Buitencontractueel kostenverhaal door de (verzekeraar van de) overheid bij letsels en overlijden van overheidsagenten
Christopher BORUCKI
Postdoctoraal onderzoeker KU Leuven, UHasselt aan het CE Center van Vlaanderen Circulair
Het Hof van Cassatie oordeelt dat de (verzekeraar van de) overheid na een arbeidsongeval tijdens rampbestrijding geen vergoeding van de veroorzaker van het ongeval kan vragen. Uit wetgeving blijkt dat alle kosten van rampbestrijding voor rekening van de samenleving zijn. De uitgaven louter gedaan ter vervulling van (grond)wettelijke plichten vormen sowieso niet zomaar schade; dat is door cassatierechtspraak gekend. Verloren arbeidsprestaties vormen echter normaal wél schade. Macro-effectenargumenten verklaren mogelijk het oordeel.
I. Inleiding
I. Inleiding
A. Feiten, rechtsvraag & antwoord Hof van Cassatie
1. Feiten - De aanleiding voor deze commentaar is het cassatiearrest van 12 juni 2024. Aan de feitelijke grondslag van dat arrest ligt de ramp in de Henegouwse gemeente Gellingen op 30 juli 2004. Op die dag leidt een lek in een gaspijpleiding onder hoge druk tot een ontploffing met vele gewonden en meerdere doden als gevolg. Onder de doden vallen ook brandweerlieden en een politieagent te betreuren.1 De verwonde en (rechthebbenden van de) overleden overheidsagenten krijgen van hun publieke werkgevers vergoedingen op basis van de Arbeidsongevallenwet Overheidspersoneel van 3 juli 1967.2 De verzekeraar die het risico op uitbetaling van die vergoedingen ten voordele van de overheid afdekt, vordert zelf vergoeding van de aan de publieke werkgevers uitbetaalde bedragen tegen de personen die als schadeverwekkers kunnen worden beschouwd.3
2. Rechtsvraag & grief - Het subrogatoire verhaalsrecht van de verzekeraar van de overheid dat als basis voor die vordering dient, houdt in dat de eventuele vergoeding in omvang beperkt is tot wat aan de verzekerde publieke werkgevers zelf toekomt op basis van hun «rechten op schadeloosstelling» - opgevat in ruime zin.4 Daardoor rijst de rechtsvraag of zulke rechten bestaan. Het hof van beroep te Bergen oordeelt op 21 januari 2024 dat de verzekeraar van de overheid zich kan beroepen op een eigen recht op schadeloosstelling van de publieke werkgevers op basis van de buitencontractuele aansprakelijkheid van de beweerde schadeverwekkers en op een subrogatoir verhaalsrecht van de publieke werkgevers op basis van de Arbeidsongevallenwet Overheidspersoneel. De tot vergoeding aangesproken personen tekenen tegen dat oordeel cassatieberoep aan, waarbij zij als grief opwerpen dat het hof had moeten oordelen dat de kosten om rampen te bestrijden definitief voor rekening van de overheid komen. Met andere woorden, de publieke werkgevers zouden volgens hen door een gebrek aan schade op basis van cassatierechtspraak5 geen rechten op schadeloosstelling hebben, waardoor ook de verzekeraar van de overheid niet om vergoeding zou kunnen vragen.
3. Antwoord Cass.: niet naar recht verantwoord - Het Hof van Cassatie oordeelt op 12 juni 2024 uitdrukkelijk dat de feitenrechter die aan de verzekeraar van de overheid vergoeding toekent op basis van het subrogatoire verhaalsrecht van de publieke werkgevers, de beslissing niet naar recht verantwoordt. Impliciet oordeelt het Hof van Cassatie zo ook dat er in het kader van het eigen recht van de publieke werkgevers geen sprake kan zijn van juridisch relevante schade (i.e. «schade» die daadwerkelijk voor schadeloosstelling in aanmerking komt en niet een louter door de «benadeelde» als negatief gewaardeerde belangentoestand).6 Het Hof verwijst daarvoor naar vaste cassatierechtspraak in de context van buitencontractueel kostenverhaal7 door de overheid8 waarin de standaardoverweging luidt dat «[h]et bestaan van een contractuele, wettelijke of reglementaire plicht het bestaan niet uit[sluit] van schade in de zin van [eerder: artikelen 1382 en volgende oud BW; later: artikelen 6.24 en volgende BW], voor zover uit de inhoud of uit de strekking van de overeenkomst, de wet of het reglement niet blijkt dat de uitgaven of prestaties die moeten worden gedaan, definitief ten laste moeten blijven van degenen die zich daartoe hebben verbonden of die daartoe door de wet of het reglement worden verplicht».9
4. Antwoord Cass.: welke «plicht»? - Welke juridische plicht heeft het Hof van Cassatie voor ogen om die cassatierechtspraak relevant te achten? Het Hof van Cassatie verwijst naar artikel 135 Nieuwe Gemeentewet, dat een algemene plicht bevat voor gemeenten om de openbare orde op hun grondgebied te handhaven.10 Artikel 135, § 2, 5° Nieuwe Gemeentewet wijst specifiek de taken om hulp te bieden bij rampen zoals brand en om ze te doen ophouden aan het gezag van de gemeenten toe. In andere arresten overweegt het Hof van Cassatie in het algemeen dat rechters uit de tekst van artikel 135, § 2 nieuwe Gemeentewet mogen afleiden dat de bepaling niet uitsluit dat gemeenten schade lijden bij de vervulling van één van de hun toebedeelde taken.11 In het arrest van 12 juni 2024 leidt het Hof van Cassatie uit diverse wettelijke bepalingen specifiek «la volonté persistante du législateur d’exclure la lutte contre l’incendie de l’assiette de recouvrement des autorités communales» af. Met andere woorden, uit de inhoud en/of12 de strekking van alle relevante wetgeving blijkt volgens het Hof dat de publieke werkgevers de kosten van rampbestrijding zelf definitief moeten dragen. Het Hof van Cassatie beschouwt het subrogatoire verhaalsrecht van de publieke werkgevers als een lex generalis die in het algemeen verhaal zou toelaten, maar in het kader van rampbestrijding moet wijken voor leges speciales die geen verhaal zouden toelaten.
5. Antwoord Cass.: «gewone» en «buitengewone» kosten - Het Hof overweegt specifiek ook nog dat er geen wettelijke bepaling bestaat waaruit zou moeten blijken dat de niet-verhaalbaarheid van de kosten van rampbestrijding beperkt zou zijn tot de gewone kosten van normale interventies («les frais ordinaires encourus lors d’une intervention normale») en zich niet zou uitstrekken tot de kosten wegens letsels en overlijden van overheidsagenten (die door het gegeven dat ze naast de gewone kosten worden vermeld, door het Hof schijnbaar worden beschouwd als behorend tot de andere categorie van de «buitengewone» kosten13).
B. Doelen commentaar
6. Eerste doel commentaar: theoretische inpasbaarheid - Deze commentaar op het cassatiearrest van 12 juni 2024 heeft twee doelen. Een eerste doel is om het arrest in het algemeen te kaderen in de ruimere context van buitencontractueel kostenverhaal door de overheid. Waar past het arrest in dat verhaal in? De commentaar legt uit welke doctrine het oordeel van het Hof van Cassatie kan verklaren.
7. Tweede doel commentaar: specifieke aspecten - Ten tweede gaat de commentaar doorheen die omkadering in op enkele specifiekere aspecten. Eén specifiek aspect is de wijze waarop het Hof van Cassatie de «wil van de wetgever» nagaat en in zijn overwegingen beschrijft. Is het überhaupt mogelijk om zo’n wil te bepalen? Zou het niet te verkiezen zijn dat het Hof van Cassatie uitdrukkelijk de macro-effecten (public policy) van een schadelastverdeling in ogenschouw neemt? Een tweede specifiek aspect is dat in de overwegingen van het Hof van Cassatie een onderscheid tussen «gewone» en «buitengewone» kosten naar voren komt, op aangeven van de eisers in cassatie (dit zijn de schadeverwekkers). Houdt dat onderscheid steek?
II. Feitelijke & juridische achtergrondinformatie
8. Voorafgaand: over wie en waarover gaat het eigenlijk? - Om het cassatiearrest van 12 juni 2024 inhoudelijk te kunnen bespreken, is het noodzakelijk om de feitelijke omstandigheden en de juridische omkadering ervan scherp te stellen. De volgende randnummers bevatten die nodige achtergrondinformatie. Achtereenvolgens wordt stilgestaan bij (1) welke «overheidsagenten» in het arrest betrokken zijn, (2) de eigenheden van de arbeidsongevallenverzekering in de overheidssector14 en (3) welke actoren welke juridische plichten vervullen.
9. Welke «overheidsagenten» zijn betrokken? - Ten eerste is het noodzakelijk om stil te staan bij welke «overheidsagenten» in het cassatiearrest van 12 juni 2024 betrokken zijn. «De overheid» - sowieso geen monoliet - heeft veel en diverse juridische plichten. De mogelijkheden voor kostenverhaal na de vervulling van een plicht hangen af van de context waarbinnen zij die plicht vervult, in het bijzonder het toepasselijke wetgevend kader. Zo zou het antwoord op de vraag of kostenverhaal mogelijk is, kunnen verschillen naargelang het gaat om een taak van de brandweer of van de politie. De context van het cassatiearrest zou de toepasbaarheid van de doctrine die erin vervat zit, in andere zaken kunnen beïnvloeden. In Gellingen zijn zowel brandweerlieden als een politieagent overleden. Het is niet eenvoudig om ook de professionele hoedanigheden van de gewonden terug te vinden. Mogelijk zijn daartoe ook leden van de civiele bescherming te rekenen. Wie is precies betrokken in dit arrest? Het gaat om «employeurs publics» (met name «autorités communales») waarvan «agents» verwond of overleden zijn. Dat zijn vage omschrijvingen. De door het Hof van Cassatie als relevant geachte wettelijke bepalingen hebben als onderwerp de «civiele veiligheid».15 De operationele diensten van de civiele veiligheid zijn de brandweer- en reddingsposten van de lokale hulpverleningszones en de operationele eenheden van de Belgische federale hulpdienst Civiele Bescherming.16 Dat doet vermoeden dat politieagenten geen deel uitmaken van de feiten van het cassatiearrest.17
10. Eigenheden arbeidsongevallenverzekering overheidssector: algemeen - Ten tweede is een schets van het unieke karakter van de arbeidsongevallenverzekering in de overheidssector op zijn plaats.18 In de overheidssector staan publieke werkgevers zelf in voor de vergoeding van arbeidsongevallen op basis van de Arbeidsongevallenwet Overheidspersoneel.19 Gemeenten kunnen op basis van artikel 27 van het koninklijk besluit van 13 juli 1971 verzekeringscontracten sluiten om de door hen te dragen lasten geheel of gedeeltelijk te dekken.20 Dat is een verzekering tot vergoeding van schade in de zin van artikel 1, 15° Verzekeringswet21.22 Wanneer zo’n verzekeringscontract wordt gesloten, blijft de gemeentelijke publieke werkgever - anders dan wat in de particuliere sector het geval is - zélf gehouden tot betaling van de vergoeding van arbeidsongevallen. Tussen de benadeelde van een arbeidsongeval en de verzekeraar van de overheid bestaat geen rechtstreekse rechtsverhouding.23 Benadeelden hebben geen rechtstreekse vordering op de verzekeraar van de overheid waarvan zij afhangen.24
11. Eigenheden arbeidsongevallenverzekering overheidssector: verhaalsrechten - Wanneer de verzekeraar van de overheid het verschuldigde verzekeringsbedrag uitbetaalt aan de publieke werkgever die aan een personeelslid een arbeidsongevallenvergoeding geeft, lijdt de verzekeraar zelf geen schade25, wat een standpunt is dat ook in de rechtswetenschappelijke literatuur aansluiting vindt26. De verzekeraar van de overheid vervult de contractuele verbintenis tot uitbetaling waarvoor die als tegenprestatie van de verzekerde publieke werkgever premies heeft ontvangen. Op basis van artikel 95 Verzekeringswet komt aan de verzekeraar van de overheid wél een subrogatoir recht toe.27 Dat wil zeggen dat de verzekeraar van de overheid maximaal ten belope van het aan de publieke werkgever uitbetaalde bedrag de verhaalsrechten kan uitoefenen die de publieke werkgever zelf heeft en die betrekking hebben op dezelfde rechtsfeiten. De publieke werkgever kan, ten eerste, beschikken over een eigen recht op schadeloosstelling op basis van de artikelen 1382 en volgende oud BW of de bepalingen van Boek 6 BW en, ten tweede, over een subrogatoir recht op basis van artikel 14, § 3 Arbeidsongevallenwet Overheidspersoneel waarbij de publieke werkgever in de schoenen van het personeelslid treedt. Het personeelslid kan zelf een eigen recht op schadeloosstelling hebben ten aanzien van de veroorzaker van het arbeidsongeval. De gesubrogeerde verzekeraar van de overheid kan beide grondslagen inroepen, zodat naast een subrogatie in het eigen recht van de publieke werkgever ook een subrogatie in de subrogatie mogelijk is.28
12. Samenloop van diverse plichten - Tot slot is het relevant om kort stil te staan bij alle contractuele, (grond)wettelijke en reglementaire plichten die een rol spelen in het cassatiearrest van 12 juni 2024. Het Hof van Cassatie verwijst in het cassatiearrest voornamelijk naar de wettelijke plichten op basis van de Nieuwe Gemeentewet, maar in het feitenrelaas van de gasramp van Gellingen lopen diverse juridische plichten samen.
- De publieke werkgevers zijn wettelijk gehouden tot de vergoeding van de arbeidsongevallen van hun personeelsleden met wie zij contractueel of reglementair verbonden zijn.
- De publieke werkgevers zijn op basis van de contractuele of reglementaire verhouding met hun personeelsleden gehouden tot het betalen van loon als tegenprestatie voor geleverde arbeid. Op basis van een wettelijke of reglementaire norm kunnen publieke werkgevers ook gehouden zijn tot uitbetaling van andere, bijkomende prestaties mochten bepaalde risico’s zich voltrekken (bv. de uitbetaling van een overlevingspensioen).
- De verzekeraars van de overheid zijn gehouden tot uitbetaling aan de publieke werkgevers op basis van hun onderlinge contractuele rechtsverhouding.
- De overheidsagenten zijn gehouden tot het leveren van arbeidsprestaties op basis van hun contractuele of reglementaire rechtsverhouding met de publieke werkgever.
- Als natuurlijke personen zijn het de overheidsagenten die de (grond)wettelijke plichten van de overheid in werkelijkheid praktisch vervullen. De vervulling van de (grond)wettelijke plichten door de overheid zelf schuilt onder meer in de contractuele of reglementaire aanstelling van personeelsleden voor de uitvoering van de (grond)wettelijke taken.
13. Overzicht achtergrondinformatie - Onderstaande figuur vat een en ander samen.
III. Theoretische kader van buitencontractueel kostenverhaal door de overheid
A. Eigen recht publieke werkgever
14. Inhoud eigen recht publieke werkgever: verloren arbeidsprestaties (ja) - De context van het cassatiearrest van 12 juni 2024 is die van de loondoorbetalingsarresten van het Hof van Cassatie.29 In die arresten heeft het tot aansprakelijkheid leidende feit dat aan de schadeverwekker wordt toegerekend, tot gevolg dat een personeelslid van een publieke werkgever de contractuele of reglementaire plichten tot leveren van arbeid niet kan nakomen. De publieke werkgever moet de eigen contractuele of reglementaire plichten tot uitbetaling van loon evenwel blijven nakomen zonder daarvoor de wederkerige arbeidsprestaties te ontvangen. Daarenboven kan de publieke werkgever wettelijk of reglementair gehouden zijn tot uitbetaling van andere, bijkomende prestaties die geen directe tegenprestaties voor arbeid zijn. Het Hof van Cassatie oordeelt dat het volledige30 doorbetaalde loon dat tegenover verloren arbeidsprestaties staat, juridisch relevante schade uitmaakt.31 Daarvoor kan de publieke werkgever op basis van een eigen recht schadeloosstelling vragen met een vordering tot vaststelling van buitencontractuele aansprakelijkheid. Het gaat hier immers om schade geleden door de publieke werkgever zelf en niet om schade geleden door het personeelslid. Bij de publieke werkgever treedt een «desorganisatie» door de onbeschikbaarheid van het personeelslid op.32
15. Inhoud eigen recht publieke werkgever: bijkomende prestaties (nee) - De andere, bijkomende prestaties zijn volgens het Hof van Cassatie echter geen juridisch relevante schade. Dat onderscheid houdt volgens het Grondwettelijk Hof geen onredelijke verschil in.33 Gelijkaardig aan hoe de verzekeraar van de overheid geen eigen schade lijdt door de betaling van de schulden in het verzekeringscontract met de publieke werkgever (zie eerder nr. 11), lijdt de publieke werkgever geen schade door als «verzekeraar» van die bijkomende prestaties te moeten optreden. Met andere woorden, een eventuele eigen schade van een publieke werkgever is sowieso beperkt tot de negatieve weerslag van een tijdelijke arbeidsongeschiktheid van een personeelslid. Zaken als de rente wegens blijvende arbeidsongeschiktheid of een invaliditeitspensioen vormen immers in tegenstelling tot loon geen directe tegenprestatie voor arbeid.34 Betekent dit dat de last van die bijkomende prestaties «onvrijwillig» voor rekening van de publieke werkgever komt? Neen, de veronderstelling leeft dat de publieke werkgever rekening houdt met de onzekere risico’s van arbeidsongeschiktheid bij de bepaling van het loon van het personeelslid en deze met het loonbedrag verrekent.35 De bijkomende prestaties vinden hun tegenwaarde in de diensten die het personeelslid in betere tijden aan de publieke werkgever bewijst36, alsook in de bereidheid van het personeelslid om een risicovol maar voor de samenleving belangrijk en waardevol beroep uit te oefenen. Mochten publieke werkgevers de lasten van de bijkomende prestaties onbeperkt kunnen doorschuiven, dan zouden zij de arbeidsvoorwaarden, die de bereidwilligheid tot leveren van arbeid bepalen, zonder beperking37 kunnen verhogen aangezien daaraan geen ernstig38 nadeel is verbonden.39 Dat kan gelden als een macro-effectenargument (public policy-argument) tegen dat type van kostenverhaal.40
16. Zuiver economische schade (irrelevantie plicht) - Uit de rechtspraak van het Hof van Cassatie en het Grondwettelijk Hof (en de toepassing ervan door feitenrechters) is af te leiden dat zuiver economische schade - dit is de loutere vervulling van een juridische plicht - zonder onderliggend verloren voordeel - hier de verloren arbeidsprestaties - in de context van buitencontractueel kostenverhaal door de publieke werkgever in principe41 niet verhaalbaar is op basis van het buitencontractuele aansprakelijkheidsrecht (i.e. op basis van een vordering tot schadeherstel42).43 Eigenlijk is het bestaan van een juridische plicht irrelevant. Ingrid Boone en ook Marc Kruithof tonen overtuigend aan dat publieke werkgevers niet om vergoeding van de kosten van het voldoen van een juridische plicht vragen. Zij vragen simpelweg om schadeloosstelling van de misgelopen arbeidsprestaties, wat een aan de juridische plicht onderliggend verloren voordeel is.44 Kruithof stelt scherp dat het uitbetaalde loon voor die arbeidsprestaties (i.e. de uitgave gedaan ter vervulling van de juridische plicht tot betaling van loon) niet de schade zelf is, maar wel een maatstaf om de schade te waarderen. De schade zelf bestaat in het verlies van behoeftebevredigingscapaciteit bij de overheid.45 -46 De krenking van een belang in het kader van een vordering tot schadeherstel op basis van buitencontractuele aansprakelijkheid houdt in dat de benadeelde feitelijk minder in staat is om in de eigen behoeften te voorzien dan het geval zou zijn geweest in de toestand waarin de benadeelde zou zijn gebleven mocht het schadegeval niet hebben plaatsgevonden.
17. Zuiver economische schade â verlies behoeftebevredigingscapaciteit - Bij zuiver economische schade wegens de vervulling van een juridische plicht is er geen verlies van behoeftebevredigingscapaciteit bij de overheid. De uitgaven gedaan voor de loutere vervulling van een juridische plicht raken de overheid niet in haar feitelijke vermogen47 om haar taken (i.e. de vervulling van die plicht) uit te oefenen. Maar wanneer de overheid een middel verliest om haar behoeften te bevredigen (bv. een zaak zoals een brandweerwagen of de gedraging van een persoon zoals een brandweerlid-overheidsagent), wordt zij wél geraakt in haar behoeftebevredigingscapaciteit. Door het schadegeval kan zij minder goed aan haar behoeften (i.e. de behoeften van de samenleving) voldoen, aangezien zij minder goed in staat is om haar juridische plichten na te komen en openbare diensten continu aan te bieden. Feitenrechters kennen daarvoor schadeloosstelling toe, bijvoorbeeld, wanneer politieagenten worden verwond.48 Het is overigens zo dat het verlies aan behoeftebevredigingscapaciteit op zichzelf schade uitmaakt. De overheid lijdt schade ook al is er in werkelijkheid geen verminderde behoeftebevrediging, bijvoorbeeld bij herstel van zaken in eigen beheer of wanneer andere personeelsleden voor hen bijkomend werk binnen de normale werkuren weten te klaren.49
18. Voorafgaande vraag: wat met de behoeftebevredigingscapaciteit? - De eerder aangehaalde standaardoverweging van het Hof van Cassatie (zie eerder nr. 3) zou kunnen doen uitschijnen dat rechters aan wie een vordering tot vaststelling van buitencontractuele aansprakelijkheid wordt voorgelegd, louter op basis van een interpretatie van, bijvoorbeeld, de wet het bestaan van juridisch relevante schade kunnen bepalen. Zij verbergt echter dat rechters vooraleer zij de inhoud en/of de strekking van een wet nagaan, voorafgaand moeten beantwoorden of de overheid geraakt is in haar behoeftebevredigingscapaciteit. Als dat niet het geval is, kan er geen sprake zijn van schade en is het in principe - er zijn wel uitzonderingen50 - niet noodzakelijk om op zoek te gaan naar een gewenste schadelastverdeling op basis van de (Grond)wet, het contract of het reglement dat een juridische plicht omkadert. Als dat wél het geval is, is er sprake van «schade» (i.e. een gekrenkt belang). Vervolgens moeten rechters de vraag beantwoorden of er ook sprake is van juridisch relevante schade, met andere woorden of die «schade» effectief voor schadeloosstelling in aanmerking komt. Het is op dat vlak dat wetgeving relevant wordt. Het is mogelijk dat de wetgever specifieke overheidskosten van de wettelijke verbintenis tot schadeloosstelling op basis van buitencontractuele aansprakelijkheid uitsluit, hoewel zij normaal wel schade zouden vormen.51
19. Rampbestrijding is primaire en niet subsidiaire plicht - Het voorgaande is wat speelt in het cassatiearrest van 12 juni 2024, waarin het Hof van Cassatie de wetgeving over rampbestrijding door de operationele diensten van de civiele veiligheid overschouwt. Hoewel de publieke werkgever eigenlijk een contractuele of reglementaire plicht tot betaling van loon vervult en een wettelijke of reglementaire plicht tot vergoeding van arbeidsongevallen, is het niet vreemd dat het Hof die wetgeving in het kader van het eigen recht van de publieke werkgever relevant acht. De aanstelling van personeelsleden is immers bedoeld om de (grond)wettelijke plicht van rampbestrijding te vervullen (zie eerder randnummer 15). Rampbestrijding is een primaire (grond)wettelijke plicht van de overheid, waarbij zij niet louter een dienst in het belang van een aanwijsbaar individu verricht.52 De vervulling van zo’n primaire plicht is te onderscheiden van de situaties waarin de overheid subsidiair optreedt, dit is in de plaats van een burger die zelf nalaat om een plicht na te komen (behoudens wanneer sprake is van spoedeisendheid, in welk geval de overheid optreedt nog voor de burger daartoe een kans heeft gehad). De overheid treedt, bijvoorbeeld, subsidiair op wanneer de burger nalaat om een vanwege een stedenbouwkundige overtreding opgelegde herstelmaatregel uit te voeren. Wanneer de overheid zelf de sloophamer bovenhaalt om een niet-vergund bouwwerk af te breken en zo een onwettelijkheid te doen ophouden, dan maakt zij kosten die de burger normaal zelf zou moeten hebben gemaakt. Bij subsidiair optreden is de grondslag voor het kostenverhaal van de overheid rechtstreeks te vinden in de wetgeving die haar de bevoegdheid voor dat optreden gunt/oplegt. Die wetgeving zal met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid bepalen dat haar ambtshalve optreden op kosten van de burger geschiedt.53 De vordering van de overheid is in dat geval geen vordering tot schadeherstel op basis van de buitencontractuele aansprakelijkheid van de burger, al wordt zij zo voorgesteld in de gangbare doctrine.54 Bij de vervulling van een primaire plicht streeft de overheid wél schadeherstel op basis van die vordering na.
20. «Wil van de wetgever» inzake rampbestrijding: uitdaging 1 - fictie wetgever - Hoewel er sprake is van een aangetaste behoeftebevredigingscapaciteit van de publieke werkgevers in het cassatiearrest van 12 juni 2024, lijden zij toch geen eigen juridisch relevante schade volgens het Hof van Cassatie. Het Hof overweegt dat uit de relevante wetgeving blijkt dat de wetgever alle kosten voor rampbestrijding, in het bijzonder het optreden tegen brandhaarden en ontploffingen, voor rekening van de overheid wil laten komen. De zoektocht naar een ratio legis verscholen in de inhoud of de strekking van een wet55 ligt niet voor de hand, om diverse redenen.56 Een belangrijke reden is dat de figuur van «dé wetgever» fictief is.57 Wetgevende organen bestaan uit meerdere personen met meerdere meningen over de noodzaak en doelen van een wet. Die meningen worden niet noodzakelijk alle opgetekend, noch overlappen zij noodzakelijk met elkaar. Daarnaast worden bij de totstandkoming van wetgeving meerdere documenten geproduceerd die niet alle hetzelfde gewicht hebben (zoals memories van toelichting, verslagen van (sub)commissies ...). Sowieso bindt enkel de wettekst zelf, aangezien deze het enige is waarover de leden van de wetgevende macht een definitief oordeel vellen.
21. «Wil van de wetgever» inzake rampbestrijding: uitdaging 2 - interpretatie - Rechters worden het sterkst uitgedaagd bij de interpretatie van wetgeving die zich helemaal niet of in bedekte termen uitlaat over de verdeling van de kosten van juridische plichten. Het is zeker zoeken naar een reflectie over die verdeling bij de «klassieke» overheidstaken (i.e. de taken van de nachtwakersstaat zoals de opsporing en bestrijding van misdrijven) die door hun uitgestrekte geschiedenis de overheid al enige tijd toekomen. Zelfs bij een wettekst die zich uitdrukkelijk uitlaat over de verhaalbaarheid van overheidskosten, rijzen interpretatieproblemen door de inherente beperkingen van wetgeving. Zonder goddelijke alwetendheid pogen mensen regels op papier te zetten die vandaag en morgen op allerlei uiteenlopende situaties van toepassing zijn. Vagere normen hebben potentieel voor een brede inzetbaarheid door rechters, maar doen discussiëren over de vraag of de wetgever wel écht «bedoeld» heeft dat bepaalde kosten al dan niet voor rekening van de overheid moeten blijven. Specifiekere normen hebben dan weer een duidelijk maar eng toepassingsgebied, wat problemen met interpretaties per analogie oplevert en met de afwijzing ervan in de vorm van een a contrario-interpretatie. De juridische a contrario-redenering wordt gebruikt in de vorm van een e silentio-redenering gebaseerd op het vermoeden dat de wetgever bewust zaken uit wetgeving weglaat.58 In de context van buitencontractueel kostenverhaal door de overheid wordt de (on)verhaalbaarheid van één kost dan afgeleid uit het gegeven dat de wetgever de (on)verhaalbaarheid van een andere kost wél uitdrukkelijk heeft bepaald. Zo’n redenering kan op zichzelf weinig overtuigend zijn. Immers, «(...) le silence ne parle pas».59
22. «Wil van de wetgever» inzake rampbestrijding: bevestiging algemene principes - De wetgeving over rampbestrijding biedt een voorbeeld van een eerder zeldzame bezinning van de wetgever over de mogelijkheden tot kostenverhaal binnen de context van primaire plichten.60 Het is wellicht het kader waarin de wetgever zich het duidelijkst en uitgebreidst uitlaat over de principes inzake de verdeling van de kosten van het overheidsoptreden. Alleen veruitwendigt die wetgeving vooral de onderliggende algemene principes van buitencontractueel kostenverhaal door de overheid.61 In wezen bepaalt die wetgeving dat de kosten louter ter vervulling van de primaire plicht van rampenbestrijding voor rekening van de overheid komen. Dat kan op zichzelf al worden verklaard door het ontbreken van het verlies van behoeftebevredigingscapaciteit van de overheid. De echte vraag is daarom of de wetgever ook bedoeld heeft dat onder het begrip «onverhaalbare kosten» de niet-zuiver economische schade zou vallen. Artikel 178, § 1 Wet Civiele Veiligheid (2007) - door het Hof van Cassatie relevant geacht hoewel die wet van latere datum is dan de gasramp in Gellingen - spreekt eerder onbepaald over «de kosten veroorzaakt aan [de Civiele Bescherming en hulpverleningszones] tijdens de interventies buiten de opdrachten [die verplicht gratis worden verricht]» om af te lijnen welke kosten wél verhaalbaar zijn.62 Dat illustreert goed dat rechters zelfs bij sterk uitgewerkte wetgeving een uitdagende interpretatietaak kan wachten. Wat zijn precies «kosten» die worden «veroorzaakt» door interventies? In de wettekst zelf zouden rechters probleemloos kunnen lezen dat de wetgever inderdaad alle lasten van de plichten inzake rampbestrijding voor rekening van de overheid wil laten komen - zoals de raadsheren van het Hof van Cassatie doen. Zo kunnen zij verklaren waarom het vermogensverlies van de overheid bestaande in de onbeschikbaarheid van zaken en personeel toch geen juridisch relevante schade is.
23. «Wil van de wetgever» inzake rampbestrijding: macro-argument I (drempel) - Het zou evenwel goed zijn mochten rechters dat oordeel kracht bijzetten met public policy-argumenten, die onder meer te putten zijn uit de wetsgeschiedenis. Dat laat een discussie ten gronde toe met wie meent dat de wettekst evenzeer zou kunnen worden aangehaald om tot het omgekeerde oordeel te komen. Zo’n gesprek heeft een politieke beleidsdimensie die het louter juridische overstijgt - voor zover daarin een onderscheid te maken is. De hoofdreden waarom de kosten van rampbestrijding in België en buitenlandse rechtsstelsels door de overheid zelf worden gedragen, is het «drempelargument».63 Een burger mag nooit aarzelen om de hulpverleningsdiensten om hulp te vragen uit angst voor financiële repercussies. De samenleving heeft er alle belang bij dat branden, die wild om zich heen kunnen grijpen en/of een omgeving kunnen verzieken met hun neerslag, zo spoedig mogelijk worden gesmoord en dat personen met de grootste haast te hulp worden geschoten.64 Het is onwenselijk dat burgers die twijfelen over de ernst van een ramp, zouden aarzelen om de hulpdiensten op te roepen uit vrees voor een rekening achteraf.65 Gelijkaardig zou het gevaarlijk zijn mocht een persoon die onopzettelijk een brand veroorzaakt, door te tobben over een eventuele schadeloosstellingsplicht te lang weifelen vooraleer een oproep te doen, het heft in eigen handen proberen te nemen of het hazenpad kiezen. Er is zelfs een lans te breken voor de stelling dat de opzettelijke brandstichter zou moeten kunnen rekenen op clementie wanneer die berouw toont en de hulpdiensten verwittigt, omdat er altijd ruimte moet kunnen zijn voor een spoediger optreden van de overheid. Het principe van onverhaalbaarheid lijdt echter uitzondering wanneer er sprake is van zo’n opzet.66 Het drempelargument kan overigens worden doorgetrokken naar reddings- en politiediensten. Ook bij zulke overheidstaken is het te verkiezen dat burgers nooit twijfelen om de overheid in te schakelen en niet zelf die taken op zich proberen te nemen (wat de reikwijdte van de doctrine in het cassatiearrest van 12 juni 2024 kan beïnvloeden, zie eerder nr. 9).67 Het drempelargument indachtig bij de interpretatie van de relevante wetgeving lijkt het inderdaad verdedigbaar dat de overheid in het kader van rampbestrijding ook het verlies van middelen door beschadigde zaken en een verstoorde personeelswerking moet dragen.68 De lasten daarvan kunnen immers hoog zijn - bijvoorbeeld wanneer een brandweerwagen vuur vat en moet worden vervangen - zodat de drempel om een beroep te doen op de hulpdiensten zou verhogen. Het drempelargument vereist echter wel een geloof in de stuurbaarheid van menselijk gedrag door de dreiging van schadeloosstelling en dus in een afschrikkende werking van aansprakelijkheid in de context van rampbestrijding. Dat geloof is zeker niet bij iedereen aanwezig.69 Minstens bij een aantal leden van de Belgische wetgevende macht is dat wel het geval geweest bij de creatie van de wetgeving ter zake.70 Anekdotisch geeft de saga van les faux disparus de Verdon wel enige geloofwaardigheid aan het drempelargument.71 Wederom: een uitdrukkelijkere beredenering van de mogelijke macro-effecten van aansprakelijkheid - ter vervanging van de sluier van het vage begrip «wil van de wetgever» - zou toelaten om inhoudelijk van gedachten over de (on)zin van argumenten te wisselen.72 Wanneer het gissen is naar de beweegredenen van het Hof van Cassatie, dreigt men oeverloos naast elkaar te spreken in een zoektocht naar een antwoord op de «waarom-vraag».
24. «Wil van de wetgever» inzake rampbestrijding: macro-argument II (no duty) - Aansluitend bij het drempelargument is er ook de no duty-gedachte. Het is op het vlak van het foutvereiste niet zomaar onrechtmatig om een beroep te doen op de overheid, zelfs niet als een burger haar optreden onzorgvuldig uitlokt (bv. bij onopzettelijke brandstichting). Er is geen verplichting ten aanzien van de overheid om haar nooit, in geen enkel geval in te schakelen voor de handhaving van de openbare orde die zou kunnen worden geschonden. Dat volgt uit het principiële idee dat de overheid voor en door burgers bestaat. Dat beïnvloedt de fouttrede tot waar rechters het «rechtvaardig» vinden dat de overheid zelf de kosten van rampbestrijding draagt.73
25. «Wil van de wetgever» inzake rampbestrijding: gewone vs. buitengewone kosten - Mede uit het drempelargument volgt dat het weinig zinvol lijkt om in de context van buitencontractueel kostenverhaal door de overheid te spreken over «gewone» en «buitengewone» kosten. In rechtspraak en in rechtswetenschappelijke literatuur wordt soms voorgehouden dat kostenverhaal enkel mogelijk zou zijn als het optreden van de overheid «bezwaard» is en zij dus eigenlijk méér doet dan wat de maatschappij bij de creatie van een plicht voor ogen had. Zo’n «normaliteitscriterium» plaatst rechters evenwel voor de vrijwel onmogelijke opdracht om de «kerntaken»74 van de overheid af te lijnen en zou ook tot arbitraire schadelastverdelingen en maatschappelijk ongewenste gevolgen kunnen leiden.75 -76 Het is ook onnodig in het licht van de in deze commentaar voorgestelde doctrine die de vergoedbaarheid van overheidskosten verklaart op basis van de aantasting van de behoeftebevredigingscapaciteit van de overheid.77 Bovendien kan ernstig in vraag worden gesteld of in de context van het cassatiearrest van 12 juni 2024 überhaupt sprake is van buitengewone kosten. Behoren verwondingen en zelfs overlijdens bij de hulpdiensten niet tot de spijtige risico’s van het vak? Een van de fundamenten waarop de loondoorbetalingsarresten van de hoogste rechtscolleges van ons land zijn gebouwd, is net dat enkele van die risico’s al verrekend zijn (zie eerder nr. 14). Verder lijkt een gedeeltelijke en impliciete onderbouw van de verwerping van het subrogatoire recht van de publieke werkgever in het cassatiearrest van 12 juni 2024 de first responder’s rule te zijn (zie later nr. 30), die inhoudt dat de inherente gevaren van rampbestrijding gekend en aanvaard zijn door alle betrokken bij de hulpdiensten.78 De operationele diensten van de civiele veiligheid zijn verder ook wettelijk verplicht om fit en fysiek paraat zijn om de heroïsche taken die zij vervullen, zo veilig mogelijk te kunnen vervullen, ondanks de beroepsrisico’s die daarmee gepaard gaan.79
26. Grenzen drempelargument: schade in de marge van een plicht - Het drempelargument houdt steek ten opzichte van personen die de vervulling van een juridische plicht van de overheid uitlokken. Dat kunnen in de eerste plaats de personen zijn die een aangifte doen zonder dat zij aan de oorsprong van de ramp liggen, en in de tweede plaats de personen die wél de ramp hebben veroorzaakt (en al dan niet aangifte doen). Het drempelargument deugt echter niet ten opzichte van andere personen die overheidsagenten verwonden. Ook de no duty-gedachte kan dan niet spelen (aangezien zij geen beroep doen op de overheid). Bijvoorbeeld, wat te denken van personen die aan de haal gaan met een voertuig van de hulpdiensten tijdens een interventie80 of die brandweerlieden met vuurwerk beschieten tijdens een interventie81? De aantasting van de behoeftebevredigingscapaciteit van de overheid vindt dan enkel in de marge van de vervulling van een wettelijke verplichting plaats. In zekere zin is de interventie een «toevalligheid», waarbij de overheid niet anders wordt geraakt in haar behoeftebevredigingscapaciteit dan wanneer een persoon een brandweerwagen uit een brandweerkazerne zou stelen of in de kazerne een vuurwerkpijl richting brandweerlieden zou schieten. De vervulling van de plichten tot rampbestrijding verhogen het risico op dit type van schade veroorzaakt door andere personen helemaal niet en zijn er daardoor vreemd aan. Dat risico kan nooit «gekend» zijn door de publieke werkgever en de overheidsagent (anders dan het geval is voor de verwondingen en overlijdens naar aanleiding van de rampbestrijding zelf, zie nr. 25). De dreiging van een schadeloosstellingsplicht zou de daders ook niet ontmoedigen om de hulpdiensten in een latere noodsituatie in te schakelen. Dat maakt dat de doctrine vervat in het cassatiearrest van 12 juni 2024 allicht niet kan worden doorgetrokken tot dat type van schade en dat de overheid daarvoor wél schadeloosstelling zou kunnen vragen. Mocht er sprake zijn van bedrieglijk opzet om schade toe te brengen aan de overheid, kan dat opzet ook verhaalbaarheid van kosten verklaren.82 Verder wordt in de rechtswetenschappelijke literatuur op basis van een e silentio-redenering (zie eerder nr. 21) het argument gemaakt dat het niet de «bedoeling» van de wetgever is dat personen die niet behoren tot de begunstigden in wier voordeel interventies gebeuren, de wettelijke onverhaalbaarheid van rampbestrijdingskosten zouden genieten.83
B. Subrogatoir recht publieke werkgever (eigen recht overheidsagent)
27. Subrogatoir recht lijdt uitzondering - Aan publieke werkgevers komt ook een subrogatoir recht toe (art. 14, § 3 Arbeidsongevallenwet Overheidspersoneel), waarbij zij in de plaats van het personeelslid worden gesteld. Ten belope van het bedrag van wat zij als «arbeidsongevallenverzekeraar» hebben uitbetaald, kunnen zij om vergoeding van de veroorzaker van het arbeidsongeval vergoeding vragen voor zover het personeelslid zelf schadeloosstelling zou kunnen vragen voor de schade die afgedekt is door de verzekeringsplicht. In het cassatiearrest van 12 juni 2024 beschouwt het Hof van Cassatie het subrogatoire verhaalsrecht van de publieke werkgevers als een lex generalis die in het algemeen verhaal zou toelaten, maar in het kader van rampbestrijding moet wijken voor leges speciales die geen verhaal zouden toelaten. De publieke werkgevers kunnen het subrogatoire recht niet inroepen (en daardoor kan de verzekeraar van de publieke werkgevers dat recht ook niet inroepen), omdat het Hof meent dat de wetgeving over rampbestrijding dat zo bepaalt.
28. Uitzondering = afgesloten toegang - Het cassatiearrest van 12 juni 2024 ontzegt de publieke werkgevers de toegang tot het subrogatoire recht zonder meer. Het Hof van Cassatie overweegt simpelweg dat de publieke werkgever in de context van rampbestrijding artikel 14, § 3 Arbeidsongevallenwet Overheidspersoneel niet kan inroepen, wat in de lijn ligt van de conclusie bij het arrest van advocaat-generaal Truillet.84 Het Hof gaat niet in op de inhoud van dat subrogatoire recht. Met andere woorden, het Hof van Cassatie overweegt niet dat de publieke werkgevers geen schadeloosstelling kunnen verkrijgen omdat de verwonde en overleden overheidsagenten dat zelf niet zouden kunnen. Het Hof overweegt niets over de inhoud van hun rechten, althans niet uitdrukkelijk. De verklaring voor de onmogelijkheid om het subrogatoire recht uit te oefenen is dus niet te vinden in het ontbreken van enig aansprakelijkheidsvereiste, maar simpelweg in een door het Hof van Cassatie aangenomen wettelijke uitzondering op de uitoefenbaarheid van het subrogatoire recht.85
29. Verwijzing naar vroegere cassatierechtspraak - Ook bij deze verwijzing naar de wettekst zelf rijst de vraag of er iets dieper onder de oppervlakte roert. Het is interessant dat de conclusie van advocaat-generaal Truillet bij het cassatiearrest van 12 juni 2024 naar een eerder cassatiearrest van 13 februari 1980 verwijst.86 Dat arrest ligt in de lijn van een ander cassatiearrest van 25 oktober 1974.87 In beide zaken waren één of meerdere brandweerlieden slachtoffer van verwondingen of van een dodelijk arbeidsongeval bij een brand. In die zaken hadden de feitenrechters geoordeeld dat aan de publieke werkgever (1980), respectievelijk (de weduwe van) het brandweerlid zelf (1974) geen schadeloosstelling door de veroorzakers van de brand toekwam. De feitenrechters oordeelden in beide zaken gelijkaardig - en volgens het Hof van Cassatie naar recht - dat de schade alleen maar het gevolg is van de wettelijke verplichting van de gemeente om de brand te bestrijden, van het zelfstandige optreden van de brandweerlieden, van het feit dat zij de leiding hebben, van het bestaan van de gevaren die eigen zijn aan de brandbestrijding en van het statuut van brandweerlid. Die rechtspraak heeft minstens als formele verklaring de doorbraak van het oorzakelijk verband door een zelfstandige juridische oorzaak. Vraag is of die rechtspraak en het materiele recht dat erin vervat zit, ook vandaag nog kunnen dienen.88 Gaat het om een correct antwoord op de onderliggende rechtsvragen op basis van een juiste, maar onvolledige theorie89, om een correct antwoord op basis van een foute theorie90 of om een incorrect antwoord op basis van een foute theorie91? Aangezien de leer van de zelfstandige juridische oorzaak vandaag terecht niet meer wordt gevolgd, moet het gaan om een van de twee laatste categorieën.92
30. First responder’s rule (fireman’s rule) - In beide vroegere cassatiearresten wordt in de onderliggende feitenrechtspraak sterk de nadruk gelegd op het statuut van brandweerlid en de aanvaarde risico’s verbonden aan rampbestrijding. Daarin schuilt een principe dat ook in het Amerikaanse recht gekend is: de fireman’s rule, uitgebreid tot de first responder’s rule.93 Die regel geeft mee vorm aan de algemene free public services doctrine, op basis waarvan verhaal door de overheid van de kosten van een (grond)wettelijke plicht zoals die tot rampbestrijding gelijkaardig niet zomaar buitencontractueel te verhalen zijn. De first responder’s rule houdt in dat overheidsagenten zoals brandweerleden en politieagenten bij arbeidsongevallen op basis van de common law geen recht op schadeloosstelling kunnen laten gelden tegen de personen die hun optreden nalatig (negligent94) hebben uitgelokt, primair omdat die personen geen duty tegenover de overheidsagenten schenden. De regel heeft als fundamenten onder meer zaken die eerder in deze commentaar al werden aangehaald, zoals het idee dat de inherente risico’s van verwondingen en overlijden al verrekend zijn in de arbeidsvoorwaarden van de overheidsagent die bewust kiest voor een inherent risicovol beroep, anders dan, bijvoorbeeld, de personeelsleden van de overheid die werken bij de belastingdienst. Ook het drempelargument speelt hier.95 Voor de burger is een mogelijke rekening een drempel, of deze nu ten aanzien van een overheidsadministratie of ten aanzien van een individuele overheidsagent moet worden voldaan.
31. First responder’s rule ook naar Belgisch recht? - Naar Belgisch recht lijdt het geen twijfel dat een verwonde of overleden overheidsagent zelf behoeftebevredigingscapaciteit verliest naar aanleiding van een arbeidsongeval. De inhoud en de strekking van de wetgeving die volgens het Hof van Cassatie bepaalt dat de publieke werkgever de kosten van rampbestrijding moet dragen, kan evenwel zo worden doorgetrokken dat ook dat verlies niet voor schadeloosstelling in aanmerking komt opdat de eerder aangehaalde public policy-argumenten volledig effect zouden hebben. De first responder’s rule en niet de leer van de zelfstandige juridische oorzaak biedt een correcte verklaring voor de vroegere cassatiearresten - zodat dus sprake is van een correct antwoord op basis van een foute theorie (zie eerder nr. 29) - en mogelijk ook deels en impliciet het cassatiearrest van 12 juni 2024. Een evenwichtige schadelastverdeling tussen alle betrokkenen (publieke werkgever, overheidsagent en de veroorzaker van het arbeidsongeval) die volledig recht doet aan de inhoud en de strekking van de wetgeving over rampbestrijding, zou dan inhouden dat de schadelast niet door het individu - de overheidsagent zelf - wordt gedragen, maar wel door de collectiviteit - de publieke werkgever via de belastingheffing. Daarvoor moet de veronderstelde «verrekening» ook werkelijk gebeuren, zodat de publieke werkgever contractueel, reglementair en/of wettelijk de schadelast draagt (of finaal de verzekeraar van de publieke werkgever, die deze definitieve schadelast op zijn beurt zal verrekenen in de verzekeringspremies - waardoor de samenleving de schadelast via de premie draagt). De eerdere kanttekening is ook hier relevant: de overheidsagent zal niet altijd tegen de first responder’s rule aankijken (zie eerder nr. 26).
IV. Besluit
32. Verlies behoeftebevredigingscapaciteit als schade - In deze commentaar werd een doctrine toegelicht die verklaart waarom de uitgaven gedaan door de overheid ter vervulling van een juridische plicht niet voor schadeloosstelling in aanmerking komen. Die kosten zijn zuiver economisch. De overheid wordt niet geraakt in haar behoeftebevredigingscapaciteit wanneer zij de taken vervult waarvoor zij is opgericht en waarvoor haar publieke middelen ter beschikking worden gesteld. Wanneer de overheid echter een middel verliest om haar behoeften te bevredigen (bijvoorbeeld, een zaak zoals een brandweerwagen of de gedraging van een persoon zoals een brandweerlid-overheidsagent), wordt zij wél geraakt in haar behoeftebevredigingscapaciteit.
33. Wettelijke uitzondering op dat principe bij rampbestrijding - Het Hof van Cassatie oordeelt op 12 juni 2024 echter dat dat verlies geen juridisch relevante schade uitmaakt in de specifieke context van rampbestrijding, waarbij overheidsagenten ook werkelijk letsels oplopen tijdens de rampbestrijding zelf - en niet in de marge ervan. De publieke werkgever (en daardoor ook de verzekeraar van de publieke werkgever) kan de lasten van letsels en overlijden van overheidsagenten niet verschuiven naar de veroorzaker van het arbeidsongeval omdat de wetgeving dat zo zou bepalen. Deze commentaar heeft stilgestaan bij macro-effectenargumenten die dat oordeel kracht zouden kunnen bijzetten, zoals het drempelargument. In welke feitenconstellatie dan ook zouden de burgers niet mogen ontmoedigd worden om een beroep te doen op de overheid. De hulp van de overheid inschakelen wordt sowieso niet automatisch als onrechtmatig beschouwd. Het voorgaande kan verklaren waarom de publieke werkgever noch op basis van een eigen recht, noch op basis van een subrogatoir recht - in de plaats van het personeelslid gesteld - om schadeloosstelling kan vragen. Het cassatiearrest van 12 juni 2024 houdt echter niet in dat het verlies aan behoeftebevredigingscapaciteit nooit schade zou kunnen uitmaken. In deze commentaar is toegelicht hoe zaken als de veroorzaking van letsels in de marge van een wettelijke plicht en opzet grenzen trekken.
1 Verschillende nieuwsbronnen spreken van vijf brandweerlieden en één politieagent. Zie het arrest verder in dit nummer op p. 189.
2 Wet 3 juli 1967 betreffende de preventie van of de schadevergoeding voor arbeidsongevallen, voor ongevallen op de weg naar en van het werk en voor beroepsziekten in de overheidssector, BS 10 augustus 1967.
3 Dit zijn personen die in het kader van de ramp strafrechtelijk zijn veroordeeld wegens onopzettelijke doding en onopzettelijke slagen en verwondingen. Het gaslek is ontstaan op een bouwwerf op een industrieterrein in Gellingen. Werkzaamheden op de werf verzwakten de gaspijpleiding waardoor een lek kon ontstaan. De begeleidende architect (partij P.E. in het cassatiearrest van 12 juni 2024) werd, bijvoorbeeld, strafrechtelijk veroordeeld.
4 Er geldt een dubbele begrenzing. Verzekeraars kunnen niet meer vorderen dan wat zij aan de verzekerden hebben betaald en kunnen niet meer vorderen dan datgene waarop de personen in wier rechten zij worden gesubrogeerd op basis van het gemeenrecht aanspraak kunnen maken, zie, bijvoorbeeld, in de context van een particuliere arbeidsongevallenverzekering Gent 29 juni 2023, T.Verz. 2024/2, (133) 136.
5 Zie over deze rechtspraak de volgende en latere randnummers.
6 De onderbouw van de overwegingen van het Hof van Cassatie om het subrogatoire verhaalsrecht van de publieke werkgevers aan de verzekeraar van de overheid te ontzeggen, ontkent tegelijkertijd het bestaan van «un dommage réparable au sens de l’article 1382 de l’ancien Code Civil» geleden door de publieke werkgevers. In het buitencontractuele aansprakelijkheidsrecht geldt de boutade «zonder schade, geen aanspraak uit onrechtmatige daad», zie, bijvoorbeeld, J. Ronse, Aanspraak op schadeloosstelling uit onrechtmatige daad, Larcier, 1954, 132, nr. 160.
7 «Buitencontractueel kostenverhaal» is een brede term. Het begrip «kosten» verwijst hier ruim naar iedere vermindering van de publieke middelen die voor haar worden opgehaald via onder meer belastingen om haar toe te laten de haar toebedeelde taken te vervullen. Ook «verhaal» is een ruim begrip, dat hier alle buitencontractuele grondslagen om de last van de kosten naar een ander door te schuiven inhoudt. Die grondslagen zijn niet beperkt tot buitencontractuele aansprakelijkheid in de zin van artikelen 1382 en volgende oud BW of van Boek 6 BW. Het buitencontractuele-aansprakelijkheidsrecht is deel van het ruimere buitencontractuele-aansprakenrecht, zie C. Borucki, Buitencontractueel kostenverhaal door de overheid, Intersentia, 2023, 79-87, nrs. 54-55 (hierna verkort tot «Borucki, Buitencontractueel kostenverhaal»). Zie ook C. Borucki «Buitencontractueel kostenverhaal door de overheid: een stappenplan voor rechter en wetgever», RW 2023-24/2, 43.
8 Ook «overheid» is een vaag begrip. Daaronder vallen hier alle overheidsinstanties die door de maatschappij met algemene collectieve financiering via belastingheffing of bijzondere collectieve financiering via administratieve retributies (bv. in het kader van vergunningen) in staat worden gesteld om de (grond)wettelijke plichten waarvoor zij zijn opgericht, uit te oefenen. Die financiering maakt dat de vraag naar kostenverhaal tot discussie aanleiding geeft, doordat burgers al eens de kosten van (grond)wettelijke plicht van de overheid hebben «betaald». Zie bijvoorbeeld het Franse Hof van Cassatie, dat overweegt dat de kosten van brandweerdiensten «(...) ne trouve, après tout, dans ces secours, qu’une juste équivalent de la part que chaque citoyen supporte dans les charges de la communauté» (Cass.fr. 9 januari 1866, D. 1866, I, 74).
9 Vaste rechtspraak sinds de loondoorbetalingsarresten van het Hof van Cassatie van 19 februari 2001 (rolnummers en ECLI-codes: AR nr. C.99.0183.N - ECLI:BE:CASS:2001:ARR.20010219.7; AR nr. C.99.0228.N - ECLI:BE:CASS:2001:ARR.20010219.8; AR nr. C.00.0242.N - ECLI:BE:CASS:2001:ARR.20010219.9; AR nr. C.99.0014.N - ECLI:BE:CASS:2001:ARR.20010219.6; AR nr. P.98.1629.N - ECLI:BE:CASS:2001:ARR.20010220.3).
10 Nieuwe Gemeentewet van 24 juni 1988, BS 3 september 1988.
11 Cass. 23 oktober 2012, AR nr. P.12.0318.N, ECLI:BE:CASS:2012:ARR.20121023.5; Cass. 7 januari 2016, AR nr. C.15.0231.N, ECLI:BE:CASS:2016:ARR.20160107.2. Zie ook over de voorloper van het artikel Cass. 17 juni 1975, Arr.Cass. 1975, 1105. Zie ook Cass. 5 november 2010, AR nr. C.09.0486.N, ECLI:BE:CASS:2010:ARR.20101105.3.
12 In de rechtspraak over buitencontractueel kostenverhaal door de overheid na de vervulling van een (grond)wettelijke plicht is zelden expliciet terug te vinden of de inhoud van de wet (le contenu), de draagwijdte ervan (l’économie) dan wel een combinatie van beide bepalend is geweest. In essentie houdt de overweging van het Hof van Cassatie in dat het Hof toelaat dat rechters naast de eigenlijke wettekst, die altijd als uitgangspunt dient aangezien deze als enige de burger bindt, ook rekening houden met de bestaansredenen voor de wet. Daarvoor mogen rechters terugvallen op zaken als de wetsgeschiedenis (Cass. 8 september 2020, AR nr. P.20.0221.N, ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20200908.2N.24). Ook in het cassatiearrest van 12 juni 2024 is niet uitdrukkelijk opgenomen wat doorslaggevend is geweest, maar de conclusie van de advocaat-generaal verwijst wel naar een combinatie van inhoud en draagwijdte (V. Truillet, «Conclusie bij Cass. 12 juni 2024, AR nr. P.24.0239.F», ECLI:BE:CASS:2024:CONC.20240612.2F.7).
13 In hun grief werpen de eisers in cassatie het middel op dat de feitenrechter de niet-verhaalbaarheid van kosten in de context van rampbestrijding ten onrechte enkel van toepassing heeft geacht op de «gewone» kosten en niet op de «buitengewone» kosten (zie V. Truillet, «Conclusie bij Cass. 12 juni 2024, AR nr. P.24.0239.F», ECLI:BE:CASS:2024:CONC.20240612.2F.7). De rechtspraak van het Hof van Cassatie wordt gestuurd door de grieven van de eisers. De antwoorden van het Hof op rechtsvragen zitten daardoor in een strak keurslijf. Dat neemt niet weg dat het Hof van Cassatie als antwoord op de vraag of de «buitengewone» kosten een andere benadering behoeven, ook had kunnen antwoorden dat die kwalificatie irrelevant is.
14 De privéwerkgever en de publieke werkgever bevinden zich in «wezenlijk verschillende situaties», zie bv. GwH 7 november 2007, nr. 135/2007, ECLI:BE:GHCC:2007:ARR.125, RW 2007-2008, 1627.
15 Zo komen de wet 31 december 1963 betreffende de civiele bescherming (BS 16 januari 1964) en de wet 15 mei 2007 betreffende de civiele veiligheid (BS 31 juli 2007) (hierna «Wet Civiele Veiligheid (2007)») ter sprake.
16 Zie bv. artikel 2, § 1 , 1° Wet Civiele Veiligheid (2007).
17 Dit vermoeden is gebaseerd op de in de aangehaalde wetgeving omschreven inhoudelijke taken. Gemeentelijke overheden kunnen echter wel publieke werkgevers van politieagenten zijn. In een ééngemeentepolitiezone bepaalt de gemeenteraad de formatie van het personeel van het lokale politiekorps (art. 47 en volgende wet 7 december 1998 tot organisatie van een geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus, BS 5 januari 1999).
18 Zie hierover in detail B. Dubuisson, «Les vertus inattendues de l’article 1382 du Code civil pour l’employeur public et les tiers payeurs» in Y. Cartuyvels, P. Jadoul en S. Van Drooghenbroeck (eds.), Liber amicorum Michel Mahieu, Larcier, 2008, 175; I. Boone, «Publieke werkgever en zijn verzekeraar», NJW 2012/273, 778; A. Van Oevelen e.a., «Overzicht van rechtspraak. Aansprakelijkheid uit onrechtmatige daad. Schade en schadeloosstelling (2007-2021)», TPR 2023/2-3, (475) 822 e.v., nr. 119.
19 Zij zijn te beschouwen als de «wettelijke debiteur van de vergoedingen die aan het slachtoffer op basis van de Arbeidsongevallenwet Overheidspersoneel verschuldigd zijn» en dus strikt genomen niet als «arbeidsongevallenverzekeraar», zie A. Van Oevelen e.a., «Overzicht van rechtspraak. Aansprakelijkheid uit onrechtmatige daad. Schade en schadeloosstelling (2007-2021)», TPR 2023/2-3, (475) 824, nr. 119.
20 KB 13 juli 1971 betreffende de schadevergoeding ten gunste van sommige personeelsleden van provincies, gemeenten, agglomeraties en federaties van gemeenten, verenigingen van gemeenten, openbare centra voor maatschappelijk welzijn, diensten, instellingen en verenigingen voor maatschappelijk welzijn, diensten van het College van de Vlaamse Gemeenschapscommissie en diensten van het College van de Franse Gemeenschapscommissie en openbare kassen van lening, voor arbeidsongevallen en ongevallen op de weg naar en van het werk, BS 1 september 1970.
21 Wet van 4 april 2014 betreffende de verzekeringen, BS 30 april 2014.
22 GwH 26 november 2009, nr. 2009/190, ECLI:BE:GHCC:2009:ARR.190; GwH 1 februari 2018, nr. 10/2018, ECLI:BE:GHCC:2018:ARR.010.
23 GwH 26 november 2009, nr. 2009/190, ECLI:BE:GHCC:2009:ARR.190; GwH 1 februari 2018, nr. 10/2018, ECLI:BE:GHCC:2018:ARR.010; Cass. 4 juni 1984, Pas. 1984, I, 1209 (n° 565).
24 GwH. 28 mei 2020, nr, 75/2020, ECLI:BE:GHCC:2020:ARR.075.
25 Cass. 24 april 2002, AR nr. P.01.1623.F, ECLI:BE:CASS:2002:ARR.20020424.17; Cass. 30 november 2009, C.09.0167.N, ECLI:BE:CASS:2009:ARR.20091130.3.
26 Zie in detail I. Boone, «Publieke werkgever en zijn verzekeraar», NJW 2012/273, (778) 787, nr. 36. Zie ook A. Van Oevelen e.a., «Overzicht van rechtspraak. Aansprakelijkheid uit onrechtmatige daad. Schade en schadeloosstelling (2007-2021)», TPR 2023/2-3, (475) 823, nr. 119.
27 Zie over de voorloper van dit artikel en eerdere rechtspraak die dit principe inluidt I. Boone, «Publieke werkgever en zijn verzekeraar», NJW 2012/273, (778) 787, nr. 37.
28 GwH 26 november 2009, nr. 2009/190, ECLI:BE:GHCC:2009:âARR.190, RW 2010-11, 99;; Cass. 17 januari 2011, AR nrs. C.08.0303.F-C.09.0461.F, ECLI:BE:CASS:2011:ARR.20110117.1; Cass. 4 februari 2014, AR nr. P.13.0992.N, ECLI:BE:CASS:2014:ARR.20140204.3.
29 Zie eerder voetnoot 9.
30 Het eigen recht van de publieke werkgever laat toe om het «brutoloon» te vorderen, in tegenstelling tot het subrogatoire recht waarbij de publieke werkgever in de plaats van het personeelslid wordt gesteld. Het personeelslid zou enkel het «nettoloon» kunnen vorderen. Zie hierover bv. I. Boone, «Publieke werkgever en zijn verzekeraar», NJW 2012/273, 778-779, nrs. 3-4.
31 Zie over deze rechtspraak in detail Borucki, Buitencontractueel kostenverhaal, 295, nr. 213.
32 Bv. de schade van een politiezone bestaat in de «conséquences de l’indisponibilité [...] de plusieurs inspecteurs de police, par exemple la suppression de certaines patrouilles» (HvB Brussel 11 januari 2012, RGAR 2012, nr. 14903; zie ook Rb. Brussel 4 juni 2021, nr. 2021/3304, ongepubliceerd) (over La Boum in het Ter Kamerenbos tijdens de COVID-19-periode).
33 Borucki, Buitencontractueel kostenverhaal, 298 en volgende, nrs. 216 en volgende.
34 Indirect vormen zij als deel van de arbeidsvoorwaarden wél een tegenprestatie voor het geheel van arbeid dat het personeelslid voor de publieke werkgever verricht (terwijl het doorbetaalde loon bij tijdelijke arbeidsongeschiktheid direct gekoppeld is aan specifieke gemiste werkuren).
35 Borucki, Buitencontractueel kostenverhaal, 300-302, nrs. 218-219.
36 Cass. 31 januari 1938, Arr.Cass. 1938, 10.
37 Zonder beperking in de bescherming geboden door het buitencontractuele aansprakelijkheidsrecht. Er is wel controle door de wetgever mogelijk.
38 Altijd spelen de typische risico’s van een vordering tot vaststelling van buitencontractuele aansprakelijkheid mee, zoals de mogelijke insolvabiliteit van de schadeverwekker.
39 Borucki, Buitencontractueel kostenverhaal, 307-310, nr. 225.
40 Public policy heeft betrekking op de effecten van een aansprakelijkheidsvordering op de gehele samenleving (waartoe ook de schadeverwekker behoort). Een Nederlandstalige term hiervoor is «macro-effecten». Wat zijn de ruimere effecten van het toekennen van een verbintenis tot schadeloosstelling in een specifiek geval?
41 Specifieke wetgeving kan ook zuiver economische schade onder het schadebegrip doen vallen (zie hierover Borucki, Buitencontractueel kostenverhaal, 376 en volgende, nrs. 283 en volgende). Wanneer de overheid schadeloosstelling van zuiver economische schade kan verkrijgen, gaat het evenwel vaak om een vordering tot rechtsherstel waarbij het kostenverhaal een autonome grondslag buiten het buitencontractuele aansprakelijkheidsrecht kent (zie hierover Borucki, Buitencontractueel kostenverhaal, 385, nrs. 296 en volgende).
42 Binnen het ruimere kader van het buitencontractuele aansprakenrecht (zie eerder voetnoot 7) kan zuiver economische schade wél verhaalbaar zijn.
43 Borucki, Buitencontractueel kostenverhaal, 298 en volgende, nrs. 216 en volgende en 328 en volgende, nrs. 236 en volgende. Met dank aan prof. dr. Marc Kruithof, die me op dit inzicht wees.
44 I. Boone, «Artikel 1382 BW en het verhaal van de werkgever (uit de overheidssector) jegens de derde aanpsrakelijke (noot onder Cass. 9 maart 1999)», R.Cass. 2000, 201; M. Kruithof, «Een kritische analyse van enkele recente cassatiearresten over schadevergoedingsrecht» in M. Kruithof (ed.), Inzichten in actueel aansprakelijkheidsrecht en verzekeringsrecht, Intersentia, 2018, (1) 1-12, nrs. 2-16.
45 Borucki, Buitencontractueel kostenverhaal, 334, nr. 242.
46 Over de terminologie inzake behoeftebevredigingscapaciteit - deel van het begrippenkader dat noodzakelijk is om een dieper inzicht te krijgen in de betekenis van de «krenking van een rechtmatig belang» in het kader van het buitencontractuele aansprakelijkheidsrecht - zie de recente werken van Marc Kruithof zoals M. Kruithof, «Privaatrechtelijke facetten van algemeenbelangacties bij de justitiële rechter», TPR 2022/1-2, 21.
47 Dit is dus het «kunnen» van de overheid en niet het «hebben». Dat laatste heeft betrekking op het juridische vermogen, de juridische algemeenheid die het geheel van de bestaande en toekomstige goederen en verbintenissen omvat (artikel 3.35 BW). Het is belangrijk om dit onderscheid te onderkennen. Het algemene «belastingargument» in de context van buitencontractueel kostenverhaal door de overheid - op basis waarvan wordt voorgehouden dat de overheid nooit schadeloosstelling zou kunnen verkrijgen voor uitgaven die al zijn afgedekt door publieke middelen - heeft betrekking op juridische vermogensbegrip. Op het vlak van het feitelijke vermogensbegrip heeft het geen werking. Bij het schadebegrip is het irrelevant dat een middel dat door een persoon wordt gebruikt om behoeften te bevredigen, al «voorafgaand gefinancierd» is. Bijvoorbeeld, ook de beschadiging van een geschonken zaak - die zonder wederkerige prestatie in het juridische vermogen terechtkomt - kan juridisch relevante schade zijn. Alle uitgaven van de overheid worden initieel voldaan uit publieke middelen. In de praktijk blijkt dat dat terecht geen hindernis is. Rechters kennen in uiteenlopende situaties schadeloosstelling aan de overheid toe (bv. in het kader van de beschadiging van goederen op het openbare domein zoals straatmeubilair).
48 Zie, bijvoorbeeld, de rechtspraak eerder aangehaald in voetnoot 32. Een ander voorbeeld is de niet-gepubliceerde uitspraak van de jeugdrechtbank van Hasselt over een brandstichting in de nacht van 10 op 11 augustus 2019 in een leegstaand winkelcomplex in Beringen, waarbij twee brandweerlieden het leven lieten. Deze zaak haalde de reguliere pers wegens de berisping die de rechtbank wegens temporele wettelijke beperkingen aan de minderjarige brandstichters moest geven. Via de persmagistraat verkreeg ik de informatie dat aan de hulpverleningszone onder meer wegens de overlijdens schadeloosstelling werd toegekend.
49 Borucki, Buitencontractueel kostenverhaal, 297, nr. 214 en 317 en volgende, nrs. 231 en volgende.
50 Soms kan zuiver economische schade van de overheid toch relevant zijn, zie eerder voetnoot 41. Binnen de context van rampbestrijding, bijvoorbeeld, kan opzet bij de schadeverwekker ertoe leiden dat de kosten van een wettelijke verplichting naar de schadeverwekker kunnen worden verschoven.
51 Dit is wat in navolging van Ludo Cornelis de «uitsluiting» van het buitencontractuele aansprakelijkheidsrecht kan worden genoemd, zie Borucki, Buitencontractueel kostenverhaal, 175, nr. 129 met verwijzing naar L. Cornelis, «Ongeschikt voor gevoelige juristen: over de intieme verhouding tussen schade en causaal verband» in M. Debaene en P. Soens (eds.), Aansprakelijkheidsrecht: actuele tendensen, De Boeck en Larcier, 2005, (157) 170-171, nr. 23.
52 Er bestaan diverse redenen waarom rampbestrijding primair aan de overheid toekomt. Zie daarover en over de betekenis van «primaire plicht» in detail Borucki, Buitencontractueel kostenverhaal, 288-295, nrs. 206-212 en zie ook 112-114, nr. 80.
53 Zie, bijvoorbeeld, op het federale beleidsniveau de artikelen 34 en 39, § 2 Wet van 11 december 2022 ter bescherming van het marien milieu en ter organisatie van de mariene ruimtelijke planning in de Belgische zeegebieden (BS 16 december 2022), op het niveau van het de gewesten de respectievelijke bodemdecreten/-ordonnantie (Vlaams: artikel 160; Waals: artikel 73; Brussels: artikel 70, § 1) en op het lokale niveau artikel 89 van het gecoördineerde politiereglement van 18 november 2024 van Leuven.
54 Borucki, Buitencontractueel kostenverhaal, 279-284, nrs. 200-201.
55 Zie ook eerder voetnoot 12.
56 Zie hierover in detail, Borucki, Buitencontractueel kostenverhaal, 9-13, nrs. 5-6.
57 Zie hierover krachtig M. Radin, «Statutory Interpretation», Harvard Law Review 1930/6, 863.
58 In het latijn soms uitgedrukt als «ubicumque lex voluit dixit, ubi tacuit noluit» (betekenis: waar de wet(gever) iets wenst spreekt zij, waar zij niets wil zwijgt zij). Zie over deze redenering Borucki, Buitencontractueel kostenverhaal, 489-490, nr. 2.9.
59 F. Laurent, Principes de droit civil: tome I, Bruylant, 1878, 355, nr. 279. Zie ook specifiek in een Nederlandse zaak in de context van buitencontractueel kostenverhaal door de overheid P.J. Wattel, «Conclusie bij HR 15 mei 2020, nr. 19/00374», ECLI:NL:PHR:2020:47, § 5.6 («Uit het zwijgen van de wettekst en -geschiedenis kan mijns inziens slechts afgeleid worden dat de wettekst en -geschiedenis zwijgen [...]»).
60 Zoals eerder vermeld, lijdt het op wetgevend vlak weinig twijfel dat kostenverhaal mogelijk is bij subsidiaire plichten (zie eerder nr. 19).
61 Zie hierover in het bijzonder het stappenplan vermeld in voetnoot 7.
62 Ook oudere wetgeving is vooral «neutraal» te noemen ten opzichte van de verdeling van de kosten van de gemeentelijke plichten en van de plichten van de operationele eenheden van de civiele veiligheid, zie Borucki, Buitencontractueel kostenverhaal, 13-16, nr. 7.
63 Nederland: HR 11 december 1992, ECLI:NL:HR:1992:ZC0788; circulaire van de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken van 19 augustus 1985, nr. FB85/U46. Frankrijk: Ordonnance royale du 11 mars 1733, ordonnée par Louis XV (bekrachtigd door: loi de 8 décembre 1798 (11 Frimaire an VII) qui détermine le mode administratif des recettes et dépenses départementales, municipales et communales, Bulletin des lois de la République française 1798, nr. 247). Verenigde Staten: Vele rechterlijke uitspraken uit diverse deelstaten kunnen worden aangehaald. Een voorbeeld dat bijzonder relevant is voor de specifieke context van deze bijdrage, is Carson v. Headrick, 900 S.W.2d 685 (Tenn. 1995).
64 Het gevaar voor mens (en dier) maakt dat burgers al van oudsher de taak van rampbestrijding collectief vervullen. In het verleden is die taak toebedeeld aan de overheid wegens diverse redenen zoals de mogelijkheid tot professionalisering, zie Borucki, Buitencontractueel kostenverhaal, 112-114, nr. 80 en 290-292, nr. 209.
65 Dit is de situatie van een loos alarm te goeder trouw (zie verslag aan de Koning bij koninklijk besluit van 25 april 2007 tot vaststelling van de opdrachten van de hulpdiensten die kunnen verhaald worden en diegene die gratis zijn, BS 14 mei 2007). Wanneer er sprake is van een valse aangifte met het bedrieglijke opzet om nutteloze kosten te veroorzaken, lijdt het principe van onverhaalbaarheid uitzondering (zie Cass. 15 maart 1965, Pas. 1965, I, 737; Gent 1 februari 2016, RW 2016-17, 826 (eerder overwogen, maar niet toegepast in: Gent 15 mei 2014, RW 2015-16, 1268)).
66 De dader van een opzettelijke brandstichting (artikelen 510-518 Sw.) staat in voor de kosten van rampbestrijding op basis van artikel 178, § 1, 3° Wet Civiele Veiligheid (2007).
67 Zie, bijvoorbeeld, Hannah v. Jensen, 298 NW2d 52, 56 (Minn. 1980) («Considerations of public policy further support this conclusion. If police officers are allowed to recover under the statute, bar owners might be inhibited from summoning the police for aid in disturbances and, instead, would resort to self-help measures, creating additional risk to the public. It would not be in the public interest to discourage bar owners from calling upon those who are trained and employed to deal with these situations.») In de zaak was een rechtsvraag of een politieagent die wordt verwond door een persoon die te diep in het glas heeft gekeken, schadeloosstelling zou kunnen vragen van de uitbater van de horecazaak waarin de klant zich overmatig beneveld heeft.
68 Zie ten opzichte van schade aan zaken tijdens de vervulling van een juridische plicht eerder al C. Borucki «Buitencontractueel kostenverhaal door de overheid: een stappenplan voor rechter en wetgever», RW 2023-24/2, (43) 47, nr. 6.
69 Zie bv. dissent from Scott in Hannah v. Jensen, 298 NW2d 52 (Minn. 1980); Christensen v. Murphy, 296 Or. 610 (Or. 1984); W. Keeton e.a. Prosser and Keeton on Torts, West Publishing Co., 1984, 431, nr. 61, die het argument «preposterous rubbish» noemen.
70 Zie eerder voetnoot 65.
71 Twee koppels hadden samen kano’s gehuurd om de rivier door de Franse kloof van Verdon af te varen. Toen zij op het einde van de dag niet waren toegekomen op de stroomafwaarts gelegen aanmeerplaats van de verhuurder van de kano’s, sloeg die laatste alarm. De hulpverleningsdiensten vonden de kano’s van de twee koppels leeg terug. Zij zetten vervolgens een grootschalige reddingsactie op poten om de vermiste koppels te zoeken. Na enkele dagen vonden de hulpverleningsdiensten de koppels levend en wel terug ... in hun woonplaats. Op de dag van hun verdwijning hadden de koppels besloten om de brui te geven aan hun vaartocht nadat hun kano’s kapseisden. Zij maakten de kano’s leeg - reddingsvesten en peddels incluis - en kropen een oever van de rivier op om al liftend naar huis terug te keren. Zij brachten de kanoverhuurder niet op de hoogte van hun perikelen. Na verloop van tijd durfden zij naar eigen zeggen ook de hulpverleningsdiensten niet langer op de hoogte te brengen van de nutteloosheid van de reddingsactie, doordat hen duidelijk was geworden dat hun verdwijning aanzienlijke gevolgen en een stevig kostenplaatje had.
72 Vanuit diverse perspectieven zoals, bijvoorbeeld, ook een law & economics-benadering.
73 Zo oordeelt het vredegerecht van Sint-Niklaas dat het «rechtvaardig» is dat de overheid bluskosten van een schouwbrand in een schouw die onvoldoende was gereinigd, zelf moet dragen. De rechter overweegt dat de verwerende burger evenwel moet beseffen dat die in de toekomst vaker de schouw zal moeten (laten) reinigen, «want bij nieuwe herhaling zou het gevoel van rechtvaardigheid wel eens in het voordeel van de eiseres kunnen spelen», zie vred. Sint-Niklaas 22 februari 1999, T.Vred. 2000, (296) 298, nr. 5.
74 Over de (on)zin van een kerntakencriterium, zie integraal Borucki, Buitencontractueel kostenverhaal door de overheid.
75 Zie voor een bespreking van de mogelijke willekeur en over de eventuele onwenselijke gevolgen in detail C. Borucki «Buitencontractueel kostenverhaal door de overheid: een stappenplan voor rechter en wetgever», RW 2023-24/2, (43) 56, nr. 19.
76 In het kader van rampbestrijding kan overigens worden voorgehouden dat zelfs «abnormale» rampen, in de zin van onwaarschijnlijke rampen, nooit geheel onverwacht komen, zie bv. City of Boston v. Smith & Wesson Corp., 2000 WL 1473568 (Mass. Super. Ct. 2000) («Fires, fuel spills and ruptured gas mains are all frequent happenings which, while every effort is made to prevent them, can be expected to occur. Train derailments and airplane crashes are more unusual, but not so rare that a municipality can never expect to have to respond to such an emergency. The cases thus stand for the principle that such contingencies are part of the normal and expected costs of municipal existence, (...)» (let wel: deze overweging is obiter dictum)).
77 Zie over deze niet-noodzakelijkheid in detail Borucki, Buitencontractueel kostenverhaal, 329-330, nr. 237.
78 Bijvoorbeeld, in de Verenigde Staten bestaat er geen twijfel over dat brandweerlieden en politieagenten inherent gevaarlijke beroepsactiviteiten vervullen, zie onder meer Krauth v. Israel Geller and Buckingham Homes, Inc., 31 N.J. 270 (NJ 1960) «(...) it is the fireman’s business to deal with that very hazard»; Solgaard v. Guy F. Atkinson Co. 6 Cal. 3d, (Cal 1971) «(...) firefighters, whose occupation by its very nature exposes them to particular risks of harm»).
79 Over de acute en chronische gezondheidsgevaren van brandbestrijding, zie advies nr. 9542 (december 2022) van de federale Hoge Gezondheidsraad, vanaf pagina 6.
80 Bv. de personen die tijdens de nacht van 8 september 2024 in Antwerpen een ambulance stalen.
81 Bv. de personen die tijdens de oudejaarsnacht van 2024 in Brussel vuurwerkpijlen richtten op brandweerlieden, ambulanciers en politieagenten.
82 Zie gelijkaardig de rechtspraak over de valse aangifte in voetnoot 65.
83 Zie de beschrijving van een argument in die zin van Wannes Buelens in Borucki, Buitencontractueel kostenverhaal, 492-494, nr. 2.12. De daar vermelde voorondersteling is evenwel te nuanceren met de in deze commentaar voorgestelde doctrine dat de zuiver economische schade van de overheid niet zomaar voor schadeloosstelling in aanmerking komt.
84 V. Truillet, «Conclusie bij Cass. 12 juni 2024, AR nr. P.24.0239.F», ECLI:BE:CASS:2024:CONC.20240612.2F.7 («Il me semble cependant que le recours subrogatoire dont disposent ces entités publiques ainsi que l’exercice de leur droit propre peuvent souffrir des exceptions»).
85 Over de «uitsluiting» van het buitencontractuele aansprakelijkheidsrecht, zie eerder voetnoot 51.
86 Cass. 13 februari 1980, Pas. 1980, 690.
87 Cass. 25 oktober 1974, Arr.Cass. 1975, 265.
88 Advocaat-generaal Truillet oordeelt zelf van wel en haalt enkele auteurs aan die zouden menen dat de oude rechtspraak ook vandaag toepassing moet vinden, ook al wordt de (on)verhaalbaarheid van overheidskosten vandaag behandeld op het vlak van het schadevereiste.
89 Een voorbeeld hiervan zijn de visionaire ideeën van Darwin en Mendel over overerving vóór de ontdekking van DNA. Hun theorieën bevatte nauwkeurige elementen, maar de beschrijvingen van de onderliggende mechanismen waren onvolledig.
90 De juistheid van het antwoord is dan grotendeels toeval en niet te danken aan de geldigheid van de onderliggende theorie. Een voorbeeld hiervan zijn beweringen op basis van de emissietheorie over zicht van denkers als Plato en Euclides. Het is correct dat zicht een interactie met licht omvat, maar de theorie dat ogen licht naar objecten uitzenden, is incorrect.
91 Een voorbeeld hiervan zijn beweringen op basis van het geocentrische model van het zonnestelsel van denkers als Ptolemaeus en Aristoteles. Noch uitspraken over de bewegingen van hemellichamen binnen de context van het zonnestelsel, noch het aan die uitspraken onderliggende model dat bepaalt dat de aarde centraal in het zonnestelsel staat, zijn correct.
92 Over de leer van de zelfstandige juridische oorzaak en de terechte kritiek erop, zie Borucki, Buitencontractueel kostenverhaal, 259 en volgende, nrs. 182 en volgende.
93 Het gaat om een principe dat als majority rule geldt in de verschillende deelstaten van de Verenigde Staten, zodat van een eerder homogeen «Amerikaans» recht kan worden gesproken (zie Kreski v. Modern Electric, 429 Mich. 347 (Mich. 1987) («The precedential authority supporting the fireman’s rule is impressive, and deeply rooted in common law. (...) While the rule may have slightly different permutations among the states, its most basic formulation is that a fire fighter or police officer may not recover damages from a private party for negligence in the creation of the reason for the safety officer’s presence»)).
94 Negligence of «nalatigheid» is een lichte fout. Opzet en zware fout kunnen wel aanleiding geven tot een tort (zie Borucki, Buitencontractueel kostenverhaal, 220-223, nr. 160). Ook herhaling zou wel eens relevant kunnen zijn (zie naar Belgisch recht op dat vlak vred. Sint-Niklaas 22 februari 1999, T.Vred. 2000, (296) 298, nr. 5).
95 Zie eerder al de Amerikaanse rechtspraak in voetnoot 63.