamentele kenmerken van de Justitiebarometers in de verf. Ten eerste stellen we vast dat alle vergelijkingen van en tussen de resultaten noodzakelijkerwijze relatief zijn en sterk afhankelijk zijn van de gehanteerde referentiepunten. Wie bijvoorbeeld enkel de percentages binnen één vraag vergelijkt, of enkel vergelijkt met de onmiddellijk voorafgaande afname van de Justitiebarometer, kan slechts een beperkt beeld van de houdingen ten aanzien van justitie verwerven. Een wetenschappelijke benadering vereist vergelijkingen vanuit verschillende invalshoeken, binnen de specifieke vraagstelling, tussen meerdere vragen, én bovendien door de tijd heen. Enkel een dergelijke aanpak laat toe om doordachte en verantwoorde uitspraken te doen over de houdingen van de Belgische bevolking ten aanzien van justitie.
Daaruit vloeit een tweede kenmerk van dit soort onderzoek voort. Om een accurate vergelijking tussen de verschillende barometers te garanderen, dient men normaliter dezelfde vraagstelling (inclusief dezelfde begrippen) bij een gelijkaardige steekproef te bevragen. Mercelis en Hubeau hebben terecht benadrukt dat het noodzakelijk is de afname, de analyse en de rapportering van de barometer steeds op identieke wijze te laten verlopen om aldus een correct beeld te verkrijgen van de evolutie in de houding van de bevolking ten aanzien van justitie.20 De waarde van het onderzoekinstrument daalt immers sterk bij een wijziging van de methodologie en brengt de validiteit van een longitudinale studie in het gedrang. Het meten van vertrouwen is, zoals elk empirisch onderzoek, gebonden aan methodologische principes en de «empirische cyclus» moet telkens opnieuw grondig bevraagd worden.21 Op dit vlak zijn bij de Justitiebarometer 2024 een aantal kritische bedenkingen te maken. In vergelijking met de vorige barometer zijn enkele bijkomende achtergrondvariabelen toegevoegd, zoals de herkomst van de respondenten en hun (zelf gedefinieerde) sociale klasse. Daarnaast zijn enkele vragen geschrapt en anderzijds nieuwe vragen toegevoegd. Ook werden aan bepaalde vragen extra te beoordelen items toegevoegd, en werden bepaalde begrippen anders bevraagd. Zo spreekt men in 2024, bijvoorbeeld, over «verzoening», een procedure die de tussenkomst van een rechter veronderstelt, terwijl de vorige edities melding maakten van «bemiddeling», die ook buiten een gerechtelijke context kan plaatsvinden.22 Het rapport biedt - jammer genoeg - totaal geen informatie over de redenen van deze aanpassingen, noch enige reflectie over de mogelijke effecten op de houdingen van de respondenten én op de vergelijkbaarheid van de resultaten door de tijd heen.
Een derde kenmerk van de justitiebarometers is van een andere aard en handelt over de draagwijdte van de cijfers. De vraagstelling van de Justitiebarometers beperkt de antwoordopties tot «niet akkoord», «eerder niet akkoord», «eerder akkoord», «akkoord» en «geen mening». Dit leidt tot beschrijvende statistieken die aangeven «wat» de respondenten zeggen of schrijven, maar niet welke denkprocessen en redeneringen ze hanteren om tot deze uitspraken te komen. Verklaringen zoeken over het «waarom», en met name over de factoren die deze meningen vormgeven, blijft een zeer complexe aangelegenheid. Weliswaar geeft de Justitiebarometer 2024 een eerste aanzet hiertoe door informatie te verschaffen over de sociodemografische en socio-economische kenmerken van de respondenten, waardoor het mogelijk wordt zich een beeld van hun profiel te vormen. Daaruit blijkt heel duidelijk dat hooggeschoolde respondenten en schoolgaande respondenten, alsook respondenten die zichzelf en hun gezin tot de hogere sociale klassen rekenen, (eerder) wel vertrouwen in justitie en haar werking hebben. Op basis van bijkomende statistische berekeningen stelde Hermans een sterk verband vast tussen het zich situeren binnen de (lagere) sociale klassen en de meningen over justitie als zijnde (on)rechtvaardig (met vragen over de «rechtvaardigheid van beslissingen», «dossierkennis», «onafhankelijkheid» en «gelijke behandeling»).23 Volgens hem is het verschil in vertrouwen tussen de hogere en de lagere klassen in België groter dan in andere (buur)landen.24 De ongelijkheden in de samenleving vertalen zich aldus in de houdingen van de bevolking ten aanzien van justitie en andere instellingen. Zoals eerder aangegeven vormt ook het contact met justitie een belangrijke variabele: respondenten die in de afgelopen vijf jaar met justitie in contact kwamen naar aanleiding van een burgerlijke of strafzaak, geven aan (eerder) geen vertrouwen in justitie te hebben. Tot slot kan men zich afvragen in welke mate specifieke zaken die door justitie zijn behandeld en in de media - zeker ook de sociale media - becommentarieerd werden, effecten sorteren. Zo waren er in de 2 à 3 jaar voorafgaand aan de afname van de Justitiebarometer 2024 een aantal geruchtmakende strafrechtelijke zaken, die sommigen beschouwden als een indicatie van «klassenjustitie» door de parketten en de rechtbanken, en die mogelijk de houdingen van de respondenten hebben beïnvloed, zelfs met betrekking tot algemene vragen over justitie en specifieke vragen over burgerlijk recht. Om dit aspect na te gaan is zeker verder en diepgaander onderzoek noodzakelijk.
Conclusies en aanbevelingen
Na het uitgebreide overzicht van de algemene vaststellingen over justitie, alsook over het aspect burgerlijk recht, is het van belang enkele bondige besluiten en aanbevelingen te formuleren.
We starten met de vaststelling dat de Justitiebarometer een krachtig instrument is om de houdingen van de Belgische bevolking ten aanzien van justitie weer te geven. En hiermee kan als het ware een relatief scherpe «foto» worden genomen van de houding van de burger ten opzichte van justitie, in het algemeen en inzake specifieke aspecten. Dit is evenwel altijd een momentopname, die zeer gevoelig is en sterk kan variëren naargelang van het tijdsgewricht en de context. Denken we onder meer aan sommige justitiële dossiers die veel media-aandacht krijgen en aldus de opinie van de burgers kunnen beïnvloeden. Bij de interpretatie van de cijfers is het dus van groot belang om de maatschappelijke tendensen en de bredere sociale, economische en politieke context mee te nemen.
Een tweede vaststelling benadrukt het belang van recurrent onderzoek, op gezette tijdstippen, zodat meerdere foto’s van justitie naast elkaar worden gelegd en de dynamiek door de tijd heen kan worden gevat. De eerste vier Justitiebarometers werden met de regelmaat van 3 à 5 jaar afgenomen, maar het verschil tussen de vierde en de vijfde Justitiebarometer bedraagt een volle 10 jaar. In dat decennium hebben talrijke ontwikkelingen plaatsgevonden, die wegens de lange duurtijd nauwelijks kunnen worden gecapteerd in de bevraging van 2024. Het valt te hopen dat de volgende afname binnen een kortere termijn zal plaatsvinden, zodat het hoge wetenschappelijke gehalte van deze oefening gevrijwaard blijft. Herhaling van het onderzoek heeft bovendien slechts zin indien ook de inhoudelijke aspecten effectief kunnen worden vergeleken. Vandaar het belang om de methode van de items en de vraagstelling zoveel mogelijk uniform te houden, en eventuele afwijkingen grondig toe te lichten.
Daarmee hangt samen dat de Justitiebarometer vooral de uiterlijkheden van de houdingen kan vatten, «wat» respondenten zeggen, maar veel minder de achtergronden van het «waarom» van hun denkprocessen en uitspraken. Dat vloeit voort uit de bedoelingen en de structuur van de kwantitatieve bevraging, die breedte boven diepgang stellen. Slechts één voorbeeld: de stelling «Iemand moet kunnen worden vrijgesproken wegens procedurefouten» blijft heel algemeen en oppervlakkig, en laat weinig diepgang of nuance toe. Daarom is de uitkomst van een dergelijke vraag moeilijk eenduidig te interpreteren en te relateren aan specifieke situaties of condities die aan de respondent kunnen worden voorgelegd. Om de bovenstaande beperkingen op te vangen, is bijkomend onderzoek van kwalitatieve aard nodig. Wat men inboet aan representativiteit, wint men immers aan diepgang. Door middel van diepte-interviews of focusgroepen, eventueel in specifieke gebieden of met specifieke deelgroepen, kan men inzicht verkrijgen in de factoren die een invloed op bepaalde resultaten kunnen uitoefenen. Deze factoren kunnen bijvoorbeeld gerelateerd zijn aan de contacten met of de kennis van justitie, of andere aspecten blootleggen die anders ondergronds blijven. Ook kan de interviewer dieper ingaan op bepaalde begrippen, zodat duidelijker wordt of respondenten de precieze draagwijdte van de bevraagde stellingen kunnen vatten.25
De slotsom van bovenstaande vaststellingen leidt onvermijdelijk tot de conclusie dat de resultaten van de Justitiebarometer altijd met de nodige voorzichtigheid moeten worden geïnterpreteerd. Hoe precies de meting ook wordt uitgevoerd, ze vormt nooit «de enige waarheid» over de sociale realiteit. Reeds meer dan twee decennia geleden beschreef Toharia een dergelijk onderzoek naar de publieke opinie als een «sociale thermometer» die het sociaal klimaat meet.26 Maar omdat het beeld van justitie niet altijd even precies naar voren komt, verkiezen we de term «barometer», die wel degelijk de tendensen van de publieke opinie aangeeft.
Een laatste vaststelling verwijst naar het feit dat de Justitiebarometers geen concrete oplossingen voorstellen voor de geschetste problemen. Wat kan men er dan als beleidsmaker binnen (of buiten) justitie mee aanvangen? De ideeën en aanbevelingen geformuleerd ten tijde van de eerste Justitiebarometer van 2002 lijken nog steeds heel relevant.27 Toen werd gesuggereerd om de resultaten aan te wenden «als oriënterend en diagnostisch instrument» om een meer aangepast beleid inzake justitie te ontwikkelen, bijvoorbeeld op het vlak van de dossierkennis en de gelijke behandeling door magistraten, of de snelheid/traagheid en de toegankelijkheid van de procedures. Men kan ook speuren naar goede praktijken in België en daarbuiten, die de efficiëntie en de legitimiteit van justitie kunnen verhogen, bijvoorbeeld in de richting van een «responsieve justitie» of een «gemeenschapsgerichte justitie».28 Dat betekent dat men de resultaten als een indirecte informatiebron kan beschouwen, eerder dan als een directe richtingaanwijzer voor het uitwerken van een globale planning inzake justitie. Een kennisgebaseerd justitieel beleid («knowledge-based») van die aard laat zich op termijn ook makkelijker evalueren en bijsturen indien nodig. Daarnaast werd voorgesteld om de resultaten van de Justitiebarometer, die bij de nulmeting in 2002 behoorlijk negatief waren, minstens aan te wenden als een uitnodiging voor een «open debatcultuur» binnen en buiten justitie en voor een proactief informatiebeleid vanuit justitie. Op die manier kunnen de resultaten van de Justitiebarometers als uitgangspunten van reflectie en actie fungeren, en niet louter als onwrikbare cijfers worden bekeken. Tal van problemen die de respondenten door de jaren heen aanhalen, lenen zich daartoe, zoals de trage procedures, de onduidelijkheid van de juridische taal, de ongelijke behandeling van rechtszoekenden door magistraten, enzovoort. De keuze voor een kennisgebaseerd debat over justitie is des te meer van belang nu de rechtsstaat in Europa en daarbuiten onder druk komt te staan, en de rechterlijke macht steeds vaker wordt gezien als een potentieel krachtig bastion tegen machtsavonturen en politieke willekeur.
1 Stephan Parmentier is gewoon hoogleraar sociologie van het recht, de criminaliteit en de mensenrechten aan de faculteit Rechtsgeleerdheid en Criminologische Wetenschappen van de KU Leuven; Charlotte François is praktijkassistent aan dezelfde faculteit.
2 Parmentier S. en Vervaeke G., «In Criminal Justice We Trust? A decade of public opinion research in Belgium», European Journal of Criminology 2011 8(4), 286-302.
3 Zie o.m. Parmentier S., Vervaeke G., Goethals J., Doutrelepont R., Kellens G., Lemaitre A., Cloet B., Schoffelen J., Vanderhallen M., Biren P., Sintobin M., Van Win T. en Vandekeere M., Justitie doorgelicht. De resultaten van de eerste Belgische «justitiebarometer», Academia Press, 2004; Wyseur L., Schoffelen J., Vervaeke G., Parmentier S. en Goethals J., «Justitie onder de loep. De publieke opinie ten aanzien van justitie», RW 2005/22, 841-851.
4 Justitiebarometer 2024, 21.
5 Justitiebarometer 2024, 13-14.
6 Om een wegingscoëfficiënt te berekenen wordt voor een bepaalde subgroep gekeken naar het aandeel in de populatie en vervolgens naar het aandeel in de steekproef. De coëfficiënt wordt verkregen door het aandeel in de populatie te delen door het aandeel in de steekproef.
7 Justitiebarometer 2024, 25, 28.
8 Concreet betekent dit dus dat telkens wanneer een antwoordpercentage in de steekproef verschijnt, er 95% zekerheid bestaat dat het werkelijke percentage (van de gehele populatie inwoners van België van 15 jaar en ouder) maximaal 2,5% afwijkt in negatieve of in positieve zin.
9 Justitiebarometer 2024, 44-46.
10 Justitiebarometer 2024, 41.
11 Computer Aided Telephone Interviewing. Via deze methode neemt men via de telefoon enquêtes af waarbij de interviewer een computer gebruikt om de vragen en de antwoorden te beheren. De interviewer leest de antwoorden voor en voert de antwoorden van de respondent onmiddellijk in het softwareprogramma (hier: Limesurvey) in. Op deze manier verlopen de afnames van de interviews op een systematische en gestructureerde wijze.
12 In totaal werd met 17.858 personen telefonisch contact opgenomen.
13 Justitiebarometer 2024, 16-18.
14 Hieruit bleek dat 7 op de 10 (68,8%) advocaten wel eens actief zijn in het burgerlijk recht en 4 op de 10 (36,9%) advocaten wel eens actief zijn binnen het strafrecht. Wanneer gekeken wordt naar de intensiteit van de activiteit binnen de rechtstakken, bleek dat zowel advocaten-stagiairs (41,9%) als tableau-advocaten (52%) vaak tot altijd actief zijn binnen het burgerlijk recht. Wanneer vergeleken wordt met het strafrecht, bleek dat 15,4% van de advocaten-stagiairs en 15,6% van de tableau-advocaten vaak tot altijd actief zijn in deze rechtstak. Zie Hardyns W., Parmentier S., Dorme L. en Roevens E., De Advocatenbarometer 2020. Een beschrijvende analyse van het profiel van de Vlaamse advocaat, Boom juridisch Antwerpen, 2021, 107-111.
15 Deze werkwijze is in overeenstemming met de afnames van 2002, 2007 en 2014. In de rapportage van de afname van 2010 werd de categorie «geen mening» weggelaten.
16 Justitiebarometer 2024, 49-77.
17 De herkomst van de respondent werd nagegaan aan de hand van drie vragen: het geboorteland van de respondent, het geboorteland van de ouders van de respondent en het geboorteland van de grootouders van de respondent (Justitiebarometer 2024, 36). Een «echte» definitie wordt in het rapport niet gegeven, waardoor de lezer zelf moet interpreteren wanneer een respondent tot één van deze generaties behoort. Verder wordt in de Justitiebarometer 2024 eerst gesproken over «herkomst» en later over «generaties», wat voor enige verwarring kan zorgen.
18 hoge raad voor de justitie, Justitiebarometer 2010; zie ook: Parmentier S. en Vervaeke G., «In Criminal Justice We Trust? A decade of public opinion research in Belgium», European Journal of Criminology 2011 8(4), 286-302.
19 Justitiebarometer 2024, 78-86.
20 Mercelis S. en Hubeau B., «De validiteit van de Justitiebarometer 2010: over de «empirische cyclus», Panopticon 2011 32(3), 1-3.
21 Mercelis en Hubeau, ibid.
22 Over het verschil tussen bemiddeling en verzoening, zie onder meer: Parmentier S., «Mediatie: de derde weg», RW 2001, 1531-1536.
23 Hermans M., «Wat leert de Justitiebarometer ons over klassenjustitie?, Hoge Raad voor Justitie: Lancering 5e Justitiebarometer» (14 juni 2024), powerpointpresentatie, VU Brussel en Minerva Denktank.
24 Zie: Vanheerentals L., «Justitiebarometer leidt tot felle discussie over toekomst justitie», Juristenkrant 26 juni 2024, 7.
25 Voor een duidelijk voorbeeld, zie het kwalitatief onderzoek met individuen en focusgroepen in enkele arrondissementen uitgevoerd na de analyse van de resultaten van de eerste kwantitatieve Justitiebarometer in 2002: Goethals J., Lemaitre A., Doutrelepont R., Fincoeur B., Kellens G., Parmentier S., Simays C., Wyseur L., Van Aerschot G. en Vervaeke G., Justitie in vraag gesteld. Een kwalitatieve benadering vertrekkende vanuit de «justitiebarometer»/ La Justice en question. Une approche qualitative à partir du «baromètre de la justice», Academia Press, 2005.
26 Toharia J.J., «Evaluation systems of justice through public opinion: Why, what, who, how and what for?» in Jensen E.G. en Thomas E. (eds.), Beyond common knowledge: empirical approaches to the rule of law, Stanford University Press, 1-39.
27 Parmentier S., Vervaeke G., Goethals J., Doutrelepont R., Kellens G., Lemaitre A., Cloet B., Schoffelen J., Vanderhallen M., Biren P., Sintobin M., Van Win T. en Vandekeere M., Justitie doorgelicht. De resultaten van de eerste Belgische «justitiebarometer», Academia Press, 2004, 108-114.
28 Zie Vanheerentals, l.c., 7.