Omschrijving
De aanwinsten in het wettelijk gemeenschapsstelsel en in het stelsel van scheiding van goederen met verrekening van aanwinsten: hetzelfde, of toch niet?
Jaargang
2025 - 2026 (89)
Pagina
203
Auteur(s)
H. Thijs
Trefwoorden

HUWELIJKSVERMOGENSRECHT

HUWELIJKSVERMOGENSRECHT / Scheiding van goederen

HUWELIJKSVERMOGENSRECHT / Wettelijk stelsel

Bijkomende informatie

De aanwinsten in het wettelijk gemeenschapsstelsel en in het stelsel van scheiding van goederen met verrekening van aanwinsten: hetzelfde, of toch niet?

Hannelore THIJS

Doctor-onderzoeksassistent Rector Roger Dillemans Instituut Familiaal Vermogensrecht, KU Leuven

Bij de invoering van het wettelijk model van scheiding van goederen met verrekening van aanwinsten (het «verrekenregime») in 2018, wenste de wetgever het begrip aanwinsten in het verrekenregime zoveel als mogelijk te baseren op de goederen of rechten die in het wettelijk stelsel als een gemeenschappelijk goed worden aangemerkt. In deze bijdrage wordt ingegaan op het bredere vraagstuk in welke mate de verrekenbare aanwinsten in het verrekenregime daadwerkelijk overeenstemmen met het gemeenschappelijk vermogen in het wettelijk gemeenschapsstelsel. Uit deze analyse blijken beide stelsels voor meerdere elementen een verschillende oplossing te hanteren, en blijkt het verrekenregime ook een ruimere verrekenmassa te omvatten dan het gemeenschappelijk vermogen.

I. Inleiding1

1. De vergelijkbaarheid tussen het gemeenschapsstelsel en het verrekenregime - Echtgenoten die geen keuze maken voor een bepaalde huwelijksvermogensrechtelijke regeling, worden automatisch onderworpen aan het stelsel van gemeenschap van aanwinsten. De wetgever heeft met dit wettelijk stelsel geopteerd voor een model waarin de meerderheid van de bevolking zich zou moeten kunnen vinden. Hiervoor werd gezocht naar een aanvaardbaar evenwicht tussen de autonomie en individualiteit van elke echtgenoot enerzijds, en een voldoende mate aan solidariteit tussen de echtgenoten anderzijds. De basissolidariteit van het wettelijk stelsel uit zich met name in de creatie van een gemeenschappelijk vermogen, waarvan beide echtgenoten automatisch en van rechtswege eigenaar zijn vanaf de huwelijkssluiting. Het gemeenschappelijk vermogen bestaat uit de huwelijkse aanwinsten die gegenereerd of verkregen zijn door elk van de echtgenoten. De niet-aanwinsten, met name voorhuwelijkse goederen en goederen verkregen via gift of via de nalatenschap, worden uitgesloten van het gemeenschappelijk vermogen en zijn dus niet onderworpen aan de vermogensrechtelijke solidariteit.

Via de Huwelijksvermogenswet van 2018 introduceerde de wetgever een interessant alternatief voor dit wettelijk stelsel, dat voornamelijk werd gepromoot als correctiemechanisme op het stelsel van zuivere scheiding van goederen. Het gaat om het wettelijk model van scheiding van goederen met verrekening van aanwinsten (hierna: verrekenregime).2 Dit verrekenregime is in grote mate gebaseerd op de Frans-Duitse Overeenkomst van 4 februari 2010. Waar nodig werd een technische aanpassing in het model aangebracht, zodat het verrekenregime ingepast kon worden in de vertrouwde concepten van het Belgische huwelijksvermogensrecht.3 Dit uit zich met name in het gegeven dat de aanwinsten in het verrekenregime zoveel als mogelijk worden geënt op goederen of rechten die in het wettelijk stelsel als een gemeenschappelijk goed worden aangemerkt.4 Op deze manier zouden in de regel dezelfde goederen onderworpen worden aan de huwelijkse solidariteit tussen de echtgenoten, ongeacht of zij gehuwd zijn onder het gemeenschapsstelsel of onder het wettelijk vormgegeven verrekenregime.

2. Aanwinsten in het gemeenschappelijk vermogen vs. aanwinsten in de verrekenmassa - In deze bijdrage wordt nader ingegaan op het bredere vraagstuk in hoeverre de aanwinsten in het gemeenschapsstelsel, als deel van het gemeenschappelijk vermogen, vergelijkbaar zijn met de aanwinsten in het verrekenregime, als deel van de verrekenmassa. In de regel zouden dezelfde goederen voor verrekening, dan wel voor verdeling in aanmerking komen. De vraag rijst weliswaar voor welke goederen dit principe uitwerking heeft, en voor welke goederen de twee stelsels toch in een onderscheiden behandeling voorzien. Om deze vraag te beantwoorden, wordt in een eerste onderdeel nader ingegaan op het begrip aanwinsten binnen de context van beide stelsels (II.). Nadien wordt geanalyseerd in welke mate verschillende types van inkomsten (III.) en verschillende types van waardeschommelingen (IV.) al dan niet deel uitmaken van de aanwinsten in beide regimes. In de conclusie worden de verschillen en gelijkenissen tussen beide regimes toegelicht aan de hand van een schematisch overzicht (V.).

II. Het begrip aanwinsten

3. Aanwinsten als stelselneutraal en essentieel begrip in het huwelijksvermogensrecht - De aanwinsten moeten in de eerste plaats begrepen worden als de inkomsten van de echtgenoten (beroepsinkomsten of gelijkgestelde inkomsten), de besparingen hierop, en de beleggingen en investeringen hiervan.5 Dit zijn de aanwinsten sensu stricto. Daarnaast zijn er ook aanwinsten sensu lato: de inkomsten uit eigen goederen enerzijds, en de schenkingen aan beide echtgenoten gezamenlijk (of onder een beding dat deze schenkingen in het gemeenschappelijk vermogen vallen) anderzijds. Tegenover de aanwinsten staan de niet-aanwinsten. Dit zijn alle tegenwoordige goederen, oftewel de goederen die de echtgenoten reeds voor het huwelijk in hun vermogen hebben. Verder bestaan de niet-aanwinsten uit de toekomstige goederen, namelijk de goederen die de echtgenoten tijdens het stelsel via een nalatenschap of via een gift hebben verworven.

Het begrip aanwinsten is stelselneutraal: het kan zonder meer worden toegepast in zowel een gemeenschapsstelsel als in een scheidingsstelsel. Binnen elk van deze types van huwelijksvermogensstelsels is het evenzeer een essentieel begrip. In het wettelijk gemeenschapsstelsel geeft het begrip aan wat de essentie van de solidariteit tussen de echtgenoten omvat, met name welke goederen deel uitmaken van hun gemeenschappelijk vermogen. Dit is evenzeer het geval in het stelsel van scheiding van goederen met verrekening van aanwinsten: ook hier vormen de aanwinsten de verrekenmassa die de kern vormt van de solidariteit tussen de echtgenoten. In beide types van stelsels zijn de aanwinsten ook essentieel om de bedingen in huwelijksovereenkomsten te kunnen kwalificeren als (volkomen, dan wel onvolkomen) huwelijksvoordeel.

4. Aanwinsten in het gemeenschapsstelsel - Binnen het wettelijk gemeenschapsstelsel verwijst de wet niet uitdrukkelijk naar het begrip aanwinsten.6 Zoals vermeld gaat het binnen deze context weliswaar om een essentieel begrip, aangezien de aanwinsten de essentie van het gemeenschappelijk vermogen in het wettelijk stelsel uitmaken. Binnen de context van het gemeenschapsstelsel is het van belang om de kwalificatie van een goed als aanwinst of niet-aanwinst los te zien van het statuut van een goed als eigen of gemeenschappelijk. Gemeenschappelijke goederen kunnen ook kwalificeren als niet-aanwinst, bijvoorbeeld indien een van de echtgenoten een voorhuwelijks goed inbrengt in het gemeenschappelijk vermogen.7 Omgekeerd kunnen ook eigen goederen kwalificeren als aanwinst. Dit is bijvoorbeeld zo indien een echtgenoot aanwinsten zoals inkomsten uit eigen goederen uitbrengt uit het gemeenschappelijk vermogen.8 In het stelsel van scheiding van goederen blijven ook alle goederen van de echtgenoten eigen vermogen, maar deze goederen kunnen desalniettemin als aanwinst kwalificeren (infra, nr. 5).

Voor zover de echtgenoten niet contractueel afwijken van het wettelijk stelsel, vallen alle aanwinsten in het gemeenschappelijk vermogen.9 In dat geval zullen alle goederen die het statuut van gemeenschappelijk goed hebben, evenzeer kwalificeren als aanwinst. Inhoudelijk is er in dit geval geen verschil tussen goederen die het statuut van een gemeenschappelijk goed hebben, en goederen die kwalificeren als aanwinst. Een nuancering hierop is dat echtgenoten het statuut van hun goederen kunnen wijzigen. De contractsvrijheid laat toe om af te wijken van de samenstelling van het gemeenschappelijk vermogen, met uitzondering van het lot van beroepsinkomsten, die steeds automatisch en van rechtswege in het gemeenschappelijk vermogen moeten vallen binnen het kader van een gemeenschapsstelsel. In tegenstelling tot het statuut van goederen, kunnen de echtgenoten niet contractueel sleutelen aan de kwalificatie van een goed als aanwinst of niet-aanwinst.10

5. Aanwinsten in het verrekenregime - In tegenstelling tot de bepalingen met betrekking tot het gemeenschapsstelsel, verwijst de wetgever wel uitdrukkelijk naar het begrip aanwinsten binnen het verrekenregime. De aanwinsten van elke echtgenoot worden namelijk uitdrukkelijk gedefinieerd als het verschil tussen het aanvangsvermogen en het eindvermogen van elke echtgenoot.11 Indien de echtgenoten niet afwijken van het wettelijk verrekenmodel, bestaat de verrekenmassa enkel uit aanwinsten. Deze aanwinsten stemmen in de regel overeen met de aanwinsten die binnen het wettelijk stelsel het gemeenschappelijk vermogen uitmaken. Om die reden moeten de aanwinsten binnen het verrekenregime ook begrepen worden als «de inkomsten van de echtgenoten, de besparingen daarop, en de beleggingen daarvan», wat zoals vermeld een stelselneutrale definitie uitmaakt.12

Om de aanwinsten binnen het verrekenregime concreet te kunnen vaststellen, is het van belang om het aanvangsvermogen en het eindvermogen te bepalen.13 Het aanvangsvermogen komt in grote mate overeen met het eigen vermogen binnen het wettelijk stelsel, en omvat dus de niet-aanwinsten. Artikel 2.3.66, § 1 en § 2 BW verwijzen uitdrukkelijk naar de tegenwoordige en de toekomstige goederen. Het eindvermogen van elke echtgenoot bestaat uit de goederen en schulden die aan elke echtgenoot toebehoren op de datum van de ontbinding van het stelsel.14 Hieraan kunnen goederen onder bepaalde voorwaarden fictief worden toegevoegd, wanneer een echtgenoot zijn vermogen op een deloyale manier heeft verminderd.15 Door het aanvangsvermogen (of de niet-aanwinsten) af te trekken van het eindvermogen, blijven de aanwinsten over. De aanwinsten zijn geen apart vermogen of aparte boedel van goederen, maar eerder een cijfermatig gegeven dat de globale verrijking van de echtgenoten tijdens het huwelijk reflecteert.16 De aanwinsten van beide echtgenoten samen vormen de verrekenmassa. In het verrekenregime bestaat dus ook een duidelijke overlap tussen het begrip aanwinsten en de verrekenmassa, net zoals in het wettelijk stelsel een overlap bestaat tussen het begrip aanwinsten en het gemeenschappelijk vermogen. Ook binnen deze context kunnen de echtgenoten afwijken van de samenstelling van de verrekenmassa, en dus contractueel bedingen welke goederen als verrekenbare aanwinst in aanmerking worden genomen. Daarentegen lijkt het opnieuw niet mogelijk voor echtgenoten om af te wijken van de kwalificatie van een goed als aanwinst voor de toepassing van de theorie van de huwelijksvoordelen. Binnen het verrekenregime is deze «dubbele hoedanigheid» van aanwinsten, enerzijds als verrekenbare aanwinsten en anderzijds als aanwinsten binnen de huwelijksvoordelen, enigszins verwarrend.17

6. Welke aanwinsten zitten in het gemeenschappelijk vermogen en in de verrekenmassa? - In de volgende onderdelen wordt dieper ingegaan op de vergelijking tussen de aanwinsten als deel van het gemeenschappelijk vermogen in het gemeenschapsstelsel, en de aanwinsten als deel van de verrekenmassa in het verrekenregime. Een eerste vraag die rijst, is welke types van inkomsten hier deel van uitmaken (III.). Eerder werd reeds vermeld dat de beroepsinkomsten van de echtgenoten als aanwinsten sensu stricto worden gekwalificeerd, zowel in het gemeenschapsstelsel als in het verrekenregime. De vraag rijst in hoeverre gerelateerde inkomsten, zoals opzeggingsvergoedingen, eveneens als aanwinst worden gekwalificeerd (A.). Daarnaast wordt ook de kwalificatie van andere types van inkomsten nader bekeken (B.).

Een tweede vraag die rijst, is in welke mate waardeschommelingen in het vermogen van de echtgenoten mee in aanmerking worden genomen in het gemeenschappelijk vermogen en in de verrekenmassa (IV.). Dergelijke waardeschommelingen kunnen enerzijds het resultaat zijn van de actieve bijdrage of wil van een van de echtgenoten, bijvoorbeeld door gelden of goederen te investeren (A.), of door de eigen arbeid te investeren (B.). De waardeschommelingen kunnen anderzijds ontstaan buiten de wil van de echtgenoten, in dat geval gaat het om onvrijwillige waardeschommelingen (C.). In elk van deze gevallen dient nagegaan te worden of de waardeschommeling zal worden gedeeld tussen de echtgenoten. Het vraagstuk zal met name behandeld worden voor goederen die als niet-aanwinst kwalificeren.

III. Welke inkomsten worden gedeeld of verrekend tussen de echtgenoten?

A. Beroepsinkomsten en gerelateerde inkomsten

7. Reguliere beroepsinkomsten - De beroepsinkomsten van de echtgenoten vormen de kern van de huwelijkse aanwinsten. Bijgevolg is het logisch dat deze inkomsten, voor zover ze zijn verworven tijdens het huwelijk, deel uitmaken van het gemeenschappelijk vermogen in het wettelijk stelsel en van de verrekenmassa in het verrekenregime. In het gemeenschapsstelsel wordt dit uitdrukkelijk bevestigd in artikel 2.3.22, § 1, 1° BW. In het verrekenregime wordt niet uitdrukkelijk bepaald dat beroepsinkomsten tot de verrekenbare aanwinsten worden gerekend. Het resultaat is wel hetzelfde als in het gemeenschapsstelsel, aangezien de aanwinsten worden berekend door het aanvangsvermogen af te trekken van het eindvermogen (supra, nr. 5). De beroepsinkomsten verworven tijdens het stelsel maken geen deel uit van het aanvangsvermogen, waardoor ze automatisch als aanwinst kwalificeren. In beide stelsels is dit een logische uiting van de partnerschapsgedachte dat alle vruchten van de gezamenlijke inspanningen van de echtgenoten tijdens het huwelijk, gelijk tussen hen moeten worden verdeeld.18

8. Opzeggingsvergoedingen - Via de Huwelijksvermogenswet van 2018 werd het statuut van opzeggingsvergoedingen in het wettelijk stelsel duidelijker geregeld. Het (huidige) artikel 2.3.22, § 1, 1° BW bepaalt nu expliciet dat deze vergoedingen begrepen moeten worden als deel van het ruimere begrip «vergoedingen die beroepsinkomsten vervangen».19 Ook vóór 2018 werd dit doorgaans al op deze manier geïnterpreteerd door de rechtspraak en rechtsleer.20 Daarnaast verduidelijkte de Huwelijksvermogenswet dat enkel het gedeelte van de ontslagvergoeding dat betrekking heeft op de periode sinds de huwelijkssluiting tot de ontbinding van het stelsel, deel uitmaakt van het gemeenschappelijk vermogen.21 Deze oplossing stemt overeen met het principe van de correcte beroepsinkomstenallocatie. Indien de opzeggingsperiode gedeeltelijk tijdens en gedeeltelijk na de ontbinding van het stelsel loopt, vormt de opzeggingsvergoeding pro parte temporis deel van het gemeenschappelijk vermogen.22 Een opzeggingsvergoeding die een periode van 12 maanden dekt, waarvan 4 maanden vóór het tijdstip van de ontbinding van het stelsel en 8 maanden na dit tijdstip, valt bijgevolg voor 4/12 (of 1/3) in het gemeenschappelijk vermogen.23

De vraag rijst in hoeverre een opzeggingsvergoeding in aanmerking moet worden genomen bij de berekening van de aanwinsten in het verrekenregime. Zoals vermeld, stelt de wetgever uitdrukkelijk dat de aanwinsten binnen het verrekenregime worden geënt op het gemeenschappelijk vermogen in het wettelijk stelsel (supra, nr 1). Dit zou kunnen betekenen dat de pro parte temporis-methode ook uitwerking vindt in het verrekenregime indien een opzeggingsvergoeding een opzeggingsperiode omslaat die zowel voor als tijdens het stelsel loopt, of die zowel tijdens als na de ontbinding ervan loopt. Toch lijkt hiervoor geen wettelijke basis te zijn. De samenstelling van het aanvangsvermogen wordt namelijk bepaald op de datum waarop het huwelijksstelsel uitwerking krijgt, voor wat betreft de voorhuwelijkse goederen.24 Indien de opzeggingsvergoeding voor die datum wordt verkregen, vereist de toepassing van artikel 2.3.66, § 1 BW dat de volledige waarde op de datum van de huwelijkssluiting wordt opgenomen in het aanvangsvermogen. Het toepasselijke artikel laat geen onderscheid toe naargelang de opzeggingsperiode ook nog tijdens het stelsel loopt. De volledige waarde van de opzeggingsvergoeding zal op deze manier uitgesloten worden van de aanwinsten. Op dezelfde manier wordt de samenstelling van het eindvermogen bepaald op de datum waarop het stelsel wordt ontbonden.25 Indien een echtgenoot een opzeggingsvergoeding ontvangt vóór de datum van de ontbinding, moet de volledige waarde in het eindvermogen worden opgenomen. Opnieuw laat artikel 2.3.68, § 1 BW niet toe om een deel van de opzeggingsvergoeding van het eindvermogen uit te sluiten indien de opzeggingsperiode gedeeltelijk verderloopt na de ontbinding van het stelsel. De volledige vergoeding moet bijgevolg in aanmerking genomen worden om de aanwinsten te berekenen.26 In deze gevallen blijkt dus wel een duidelijk onderscheid tussen de aanwinsten in het verrekenregime en de samenstelling van het gemeenschappelijk vermogen in het gemeenschapsstelsel. In het verrekenregime wordt geen consequente toepassing gemaakt van het principe van de correcte beroepsinkomstenallocatie. Voor echtgenoten kan het weliswaar onbillijk aanvoelen dat een opzeggingsvergoeding verkregen vóór de huwelijkssluiting volledig wordt uitgesloten van de berekening van de aanwinsten indien de opzeggingsperiode ook nog tijdens het huwelijk loopt, net zoals het onbillijk kan aanvoelen dat de volledige opzeggingsvergoeding wordt verrekend tussen de echtgenoten indien de opzeggingsperiode ook nog gedeeltelijk na de ontbinding van het stelsel loopt.

B. Andere types van inkomsten

9. Inkomsten uit goederen die als niet-aanwinst kwalificeren - De vraag rijst of inkomsten uit goederen die als niet-aanwinst kwalificeren, ook deze kwalificatie volgen. Het gaat bijvoorbeeld om huurinkomsten uit een voorhuwelijks onroerend goed, of om dividenden verkregen uit geschonken of geërfde aandelen. Zoals eerder vermeld, maken dit soort inkomsten geen deel uit van de aanwinsten sensu stricto. Ze vormen daarentegen wel deel van het «ruimaanwinstenbegrip», of de aanwinsten sensu lato.27 In het wettelijk stelsel bevestigt artikel 2.3.22, § 1, 2° BW uitdrukkelijk dat de vruchten, inkomsten en interesten van eigen goederen deel uitmaken van het gemeenschappelijk vermogen. Ook in het verrekenregime is een uitdrukkelijke verwijzing te vinden naar het lot van inkomsten uit goederen die niet voor verrekening in aanmerking komen (de goederen uit het aanvangsvermogen). Zo bepaalt artikel 2.3.66, § 3, 1° BW dat de vruchten van de goederen die tot het aanvangsvermogen behoren, niet tot het aanvangsvermogen worden gerekend. Hieruit volgt dat deze inkomsten eveneens als aanwinst worden aangemerkt. Ook de memorie van toelichting bij de Huwelijksvermogenswet van 2018 vermeldt expliciet dat artikel 2.3.66, § 3, 1° BW het spiegelbeeld vormt van het eerder vermelde artikel 2.3.22, § 1, 2° BW.28 Toch moet worden opgemerkt dat deze uitdrukkelijke uitsluiting van inkomsten van goederen die tot het aanvangsvermogen behoren, niet noodzakelijk is om ervoor te zorgen dat zij als aanwinst kwalificeren in het verrekenregime.29 Enkel de goederen die uitdrukkelijk zijn vermeld in artikel 2.3.66, §§ 1 en 2 BW vormen deel van het aanvangsvermogen, en worden bijgevolg uitgesloten van de aanwinsten. Voor alle andere goederen die verkregen of gegenereerd zijn tijdens het stelsel, geldt automatisch de kwalificatie als aanwinst, aangezien de aanwinsten de globale verrijking van de echtgenoten tijdens het stelsel reflecteren. Alle inkomsten die uit goederen worden verkregen tijdens het stelsel, zullen dus automatisch deel uitmaken van de aanwinsten, ongeacht of het gaat om een goed dat is opgenomen in het aanvangsvermogen.

10. Inkomsten verworven via kansspelen - Een ander vraagstuk betreft de vraag of inkomsten die in de plaats treden van een niet-aanwinst, deel zullen uitmaken van het gemeenschappelijk vermogen, respectievelijk de verrekenmassa. Een voorbeeld betreft inkomsten verworven via kansspelen, wanneer het winnend lot gekocht is met eigen gelden, respectievelijk met gelden die deel uitmaken van het aanvangsvermogen, of wanneer het winnend lot geschonken werd. In het gemeenschapsstelsel wordt het lot van dergelijke inkomsten niet uitdrukkelijk geregeld. Doorgaans wordt geargumenteerd dat kansspelwinsten waarvan het winnend lot werd gekocht met eigen gelden, niet kwalificeren als het toebehoren van eigen goederen of rechten (huidig art. 2.3.18, 1° BW).30 Op basis van het gemeenschapsvermoeden zouden deze inkomsten dan ook deel moeten uitmaken van het gemeenschappelijk vermogen.31 Deze visie komt ook overeen met de parlementaire voorbereiding van de wet van 16 juli 1976, waar uitdrukkelijk werd gesteld dat het winnend lot van de Nationale Lotterij steeds deel vormt van het gemeenschappelijk vermogen, ongeacht de oorsprong van de middelen die gediend hebben om het lot aan te kopen.32 De huidige regels van de roerende wederbelegging (art. 2.3.21, derde lid BW), zoals ingevoerd door de Huwelijksvermogenswet van 2018, lijken evenwel een andere oplossing op te dringen. Goederen die zijn verkregen met minstens 50% eigen middelen maken deel uit van het eigen vermogen, ongeacht de bedoeling van de echtgenoot en ongeacht in welke mate het gezin gebruik maakt van het goed.33 Bijgevolg lijkt ook het gegeven dat de winst van het kansspel veel hoger is dan de aankoopprijs van het winnend lot, geen relevante factor te zijn bij de toepassing van de regels van roerende wederbelegging. Het karakter van het geïnvesteerde goed is niet relevant binnen deze letterlijke interpretatie.34 Ook het Hof van Cassatie bevestigde recent dat de winst verkregen uit een winnend lot dat geschonken werd aan een van de echtgenoten, tot het eigen vermogen van deze echtgenoot behoort, als tegenprestatie van het winnend lot.35 Kansspelwinsten kunnen dus uitgezonderd worden van het gemeenschappelijk vermogen, voor zover bewezen kan worden dat het winnend lot deel is van het eigen vermogen, bijvoorbeeld als geschonken goed of via de aankoop met middelen uit het eigen vermogen.36

In het verrekenregime dringt een andere oplossing zich op. Kansspelwinsten worden niet expliciet aangemerkt als deel van het aanvangsvermogen, waardoor ze in principe steeds als verrekenbare aanwinst zullen worden aangemerkt. Ook het bewijs dat het winnend lot werd geschonken of werd aangekocht met gelden uit het aanvangsvermogen, kan hieraan geen afbreuk doen. Het verrekenregime kent namelijk geen regel van wederbelegging of meer algemeen van zaakvervanging waardoor de winsten in de plaats zouden kunnen treden van een geschonken lot of van de oorspronkelijke gelden uit het aanvangsvermogen.37 Bijgevolg zullen kansspelwinsten verworven tijdens het stelsel steeds verrekend worden tussen de echtgenoten, ongeacht op welke manier of met welke middelen het winnend lot werd aangekocht. Opnieuw vormt dit een uiting van het gegeven dat de aanwinsten in het verrekenregime de globale verrijking van de echtgenoten tijdens het stelsel weerspiegelen.

11. Inkomsten met schadevergoedende functie - Een laatste type van inkomsten betreft inkomsten met een schadevergoedende functie, kortweg schadevergoedingen. In het wettelijk gemeenschapsstelsel wordt een driedelig onderscheid gemaakt om het huwelijksvermogensrechtelijk statuut van de verschillende componenten van een schadevergoeding te bepalen. Het recht op herstel van persoonlijke lichamelijke of morele schade is steeds eigen op basis van artikel 2.3.19, § 1, 4° BW. De schadevergoeding strekkende tot herstel van persoonlijke ongeschiktheid, die betrekking heeft op de niet economisch waardeerbare gevolgen van de aantasting van de fysieke en psychische integriteit van het dagelijks leven, vormt eveneens deel van het eigen vermogen (art. 2.3.19, § 2, 1° BW). Enkel de schadevergoeding die strekt tot herstel van huishoudelijke of economische ongeschiktheid tijdens het stelsel, valt in het gemeenschappelijk vermogen (art. 2.3.22, § 1, 4° BW). Ook dit vormt een toepassing van het principe van de correcte beroepsinkomstenallocatie, zoals uitdrukkelijk benadrukt door de Huwelijksvermogenswet 2018.38

Het driedelige onderscheid tussen de verschillende componenten van een schadevergoeding is impliciet op dezelfde manier aanwezig in het verrekenregime. Het verrekenregime bevat geen uitdrukkelijke regeling voor het recht op herstel. Dit is ook niet nodig, omdat het basisstelsel van scheiding van goederen automatisch verzekert dat de echtgenoot-eigenaar de rechten op al zijn goederen kan behouden. Deze reden verklaart waarom artikel 2.3.66, § 2 BW enkel uitdrukkelijk verwijst naar artikel 2.3.66, § 1, 1° BW en niet naar de rechten die eigen zijn op basis van artikel 2.3.19, § 1, 2° tot en met 7° BW.39 Wat betreft de schadevergoeding die strekt tot herstel van persoonlijke ongeschiktheid, verwijst artikel 2.3.66, § 2 wel uitdrukkelijk naar artikel 2.3.19, § 2, 1° BW. Een dergelijke schadevergoeding maakt bijgevolg deel uit van het aanvangsvermogen, naar analogie met de samenstelling van het eigen vermogen in het wettelijk stelsel. De wetgever is met deze verwijzing naar het eigen vermogen afgeweken van de oorspronkelijke tekst van de Frans-Duitse Overeenkomst, ook al kwalificeert de Overeenkomst de schadevergoeding die strekt tot herstel van lichamelijke of morele schade eveneens als deel van het aanvangsvermogen.40 De verwijzing naar het eigen vermogen in het gemeenschapsstelsel heeft weliswaar tot voordeel dat interpretatieproblemen vermeden kunnen worden en kwalificatieproblemen naar analogie met het gemeenschapsstelsel kunnen worden opgelost. De schadevergoeding die strekt tot herstel van huishoudelijke of economische ongeschiktheid, is tot slot niet uitdrukkelijk opgenomen in het aanvangsvermogen, en wordt bijgevolg automatisch gekwalificeerd als verrekenbare aanwinst.41 Op deze manier zullen schadevergoedingen op dezelfde wijze worden behandeld in het gemeenschapsstelsel en in het verrekenregime voor wat betreft de samenstelling van het gemeenschappelijk vermogen, respectievelijk de verrekenmassa.

IV. Welke waardeschommelingen worden gedeeld of verrekend tussen de echtgenoten?

A. Niet-aanwinst stijgt in waarde door investering van goederen of gelden

1° Geïnvesteerde goederen of gelden kwalificeren als aanwinsten

12. Toepasselijk correctiemechanisme - In een eerste hypothese stijgt een goed (niet-aanwinst) in waarde door de investering van goederen of gelden die als aanwinst kwalificeren. Het gaat bijvoorbeeld om de financiering van een renovatie van een voorhuwelijks onroerend goed met beroepsinkomsten van een van de echtgenoten. Indien de echtgenoten gehuwd zijn onder een gemeenschapsstelsel en een van hen beroepsinkomsten investeert in een eigen goed, dan zal deze investering bij de ontbinding van het gemeenschapsstelsel aanleiding geven tot de opmaak van vergoedingsrekeningen.42 Het eigen vermogen van de echtgenoot die eigenaar is van het gerenoveerde goed, zal een vergoeding verschuldigd zijn aan het gemeenschappelijk vermogen, aangezien het voordeel heeft getrokken uit de investering van gemeenschapsgelden. Bijgevolg zal de gegenereerde waardestijging die het gevolg is van de investering, niet definitief in het eigen vermogen van de echtgenoot-eigenaar vallen.

In het verrekenregime zijn geen expliciete regels terug te vinden die vermogensverschuivingen corrigeren tussen de verrekenbare en niet-verrekenbare goederen van een echtgenoot, noch wat betreft vermogensverschuivingen tussen de vermogens van beide echtgenoten. Dit houdt echter niet in dat waardestijgingen die het gevolg zijn van een investering van beroepsinkomsten in een voorhuwelijks onroerend goed, enkel ten goede komen van de echtgenoot-eigenaar. Het onevenwicht dat het resultaat is van een investering van verrekenbare gelden in een niet-verrekenbaar goed, wordt namelijk automatisch gecorrigeerd aan de hand van de waarderingsregels. De waarderingsmethode van het aanvangsvermogen speelt bijgevolg een vergelijkbare rol als de vergoedingsrekeningen uit het wettelijk stelsel.43 Een belangrijk verschilpunt is echter dat de correctie voor het gegenereerde onevenwicht automatisch plaatsvindt in het verrekenregime.44 Roerende goederen uit het aanvangsvermogen worden gewaardeerd op de datum waarop het huwelijksstelsel in werking treedt (voor voorhuwelijkse goederen) of op de datum van hun verkrijging (voor goederen verworven tijdens het stelsel).45 Bijgevolg vormen alle latere waardestijgingen en -dalingen deel van de aanwinsten. In geval van een waardestijging die het gevolg is van een investering van beroepsinkomsten, zal de hogere waarde van het goed enkel opgenomen worden in het eindvermogen. Het verschil in waarde tussen het eindvermogen en het aanvangsvermogen is de gegenereerde waardestijging, en deze kwalificeert als aanwinst. Voor onroerende goederen en rechten in het aanvangsvermogen, andere dan vruchtgebruik, geldt een afwijkende waarderingsregel. Deze goederen worden gewaardeerd op de datum van de ontbinding van het stelsel, maar de tijdens het huwelijk ondernomen wijzigingen aan hun toestand worden niet in aanmerking genomen voor de raming van het aanvangsvermogen.46 Er dient bijvoorbeeld abstractie te worden gemaakt van een renovatie van het onroerend goed die tijdens het stelsel is uitgevoerd. Op deze manier wordt de hypothetisch lagere waarde die het goed zou hebben op het ogenblik van de ontbinding indien geen renovatie had plaatsgevonden, opgenomen in het aanvangsvermogen. In het eindvermogen wordt de daadwerkelijke waarde van het goed op het ogenblik van de ontbinding opgenomen. Net zoals voor de roerende goederen is het verschil in waarde tussen het eindvermogen en het aanvangsvermogen de gegenereerde waardestijging, die kwalificeert als aanwinst. De waardestijging is bijgevolg niet definitief verworven door de echtgenoot-eigenaar, maar deze moet worden verrekend met de andere echtgenoot.

13. Omvang van de correctie: onvolkomen vs. volkomen valorisme - Zowel het gemeenschapsstelsel als het verrekenregime zorgen ervoor dat waardestijgingen in een niet-aanwinst die het gevolg zijn van een investering van aanwinsten, gedeeld of verrekend worden tussen de echtgenoten. Het resultaat zal hetzelfde zijn indien de waardestijging gelijk is aan het bedrag van de oorspronkelijke investering.47 De vraag rijst weliswaar in hoeverre rekening kan worden gehouden met latere waardestijgingen en -dalingen in het goed waarin de aanwinsten werden geïnvesteerd. Hier blijkt een belangrijk verschilpunt te bestaan tussen het gemeenschapsstelsel en het verrekenregime.48

In het gemeenschapsstelsel bepaalt artikel 2.3.46 BW het principe van onvolkomen valorisme: de vergoeding kan geherwaardeerd worden indien een latere waardestijging in het goed heeft plaatsgevonden, maar het vergoedingsgerechtigde vermogen kan steeds minstens aanspraak maken op het nominale bedrag van de geïnvesteerde gelden. Indien een renovatie een beperktere waardestijging met zich heeft meegebracht dan de oorspronkelijke investering, zal dit geen gevolg hebben voor de uiteindelijke vergoeding. Het vergoedingsgerechtigde vermogen zal steeds de oorspronkelijke investering kunnen claimen. Dit kan onbillijk aanvoelen voor het vermogen dat vergoeding verschuldigd is, zeker indien werd geïnvesteerd in goederen die in waarde dalen door het loutere gebruik ervan.49 Een dergelijke onbillijkheid is niet aanwezig in het verrekenregime. In dit regime is de correctie steeds gelijk aan het nettoresultaat van de investering. Aangezien zowel latere waardestijgingen als latere waardedalingen mee in rekening worden genomen, maakt het verrekenregime toepassing van het volkomen valorisme.50

14. Voorbeeld - De gelijkenissen en verschillen in beide regimes kunnen geïllustreerd worden aan de hand van een voorbeeld. Echtgenoot A erft tijdens het huwelijk een onroerend goed ter waarde van 200. Meteen nadien investeert deze echtgenoot 50 van zijn beroepsinkomsten in de renovatie van het goed. In een eerste hypothese heeft het goed bij de ontbinding van het stelsel een waarde van 280. In een tweede hypothese heeft het goed bij de ontbinding van het stelsel een waarde van 240. Zonder de renovatie zou de waarde van de woning in beide hypotheses 210 zijn geweest.

Indien de echtgenoten gehuwd waren onder het gemeenschapsstelsel, is het gemeenschappelijk vermogen gerechtigd op een vergoeding vanwege het eigen vermogen van echtgenoot A (art. 2.3.44, eerste lid BW). In de eerste hypothese is de vergoeding gelijk aan 70, op basis van een vergelijking tussen de daadwerkelijke waarde van het goed op het ogenblik van de ontbinding (280) en de geschatte waarde van het goed indien geen investering zou hebben plaatsgevonden (210).51 In de tweede hypothese is de vergoeding gelijk aan 50, aangezien de ondergrens van de vergoeding steeds het bedrag van de oorspronkelijke investering bedraagt.

In het verrekenregime zal het onroerend goed worden opgenomen in het aanvangsvermogen van echtgenoot A voor een waarde van 210 (art. 2.3.67, § 2 in fine BW). In het eindvermogen wordt het onroerend goed opgenomen voor de waarde van 280 (art. 2.3.69, eerste lid BW). Bijgevolg is de uitkomst dezelfde als in het gemeenschapsstelsel: de waardestijging van 70 (280 - 210) wordt volledig verrekend tussen de echtgenoten. In de tweede hypothese zal het onroerend goed opgenomen worden in het eindvermogen voor een waarde van 240. Bijgevolg zal slechts een waarde van 30 (240 - 210) worden opgenomen in de verrekenbare aanwinsten, en wordt een lager bedrag dan de oorspronkelijke investering van 50 verrekend tussen de echtgenoten.

2° Geïnvesteerde goederen of gelden kwalificeren als niet-aanwinsten

15. Geen correctie in het gemeenschapsstelsel - Een echtgenoot kan een eigen niet-aanwinst ook verbeteren met behulp van gelden of goederen die eveneens kwalificeren als niet-aanwinst. Een voorhuwelijks onroerend goed kan bijvoorbeeld gerenoveerd worden met gelden verkregen uit een nalatenschap of uit een schenking. In het gemeenschapsstelsel zal een dergelijke investering om evidente redenen geen aanleiding geven tot de opmaak van een vergoedingsrekening. Er is namelijk geen sprake van een onevenwicht dat moet worden gecorrigeerd indien een echtgenoot eigen gelden investeert in een eigen goed. Elke waardestijging die het gevolg is van een dergelijke investering, verrijkt enkel het eigen vermogen van de investerende echtgenoot.

16. Bijkomende waardestijgingen wel verrekend in het verrekenregime - Het vertrekpunt in het verrekenregime is hetzelfde als in het gemeenschapsstelsel. Indien de echtgenoot gelden uit zijn aanvangsvermogen investeert in een onroerend goed dat ook deel uitmaakt van zijn aanvangsvermogen, dan zal de investering zelf niet worden verrekend tussen de echtgenoten. De geïnvesteerde gelden moeten namelijk zowel in het aanvangsvermogen worden opgenomen (in hun oorspronkelijke hoedanigheid als gelden), als in het eindvermogen (in de hoedanigheid van de verbeteringswerken aan het onroerend goed).52 Wat de oorspronkelijke investering betreft, is het resultaat vergelijkbaar met het gemeenschapsstelsel.53

Er is wel een merkbaar verschil tussen beide regimes voor bijkomende waardestijgingen (of waardedalingen). De werking van het verrekenregime leidt namelijk ertoe dat deze bijkomende waardestijgingen wel verrekend worden tussen de echtgenoten, zelfs indien deze het gevolg zijn van een investering van gelden uit het aanvangsvermogen in een goed uit het aanvangsvermogen.54 Omdat dit resultaat onbillijk kan aanvoelen, wordt in de rechtsleer soms geargumenteerd dat de volledige waarde van een renovatie, of van een ander wijziging aan de toestand van een goed, mee in het aanvangsvermogen moet worden opgenomen.55 Deze werkwijze lijkt echter niet verenigbaar met de tekst van artikel 2.3.67, § 2 in fine BW. Bijgevolg zal een toepassing van het wettelijk model steeds ertoe leiden dat eventuele bijkomende waardestijgingen wel deel uitmaken van de aanwinsten.

B. Niet-aanwinst stijgt in waarde door investering van arbeid

17. De klussende echtgenoot - Een tweede hypothese betreft de situatie dat een echtgenoot geen materiële aanwinsten investeert in een niet-aanwinst, maar het goed verbetert door zijn eigen arbeid. Een echtgenoot kan ten eerste zijn eigen, persoonlijke arbeid investeren in een goed. Het gaat hier om de situatie van de «klussende echtgenoot», waarbij een van de echtgenoten zelf werken verricht in een eigen onroerend goed. Voor het gemeenschapsstelsel heeft het Hof van Cassatie reeds meermaals uitspraak gedaan over de vraag of een investering van arbeid in een eigen onroerend goed door de klussende echtgenoot aanleiding geeft tot een vergoeding voor het gemeenschappelijk vermogen. Volgens de rechtspraak van het Hof is een vergoeding enkel mogelijk indien de arbeid de normale bijdrage in de lasten van het huwelijk overstijgt, en indien de arbeid in dat geval ook tot een inkomstenderving voor het gemeenschappelijk vermogen heeft geleid.56 Op basis van de eerste voorwaarde is geen vergoeding mogelijk indien het onroerend goed (huur)inkomsten genereert die in het gemeenschappelijk vermogen vallen, of indien de (renovatie)werken toelaten om het goed als gezinswoning aan te wenden.57 Op basis van de tweede voorwaarde is geen vergoeding mogelijk indien een echtgenoot de werken heeft uitgevoerd tijdens het weekend of na de uren. Een vergoeding is daarentegen enkel mogelijk indien de werken zijn uitgevoerd binnen een professionele context.58 Het gaat om situaties waarin de echtgenoot onbetaald verlof neemt of zijn professionele activiteiten stopzet om de werken uit te voeren, aangezien enkel in dit geval het gemeenschappelijk vermogen inkomsten zal derven.59 Indien de voorwaarden voor een vergoeding voldaan zijn, moet de vergoeding nog worden begroot. Volgens een eerste opvatting moet de vergoeding gelijk zijn aan het inkomstenverlies dat de gemeenschap heeft geleden door het uitvoeren van de werken.60 Volgens een tweede opvatting moet de vergoeding gelijk zijn aan de waarde van de uitgevoerde werken.61 De eerste opvatting stemt weliswaar het beste overeen met eerder vermelde Cassatierechtspraak.62 In dat geval zal de gegenereerde waardestijging niet relevant zijn om de vergoeding te berekenen, aangezien het inkomstenverlies moet worden gecompenseerd. Indien het inkomstenverlies groter is dan de gegenereerde waardestijging, wordt wel geargumenteerd dat deze waardestijging het maximumbedrag van de vergoeding moet zijn, aangezien deze waardestijging de reden is dat een vergoeding verschuldigd is.63

In het verrekenregime is een andere oplossing van toepassing, aangezien de waardestijging die het gevolg is van een investering van arbeid, automatisch wordt verrekend tussen de echtgenoten. Het eerder vermelde artikel 2.3.67, § 2 BW dat de waardering van onroerende goederen in het aanvangsvermogen regelt, bepaalt namelijk dat geen rekening moet worden gehouden met wijzigingen aan de toestand van het goed. De wettekst maakt hierbij geen onderscheid tussen de situatie dat een echtgenoot gelden of goederen investeert om een renovatie te bekostigen, en de situatie dat een echtgenoot met zijn eigen arbeid dergelijke werken uitvoert. In beide situaties zal de waardestijging als aanwinst kwalificeren, op dezelfde manier als hierboven uiteengezet (supra, nr. 12 e.v.).64 Bijgevolg leidt de uitkomst in het verrekenregime paradoxaal genoeg tot meer vermogensrechtelijke solidariteit, aangezien de waardestijging gegenereerd door de klussende echtgenoot steeds wordt verrekend tussen de echtgenoten.65 In het gemeenschapsstelsel geldt daarentegen slechts een voorwaardelijk recht op vergoeding, en zal de vergoeding in de eerste plaats geraamd worden in het licht van de inkomstenderving. Op dit voorwaardelijk recht is kritiek te vinden in de rechtsleer.66 Deze kritiek is gesteund op de redenering dat waarde(stijgingen) gegenereerd door de klussende echtgenoot die werkt in zijn vrije tijd, geen aanleiding tot een vergoeding geven en dus niet worden gedeeld tussen de echtgenoten, terwijl occasioneel ontvangen inkomsten uit arbeidsprestaties ontvangen tijdens de vrije tijd wel onvoorwaardelijk worden gedeeld. Het verrekenregime blijkt op een meer coherente manier dan het gemeenschapsstelsel de partnerschapsgedachte tot uitdrukking te brengen, aangezien al datgene dat de echtgenoten tijdens het stelsel opbouwen, automatisch en onvoorwaardelijk wordt verrekend tussen hen.

18. De ondernemende echtgenoot - Een echtgenoot kan ten tweede zijn eigen, professionele arbeid investeren in een goed. Zo zal de «ondernemende echtgenoot» zijn professionele arbeid uitoefenen in een vennootschap waarvan de aandelen hem toebehoren. In dat geval bestaat het risico dat deze echtgenoot zichzelf een te beperkt loon uitbetaalt of geen marktconforme vergoeding uitkeert. Deze inkomsten blijven in de vennootschap en leiden tot een stijging van de intrinsieke waarde van de aandelen. Op deze manier wordt vermeden dat de beroepsinkomsten worden gedeeld tussen de echtgenoten. Deze waardestijging komt in principe enkel ten goede van de echtgenoot-aandeelhouder.

Voor het gemeenschapsstelsel voorziet de wet sinds 2018 in een correctiemechanisme ten voordele van het gemeenschappelijk vermogen. Het gemeenschappelijk vermogen is namelijk gerechtigd op een vergoeding voor de netto-beroepsinkomsten die de gemeenschap niet heeft ontvangen en redelijkerwijze had kunnen ontvangen indien het beroep niet binnen deze vennootschap was uitgeoefend (art. 2.3.44, tweede lid BW). De vergoeding is inderdaad niet gelijk aan de waardestijging van de eigen aandelen,67 hoewel dit in de literatuur wel werd voorgesteld voor de invoering van het wettelijk mechanisme.68 De huidige aanpak past weliswaar binnen de logica van het gemeenschapsstelsel, aangezien de beroepsinkomsten in het gemeenschappelijk vermogen dienen te vallen, ongeacht of het beroep is uitgeoefend in dienstverband of binnen een vennootschapsstructuur.69 Daarnaast zal het gemeenschappelijk vermogen niet automatisch gerechtigd zijn op een vergoeding. De ondernemende echtgenoot kan namelijk inroepen dat hij wel degelijk vergoed is voor zijn arbeidsprestaties, bijvoorbeeld aan de hand van bonussen of dividenden die wel in het gemeenschappelijk vermogen vallen. Hij kan daarnaast ook argumenteren dat de gemeenschap op basis van bedrijfseconomische redenen niet redelijkerwijze meer inkomsten had kunnen verwachten, bijvoorbeeld vanwege financiële moeilijkheden of de nood om reserves op te bouwen.70 Een vergoeding voor de misgelopen inkomsten is bijgevolg opnieuw voorwaardelijk mogelijk, en deze is niet gelieerd aan de waardestijgingen van de aandelen.

Opnieuw voorziet het verrekenregime in een andere oplossing, die zal leiden tot meer vermogensrechtelijke solidariteit. Indien de aandelen van de vennootschap waarin een echtgenoot zijn beroepsactiviteit uitoefent reeds voor het huwelijk aan hem toebehoorden of via nalatenschap of gift zijn verkregen, worden deze aandelen opgenomen in het aanvangsvermogen voor hun waarde op de datum waarop het huwelijksstelsel in werking treedt of op de datum van hun verkrijging.71 Deze waarde wordt geïndexeerd,72 maar elke latere waardestijging of -daling zal automatisch deel uitmaken van de aanwinsten. De waardestijging van de aandelen wordt met andere woorden in acht genomen om de globale verrijking van deze echtgenoot tijdens het huwelijk te becijferen. In de mate dat de waardestijging van de aandelen te wijten is aan de actieve inzet van de echtgenoot-aandeelhouder, gaat het hier opnieuw om een coherente uiting van het principe dat al datgene wat de echtgenoten tijdens het stelsel samen opbouwen, moet worden verrekend tussen hen. Toch kan dit mogelijk een ongewenste uitkomst zijn voor echtgenoot-ondernemers, zo blijkt ook uit interviews met notarissen.73 Indien de ondernemende echtgenoot zich op deze manier het meest heeft verrijkt tijdens het huwelijk, kan de (onmiddellijke) uitbetaling van de verrekenvordering problematisch zijn als hij weinig andere liquide middelen heeft. Om te vermijden dat de onderneming in gevaar wordt gebracht door de verrekenschuld, kan een contractuele afwijking nuttig zijn.74

C. Niet-aanwinst ondergaat toevallige of onvrijwillige waardestijging

19. Onvrijwillige waardestijgingen komen enkel echtgenoot-eigenaar ten goede in het gemeenschapsstelsel - Een onvrijwillige of toevallige waardestijging betreft onder meer de hypothese dat een kunstwerk meer waard wordt door de toenemende bekendheid van de kunstenaar, of de hypothese dat een onroerend goed in waarde stijgt door verbeterde leefomstandigheden in de buurt. Kenmerkend is dat een dergelijke waardestijging niet het gevolg is van de actieve bijdrage of wil van een van de echtgenoten. Indien het goed dat in waarde is gestegen, deel uitmaakt van het eigen vermogen van een echtgenoot gehuwd onder het gemeenschapsstelsel, zal deze waardestijging enkel zijn eigen vermogen verrijken. Een waardestijging vormt namelijk een inherent bestanddeel van het eigen goed.75

20. Verrekenregime: onderscheid tussen roerende en onroerende goederen - Het verrekenregime voorziet in een verschillende behandeling van onvrijwillige waardestijgingen op basis van de aard van het goed. Het verrekenregime kent namelijk onderscheiden waarderingsregels voor roerende en onroerende goederen in het aanvangsvermogen (supra, nr. 12). Voor onroerende goederen die een onvrijwillige waardestijging doormaken tijdens het stelsel, is de oplossing hetzelfde als in het gemeenschapsstelsel. Omdat deze goederen worden gewaardeerd op de datum van de ontbinding van het stelsel, worden alle onvrijwillige waardestijgingen (en -dalingen) geneutraliseerd. Voor deze goederen wordt namelijk dezelfde waarde genoteerd in het aanvangsvermogen en in het eindvermogen. Op deze manier komt de waardestijging enkel ten goede van de echtgenoot-eigenaar. De wetgever had uitdrukkelijk tot doel om stijgingen in de waarde van onroerende goederen, die gerealiseerd worden zonder de actieve bijdrage van de echtgenoten, uit te sluiten van de aanwinsten.76 Onroerende goederen maken vaak een significant deel uit van het vermogen van de echtgenoten, en zijn vaak onderhevig aan dergelijke onvrijwillige waardestijgingen, aldus de wetgever.77

Voor roerende goederen zorgen de toepasselijke waarderingsregels er wel voor dat alle (onvrijwillige) waardestijgingen (en -dalingen) deel uitmaken van de aanwinsten. De waarde op de datum van de huwelijkssluiting of op de datum van de verkrijging van het goed wordt opgenomen in het aanvangsvermogen, terwijl de waarde op de datum van ontbinding wordt opgenomen in het eindvermogen. Enkel de indexeringsregel uit artikel 2.3.67, § 3 BW zorgt voor een beperkte correctie.

De onderscheiden waarderingsregels voor roerende en onroerende goederen in het aanvangsvermogen vloeien voort uit de Frans-Duitse Overeenkomst, waar een compromis tussen het Franse en het Duitse recht werd nagestreefd.78 Reeds bij het wetsontwerp van de Huwelijksvermogenswet in 2018 stelde de Raad van State zich kritisch op tegenover het gehanteerde onderscheid.79 Hoewel navolgend een amendement tot wijziging werd ingediend,80 werd de tekst finaal niet aangepast. Ook in de rechtsleer wordt kritiek geuit op het gehanteerde onderscheid in de huidige wettekst. Roerende goederen kunnen namelijk ook significante onvrijwillige waardestijgingen ondergaan tijdens het huwelijk.81 Het past niet in de partnerschapsgedachte dat deze worden verrekend tussen de echtgenoten. De vermogensrechtelijke solidariteit die tot stand wordt gebracht door het verrekenen van deze waardestijgingen, lijkt bijgevolg overmatig.

V. Conclusie

21. Overzicht - In het onderstaande schema wordt een overzicht geboden van de inkomsten en waarden die wel of niet gedeeld of verrekend worden in het gemeenschapsstelsel en het verrekenregime.

22. Eerste besluit: ruimere verrekenmassa dan gemeenschappelijk vermogen - Op basis van de voorgaande analyse is een eerste besluit dat de verrekenmassa in het verrekenregime ruimer is dan het gemeenschappelijk vermogen in het gemeenschapsstelsel, althans voor de onderzochte elementen. Paradoxaal genoeg leidt dit ertoe dat het verrekenregime op dit punt voor meer vermogensrechtelijke solidariteit zorgt dan het gemeenschapsstelsel. Dit laatste stelsel wordt doorgaans geassocieerd met een hogere mate aan solidariteit en bescherming dan het verrekenregime, maar dit blijkt niet het geval te zijn in de gedetailleerde analyse van de samenstelling van het gemeenschappelijk vermogen en de verrekenmassa. Deze hogere mate aan vermogensrechtelijke solidariteit in het verrekenregime is te verklaren door de specifieke werking ervan, waarbij de globale verrijking van de echtgenoten de leidraad is om de verrekenbare aanwinsten te bepalen. Het resultaat van deze werking is soms gewenster dan het resultaat in het gemeenschapsstelsel, bijvoorbeeld voor de waardestijgingen gecreëerd door de klussende echtgenoot. Voor andere elementen leidt de werking van het verrekenregime dan weer tot een overmatige solidariteit in het licht van de partnerschapsgedachte, bijvoorbeeld omdat onvrijwillige waardestijgingen van roerende goederen in het aanvangsvermogen altijd worden verrekend tussen de echtgenoten.

Gemeenschapsstelsel

Verrekenregime

Reguliere beroepsinkomsten

ja

ja

Opzeggingsvergoedingen

Verkregen vóór huwelijkssluiting, maar met betrekking tot periode tijdens het huwelijk

ja

nee

Verkregen vóór ontbinding, maar met betrekking tot periode na ontbinding

nee

ja

Inkomsten uit niet-aanwinsten

ja

ja

Kansspelwinsten indien het lot een niet-aanwinst is of is verworven met niet-aanwinsten

nee

ja

Vergoeding voor persoonlijke fysieke en morele schade

nee

nee

Waardestijgingen van niet-aanwinst door investering van goederen of gelden

Investering met aanwinsten

ja

ja

Investering met niet-aanwinsten

nee

ja82

Waardestijgingen van niet-aanwinst door investering van arbeid

Klussende echtgenoot

nee

ja

Ondernemende echtgenoot

nee

ja

Onvrijwillige waardestijgingen van niet-aanwinst

Onroerend goed

nee

nee

Roerend goed

nee

ja

23. Tweede besluit: meerdere verschillen tussen verrekenmassa en gemeenschappelijk vermogen - Een tweede besluit is dat de verrekenbare aanwinsten in het verrekenregime op heel wat punten niet overeenstemmen met het gemeenschappelijk vermogen in het gemeenschapsstelsel. Zoals blijkt uit het overzicht, zijn er tal van gedetailleerde verschilpunten tussen beide regimes. Dit leidt tot de vaststelling dat het niet volstaat om ervan uit te gaan dat het gemeenschappelijk vermogen en de verrekenbare aanwinsten steeds dezelfde elementen zullen omvatten. Indien de wetgever toch een meer verregaande gelijkschakeling tussen de verrekenmassa en het gemeenschappelijk vermogen wenst na te streven, zijn wetgevende aanpassingen noodzakelijk. 83 Een dergelijke assimilatie dient zeker overwogen te worden. Binnen het huidige wetgevend kader kan immers verkeerdelijk worden verondersteld dat de verrekenbare aanwinsten (volledig) overeenkomen met het gemeenschappelijk vermogen, of nog, dat de verrekenmassa zeker niet uitgebreider zal zijn dan het gemeenschappelijk vermogen. Vooralsnog zijn echtgenoten echter aangewezen op contractuele aanpassingen indien zij bijvoorbeeld een verrekenmassa wensen samen te stellen die beter aansluit bij het gemeenschappelijk vermogen.84 Dit valt enigszins te betreuren, net omdat de wetgever het wettelijk model van verrekening van aanwinsten promoot als correctiemechanisme op de zuivere scheiding van goederen. Het gegeven dat de solidariteit binnen dit model op bepaalde aspecten het solidariteitsniveau van het wettelijk stelsel overstijgt, is in elk geval moeilijk te verantwoorden.

1  Deze bijdrage is gebaseerd op het recent verdedigde doctoraatsonderzoek van de auteur, Solidarity in acquisitions regimes, doctoraat KU Leuven, 2024, 720 p. De commerciële editie Marriage, Property and Solidarity in Europe: A Comparative Legal Analysis (Edward Elgar) is in voorbereiding.

2  Art. 2.3.65-2.3.77 BW.

3  Memorie van toelichting bij wetsvoorstel, KAMER, 2017-2018, 13 december 2017, nr. 54-2848/1, 26.

Ibid.

5  R. Dekkers, H. Casman, A.-L. Verbeke en E. Alofs, Relatievermogensrecht, Na de codificatie van 2022, Intersentia, 2023, 54-55 nr. 68.

Ibid., 57, nr. 69, die dit «haast onbegrijpelijk» noemen.

Cf. art. 2.3.53 BW.

8  H. Casman en A.-L. Verbeke, «Huwelijksvoordelen» in J. Bael en R. Barbaix (eds.), Het familiaal vermogensrecht na de codificatie - XLIXe Postuniversitaire Cyclus Willy Delva, Wolters Kluwer, 2024, (1) 7, nr. 11.

Ibid., 5, nr. 6.

10  Ibid., 7, nr. 12.

11  Art. 2.3.65 BW.

12  H. Casman en A.-L. Verbeke, «Les avantages matrimoniaux dans un régime de séparation des biens», RNB 2020, (572) 608, nr. 55. Zie meer algemeen over deze definitie: R. Dekkers, H. Casman, A.-L. Verbeke en E. Alofs, Relatievermogensrecht, Na de codificatie van 2022, Intersentia, 2023, 50, nr. 68.

13  Art. 2.3.65, eerste lid BW.

14  Indien het stelsel wordt ontbonden door echtscheiding of door een andere gerechtelijke ontbinding, dan wordt het eindvermogen bepaald op de datum waarop de vordering in rechte is ingediend (art. 2.3.71 BW).

15  Zie art. 2.3.68, § 2 BW.

16  M. Peters, «La séparation de biens avec participation aux acquêts» in Y.-H. Leleu (ed.), La réforme du droit des régimes matrimoniaux, Larcier, 2018, (207) 212, nr. 8.

17  H. Thijs en A.-L. Verbeke, «Het wettelijk regime van scheiding van goederen met verrekenbeding (art. 1469/1-1469/13 oud BW en art. 2.3.65-2.3.77 BW). Enkele knelpunten» in A.-L. Verbeke, C. Declerck en J. Du Mongh (eds.), Themis 2021-2022 nr. 121: Familiaal Vermogensrecht, Intersentia, 2022, (25) 37, nr. 36.

18  Cf. A.-L. Verbeke, «Aanwinsten als échappement voor een evenwichtig huwelijksvermogensrecht» in F. Buyssens en A.-L. Verbeke (eds.), Notariële actualiteit 2014-2015, Intersentia, 2015, (1) 5-6.

19  R. Dekkers, H. Casman, A.-L. Verbeke en E. Alofs, Relatievermogensrecht, Na de codificatie van 2022, Intersentia, 2023, 73, nr. 88.

20  HvB Gent 7 oktober 2021, TEP 2023, 90; HvB Gent 5 maart 2015, TEP 2016, 195; Rb. Gent 18 juni 1996, TGR 1997, 11; H. Casman, «Gemeenschappelijke goederen» in H. Casman en M. Van Look (eds.), Huwelijksvermogensrecht, Wolters Kluwer, 1996, (III.4.) III.4.-5; W. Pintens, C. Declerck, J. Du Mongh en K. Vanwinckelen, Familiaal vermogensrecht, Intersentia, 2010, 182, nr. 306.

21  Art. 2.3.22, § 1, 1° in fine BW, zie verder Memorie van toelichting bij wetsvoorstel, KAMER, 2017-2018, 13 december 2017, nr. 54-2848/1, 57-58; R. Dekkers, H. Casman, A.-L. Verbeke en E. Alofs, Relatievermogensrecht, Na de codificatie van 2022, Intersentia, 2023, 73-74, nrs. 87-88; P. De Page en I. De Stefani, Tome IX - Les régimes matrimoniaux Traité de droit civil belge, Bruylant, 2019, 274, vn. 822.

22  R. Barbaix, Handboek Familiaal vermogensrecht, Intersentia, 2018, 107, nr. 186; M. Guillaume en M.A. Masschelein, «Art. 2.3.22 BW» in Personen- en familierecht. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Wolters Kluwer, 2022, (59) 70, nr. 11.

23  Memorie van toelichting bij wetsvoorstel, KAMER, 2017-2018, 13 december 2017, nr. 54-2848/1, 57-58.

24  Art. 2.3.66, § 1 BW.

25  Art. 2.3.68, § 1 BW.

26  Dit is bijvoorbeeld ook de oplossing in het Franse verrekenregime (participation aux acquêts). Zie bv. A.-L. Casado, N. Couzigou-Suhas en A. Munck-Barraud, «Rappel des fondamentaux pour liquider une créance de participation», JCP N 2022, (30) 33, nr. 9; J.-F. Pillebout, La participation aux acquêts. Le contrat de mariage du chef d’entreprise, LexisNexis, 2020, nr. 362. Daar komt deze oplossing wel overeen met het Franse wettelijk gemeenschapsstelsel, waar opzeggingsvergoedingen verkregen tijdens het stelsel steeds deel uitmaken van het gemeenschappelijk vermogen ongeacht of de opzeggingsperiode ook nog na de ontbinding verderloopt. Zie Cass. (fr.) 23 juni 2021, ECLI:FR:CCASS:2021:C100457, lexis360.fr; M. Mathieu en J.-F. Pillebout, «Communauté entre époux - Fasc. 20: Communauté entre époux - Actif commun» in JurisClasseur Civil Code, LexisNexis, 2021, nr. 57; G. Yildirim en A. Chamouland-Trapiers, «Communauté légale: actif des patrimoines» in E. Savaux (ed.), Répertoire de droit civil, Dalloz, 2024, nr. 311.

27  H. Casman en A.-L. Verbeke, «Huwelijksvoordelen» in J. Bael en R. Barbaix (eds.), Het familiaal vermogensrecht na de codificatie - XLIXe Postuniversitaire Cyclus Willy Delva, Wolters Kluwer, 2024, (1) 7, nrs. 10-12.

28  Memorie van toelichting bij wetsvoorstel, KAMER, 2017-2018, 13 december 2017, nr. 54-2848/1, 80.

29  Dit is bijvoorbeeld de technische oplossing in het Duitse verrekenregime (Zugewinngemeinschaft), waarvan het resultaat dus niet verschilt met het Belgische gemeenschapsstelsel en het Belgische verrekenregime. Zie bv. E. Koch, «BGB § 1374 Anfangsvermögen» in E. Koch (ed.), Band 9 Familienrecht I, MüKo BGB, Beck, 2022, nr. 23.

30  A. Aydogan, «Art. 2.3.18 BW» in Personen- en familierecht. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Wolters Kluwer, 2024, (87) 93, nr. 11; H. Casman, «De eigen goederen» in H. Casman en M. Van Look (eds.), Huwelijksvermogensrecht, Wolters Kluwer, 1996, (III.2.) III.2.-14; P. De Page en I. De Stefani, Tome IX - Les régimes matrimoniaux Traité de droit civil belge, Bruylant, 2019, 266, vn. 794; M. Guillaume en M.A. Masschelein, «Art. 2.3.22 BW» in Personen- en familierecht. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Wolters Kluwer, 2022, (59) 103, nr. 71.

31  H. Casman, «Gemeenschappelijke goederen» in H. Casman en M. Van Look (eds.), Huwelijksvermogensrecht, Wolters Kluwer, 1996, (III.4.) III.4.-4; Y.-H. Leleu, Droit patrimonial des couples, Larcier, 2021, 159, nr. 114.

32  Verslag subcommissie, Senaat 1975-1976, nr. 683/2, 82.

33  R. Barbaix, Handboek Familiaal vermogensrecht, Intersentia, 2018, 78, nr. 133; C. Caestecker en L. Goossens, «Art. 2.3.21 BW» in Personen- en familierecht. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Wolters Kluwer, 2023, (14) 23, nr. 32; C. Declerck, «De hervorming van het huwelijksvermogensrecht. Commentaar bij de wet van 22 juli 2018», T.Fam. 2018, (228) 239, nr. 45; C. Declerck en W. Pintens, Schets van het familiaal vermogensrecht, die Keure, 2023, 83, nr. 183; R. Dekkers, H. Casman, A.-L. Verbeke en E. Alofs, Relatievermogensrecht, Na de codificatie van 2022, Intersentia, 2023, 120-121, nr. 133. Zie anders: P. De Page en I. De Stefani, Tome IX - Les régimes matrimoniaux Traité de droit civil belge, Bruylant, 2019, 373, nr. 249; G. Verschelden, Handboek Belgisch Personen-, Familie- en Relatievermogensrecht, die Keure, 2023, 774, nr. 1622.

34  C. Caestecker en L. Goossens, «Art. 2.3.21 BW» in Personen- en familierecht. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Wolters Kluwer, 2023, (14) 23, nr. 32.

35  Bij toepassing van art. 1400.5 oud BW (huidig art. 2.3.18, eerste lid, 4° BW), zie Cass. 20 februari 2025, ECLI:BE:CASS:2025:ARR.20250220.1F.2, juportal.be.

36  Zie ook in deze zin: R. Dekkers, H. Casman, A.-L. Verbeke en E. Alofs, Relatievermogensrecht, Na de codificatie van 2022, Intersentia, 2023, 78, nr. 94. Dit is eveneens de oplossing naar Frans recht (bv. Tribunal Créteil 19 januari 1988, JCP 1989, 21385, II; Cour d’appel Versailles 13 november 2014, nr. 13/08736, lexis360.fr; Cour d’appel Paris 13 september 2012, nr. 10/18876, lexis360.fr; Cour d’appel Orléans 12 mei 2009, nr. 08/02729, lexis360.fr; Cour d’appel Rennes 31 mei 2005, nr. 04/01775, lexis360.fr; A. Colomer, Droit civil - Régimes matrimoniaux, LexisNexis, 2004, 280, vn. 35; J. Flour en G. Champenois, Les régimes matrimoniaux, Armand Colin, 2001, 248, vn. 5). Een minderheid argumenteert weliswaar dat kansspelwinsten steeds deel zouden moeten uitmaken van het gemeenschappelijk vermogen, aangezien het onderscheid naargelang de middelen waarmee het winnend lot is aangekocht, een egoïstisch streven naar winst uitmaakt die ingaat tegen de geest van het gemeenschapsstelsel. Zie in deze zin A. Chamouland-Trapiers, Les Fruits et Revenus en Droit Patrimonial de la famille, PULIM, 1999, 111-113, nrs. 135-137.

37  Y.-H. Leleu, Droit patrimonial des couples, Larcier, 2021, 554, vn. 64; M. Peters, «La séparation de biens avec participation aux acquêts» in Y.-H. Leleu (ed.), La réforme du droit des régimes matrimoniaux, Larcier, 2018, (207) 215, nr. 18; H. Thijs, «Art. 2.3.66 BW» in Personen- en familierecht. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Kluwer, 2023, (91) 101-103, nrs. 12-13; T. Van Halteren, «La séparation de biens avec créance de participation aux acquêts» in L. Barnich, H. Casman, P. De Page, J. Sauvage, T. Van Halteren en M. Van Molle (eds.), La réforme des régimes matrimoniaux en pratique, Master en notariat de l’ULB, Anthemis, 2019, (109) 118, nr. 10 en 125, nr. 17; P. Van Den Eynde en T. Van Halteren, «La séparation de biens avec créance de participation aux acquêts: questions approfondies» in La nouvelle séparation de biens: entre évolution et révolution, Anthemis, 2019, (39) 51; P. Van Den Eynde en T. Van Halteren, Le contrat de séparation de biens avec clause de participation aux acquêts Modèles commentés, Anthemis, 2021, 64-65, nr. 25. Zie anders: P. De Page en I. De Stefani, La réforme des régimes matrimoniaux et de diverses dispositions successorales, Anthemis, 2018, 135; P. De Page en I. De Stefani, Tome IX - Les régimes matrimoniaux Traité de droit civil belge, Bruylant, 2019, 836, nr. 562.

38  R. Dekkers, H. Casman, A.-L. Verbeke en E. Alofs, Relatievermogensrecht, Na de codificatie van 2022, Intersentia, 2023, 74-75, nr. 89.

39  H. Thijs, «Art. 2.3.66 BW» in Personen- en familierecht. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Kluwer, 2023, (91) 95, nr. 5.

40  Art. 8 (2) Frans-Duitse Overeenkomst.

41  H. Thijs, «Art. 2.3.66 BW» in Personen- en familierecht. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Kluwer, 2023, (91) 95, nr. 5.

42  Art. 2.3.44, eerste lid BW. Zie ook art. 2.3.45 BW voor vergoedingen aan het eigen vermogen.

43  S. David en A. Jault, «Participation aux acquêts» in E. Savaux (ed.), Répertoire de droit civil, Dalloz, 2022, nr. 185; Y.-H. Leleu, Droit patrimonial des couples, Larcier, 2021, 312, nr. 335; G. Ruffieux, «Patrimoine originaire et patrimoine final dans les régimes de participation aux acquêts: la question des plus-values», JCP N 2015, (37) 38, nr. 6; H. Thijs en A.-L. Verbeke, «Het wettelijk regime van scheiding van goederen met verrekenbeding (art. 1469/1-1469/13 oud BW en art. 2.3.65-2.3.77 BW). Enkele knelpunten» in A.-L. Verbeke, C. Declerck en J. Du Mongh (eds.), Themis 2021-2022 nr. 121: Familiaal Vermogensrecht, Intersentia, 2022, (25) 42, nr. 25.

44  M. Aerts, Vermogensverschuivingen tussen echtgenoten en ongehuwde samenwoners, Intersentia, 2024, 419-427, nrs. 448-454; M. Aerts en H. Thijs, «Hoe worden vermogensverschuivingen gecorrigeerd binnen het stelsel van scheiding van goederen met verrekening van aanwinsten?» in C. Declerck en S. Mosselmans (eds.), Patrimonium 2023, die Keure, 2023, (183) 197, nr. 19; M. Aerts, «Recente ontwikkelingen inzake vergoedingen tussen echtgenoten en ongehuwde samenwoners» in F. Buyssens en A.-L. Verbeke (eds.), Notariële actualiteit 2020-2021, Intersentia, 2021, (211) 260-263, nrs. 42-44.

45  Art. 2.3.67, § 1 BW. Deze waarde wordt geïndexeerd (art. 2.3.67, § 3 BW).

46  Art. 2.3.67, § 2 BW.

47  Althans indien het geïnvesteerde goed een onroerend goed is. De waarde van roerende goederen in het aanvangsvermogen wordt geïndexeerd, wat een (beperkte) impact zal hebben op de waardestijging die uiteindelijk meetelt in de aanwinsten.

48  Zie ook M. Aerts en H. Thijs, «Hoe worden vermogensverschuivingen gecorrigeerd binnen het stelsel van scheiding van goederen met verrekening van aanwinsten?» in C. Declerck en S. Mosselmans (eds.), Patrimonium 2023, die Keure, 2023, (183) 202-203, nr. 21.

49  M. Aerts, Vermogensverschuivingen tussen echtgenoten en ongehuwde samenwoners, Intersentia, 2024, 383-384, nr. 400; C. De Wulf, Rechtsherstel voor verschuivingen van vermogen bij het einde van een huwelijk en bij het einde van een samenwoning, die Keure, 2017, 25-26, nr. 47; Y.-H. Leleu, Droit patrimonial des couples, Larcier, 2021, 294-295, nr. 238.

50  M. Aerts en H. Thijs, «Hoe worden vermogensverschuivingen gecorrigeerd binnen het stelsel van scheiding van goederen met verrekening van aanwinsten?» in C. Declerck en S. Mosselmans (eds.), Patrimonium 2023, die Keure, 2023, (183) 198-199, nr. 21. Zie ook met voorbeelden: H. Thijs, «Art. 2.3.67 BW» in Personen- en familierecht. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Kluwer, 2023, (107) 123-124, nr. 22.

51  M. Aerts, Vermogensverschuivingen tussen echtgenoten en ongehuwde samenwoners, Intersentia, 2024, 377, nr. 390; C. De Wulf, Rechtsherstel voor verschuivingen van vermogen bij het einde van een huwelijk en bij het einde van een samenwoning, die Keure, 2017, 28, nr. 54. Zie als voorbeeld: HvB Gent 3 oktober 2019, TEP 2019, 745. Alternatief kan gebruik worden gemaakt van een methode van proportionele toerekening van de waardestijgingen, wat ook in de praktijk wordt gebruikt om kosten van een dubbele schatting te vermijden. In het voorbeeld zou de vergoeding in dat geval beperkter zijn, gelijk aan 56 ((50/250)x280). Zie M. Aerts, «Art. 2.3.46 BW» in Personen- en familierecht. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Wolters Kluwer, 2022, (73) 85, nr. 14.

52  P. Gottwald, «Die Versteckte Perle Oder «Much Ado About Nothing»?» in A.-L. Verbeke, J. Scherpe, C. Declerck, T. Helms en P. Senaeve (eds.), Confronting The Frontiers of Family and Succession Law. Liber Amicorum Walter Pintens, Intersentia, 2012, (651) 655.

53  H. Thijs, «Art. 2.3.67 BW» in Personen- en familierecht. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Kluwer, 2023, (107) 126, nr. 24.

54  Ibid., met voorbeeld.

55  P. De Page en I. De Stefani, La réforme des régimes matrimoniaux et de diverses dispositions successorales, Anthemis, 2018, 140; P. De Page en I. De Stefani, Tome IX - Les régimes matrimoniaux Traité de droit civil belge, Bruylant, 2019, 841, nr. 564 en 844, nr. 565. Deze oplossing wordt ook in het Franse verrekenregime (participation aux acquêts) door de meerderheid aanvaard. Zie S. David en A. Jault, «Participation aux acquêts» in E. Savaux (ed.), Répertoire de droit civil, Dalloz, 2022, nr. 195; C. Farge, «Fonctionnement du régime matrimonial de participation aux acquêts» in M. Grimaldi (ed.), Droit patrimonial de la famille 2021-2022, Dalloz, 2021, (378) 399, nr. 172.211; J. Flour en G. Champenois, Les régimes matrimoniaux, Armand Colin, 2001, 731, nr. 774; C. Goldie-Genicon, «Construction, acquisition et époux en régime de participation aux acquêts», JCP N 2016, 1180, nr. 9.

56  Cass. 5 september 2013, C.12.0476.N, Arr.Cass. 2013, 1731, NFM 2014, 136, Pas. 2013, 1567, RNB 2014, 748, noot Y.-H. Leleu, RTDF 2014, 368, TBBR 2014, 202, noot N. Torfs en T.Fam. 2016, 56; Cass. 30 januari 2014, C.12.0134.N, Arr.Cass. 2014, 309, NFM 2014, 138, noot A. Van Thienen, Pas. 2014, 301, RABG 2014, RTDF 2015, 822, noot, T.Fam. 2016, 57, noot J. Du Mongh en T.Not. 2014, 468; Cass. 29 juni 2017, C.13.0376.F, JLMB 2019, 28, RABG 2022, 166, noot M. Govaerts, RCJB 2020, 99, noot De Page, P., RTDF 2018, 926 en T.Fam. 2019, 101, noot J. Du Mongh; Cass. 9 september 2021, AR nr. C.21.0017.N, RABG 2022, 169, noot M. Govaerts, RTDF 2022, 892, RW 2021-22, 1631, noot A. Van Thienen en T.Not. 2022, 177.

57  R. Dekkers, H. Casman, A.-L. Verbeke en E. Alofs, Relatievermogensrecht, Na de codificatie van 2022, Intersentia, 2023, 169, nr. 183; A. Van Thienen, «De klussende homo economicus in partnerrelaties. Wanneer is vergoeding verschuldigd door of aan de partner die zelf de handen uit de mouwen steekt?», RW 2021-22, (1611) 1613.

58  R. Dekkers, H. Casman, A.-L. Verbeke en E. Alofs, Relatievermogensrecht, Na de codificatie van 2022, Intersentia, 2023, 169-170, nr. 183.

59  M. Aerts, «Art. 2.3.44-2.3.45 BW» in Personen- en familierecht. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Wolters Kluwer, 2022, (39) 61, nr. 31; A. Van Thienen, «De klussende homo economicus in partnerrelaties. Wanneer is vergoeding verschuldigd door of aan de partner die zelf de handen uit de mouwen steekt?», RW 2021-22, (1611) 1615.

60  M. Aerts, «Art. 2.3.46 BW» in Personen- en familierecht. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Wolters Kluwer, 2022, (73) 92, nr. 25; C. De Wulf, Rechtsherstel voor verschuivingen van vermogen bij het einde van een huwelijk en bij het einde van een samenwoning, die Keure, 2017, 34-35, nr. 70; Y.-H. Leleu, Droit patrimonial des couples, Larcier, 2021, 296, nr. 238.

61  P. De Page en I. De Stefani, Tome IX - Les régimes matrimoniaux Traité de droit civil belge, Bruylant, 2019, 510, nr. 344; A. Van Den Broeck, «Financiële gevolgen van arbeidsinspanningen door een echtgenoot aan een eigen goed van een van de echtgenoten», TEP 2015, (263) 278, nr. 31.

62  M. Aerts, Vermogensverschuivingen tussen echtgenoten en ongehuwde samenwoners, Intersentia, 2024, 559-560, nr. 647.

63  M. Aerts, «Art. 2.3.46 BW» in Personen- en familierecht. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Wolters Kluwer, 2022, (73) 93, nr. 25.

64  H. Thijs, «Art. 2.3.67 BW» in Personen- en familierecht. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Kluwer, 2023, (107) 120, nr. 19.

65  M. Aerts, «Recente ontwikkelingen inzake vergoedingen tussen echtgenoten en ongehuwde samenwoners» in F. Buyssens en A.-L. Verbeke (eds.), Notariële actualiteit 2020-2021, Intersentia, 2021, (211) 262-263, nr. 44; M. Aerts, Vermogensverschuivingen tussen echtgenoten en ongehuwde samenwoners, Intersentia, 2024, 584, nr. 690; H. Thijs, «Art. 2.3.67 BW» in Personen- en familierecht. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Kluwer, 2023, (107) 120, nr. 19.

66  M. Aerts, Vermogensverschuivingen tussen echtgenoten en ongehuwde samenwoners, Intersentia, 2024, 562, nr. 60; D. Pignolet, «Aan wie komt, in het wettelijk huwelijksvermogensstelsel, de meerwaarde toe, die gegenereerd is door arbeidsinspanningen die geleverd zijn door één van de echtgenoten. Reflectie bij het arrest van het Hof van Cassatie van 9 september 2021» in FEDNOT (ed.), Feestbundel naar aanleiding van de honderdste verjaardag van het Comité voor Studie en Wetgeving (Onder de Hoge Bescherming van Zijne Majesteit de Koning) / Livre de fête à l’occasion du centenaire du Comité d’Etudes et de Législation (Sous le Haut Patronage de Sa Majesté le Roi), die Keure, 2023, (365) 365-375.

67  R. Dekkers, H. Casman, A.-L. Verbeke en E. Alofs, Relatievermogensrecht, Na de codificatie van 2022, Intersentia, 2023, 167, nr. 182 B.

68  Zie bv. F. Buyssens, «Enkele huwelijksvermogensrechtelijke vraagstukken in verband met de professionele activiteiten van een echtgenoot» in I. Boone, J. Put, F. Swennen en G. Verschelden (eds.), Liber Amicorum Patrick Senaeve, Kluwer, 2017, (315) 320, nr. 6; C. De Wulf, «Problemen rond aandelen die eigen zijn of die behoren tot de huwgemeenschap» in A. Verbeke, J. Verstraete en L. Weyts (eds.), Facetten van ondernemingsrecht. Liber Amicorum Professor Frans Bouckaert, Universitaire Pers Leuven, 2000, (349) 376; N. Torfs, Gezin en arbeid. Enkele huwelijksvermogensrechtelijke twistpunten, Larcier, 2008, 101.

69  Memorie van toelichting bij wetsvoorstel, KAMER, 2017-2018, 13 december 2017, nr. 54-2848/1, 10.

70  Ibid., 66.

71  Art. 2.3.66, §§ 1-2 en 2.3.67, §§ 1-2 BW.

72  Art. 2.3.67, § 3 BW.

73  Y.-H. Leleu, E. Alofs, C. Harmel en M. Peters, La transmission genrée du capital familial, Larcier, 2024, 148-149, nr. 219.

74  Zie hierover uitgebreid H. Thijs, Gemeenschap of verrekening van aanwinsten? Een praktische gids doorheen solidariteit in huwelijksvermogensstelsels in TEP Thema Books, Larcier-Intersentia, 2025, 45-48, nrs. 70-73.

75  H. Casman, «De eigen goederen» in H. Casman en M. Van Look (eds.), Huwelijksvermogensrecht, Wolters Kluwer, 1996, (III.2.) III.2.-14.

76  Memorie van toelichting bij wetsvoorstel, KAMER, 2017-2018, 13 december 2017, nr. 54-2848/1, 83.

77  Ibid.

78  Zie hierover in meer detail H. Thijs, «The Franco-German Common Optional Matrimonial Property Regime: Ten Years and More to Come?», TEP 2023, (46) 53-54, nr. 10.

79  Advies Raad van State, KAMER, 2017-2018, 15 februari 2018, nr. 54-2848/2, 11.

80  Amendement nr. 40, KAMER, 2017-2018, 12 juni 2018, nr. 54-2848/6, 36. In het amendement werd voorgesteld om zowel roerende als onroerende goederen te waarderen op de datum waarop het huwelijksstelsel in werking treedt of op de datum van de verkrijging van de goederen, met aanpassing aan het indexcijfer. De huidige waarderingsmethode voor roerende goederen zou bijgevolg van toepassing worden gemaakt op alle goederen.

81  C. Declerck, «De hervorming van het huwelijksvermogensrecht. Commentaar bij de wet van 22 juli 2018», T.Fam. 2018, (228) 246, nr. 73; J. Fonteyn, «La liquidation d’un régime légal de séparation de biens avec participation aux acquêts» in A. Gillard (ed.), Les régimes matrimoniaux après la loi du 22 juillet 2018, Larcier, 2019, (123) 127; J. Fonteyn, «La rédaction et la liquidation d’un régime de séparation de biens avec participation aux acquêts» in F. Tainmont en J.-L. Van Boxstael (eds.), Tapas de droit notarial 2018, Larcier, 2019, (173) 176; H. Thijs en A.-L. Verbeke, «Het wettelijk regime van scheiding van goederen met verrekenbeding (art. 1469/1-1469/13 oud BW en art. 2.3.65-2.3.77 BW). Enkele knelpunten» in A.-L. Verbeke, C. Declerck en J. Du Mongh (eds.), Themis 2021-2022 nr. 121: Familiaal Vermogensrecht, Intersentia, 2022, (25) 33, nr. 12; P. Van Den Eynde en T. Van Halteren, «La séparation de biens avec créance de participation aux acquêts: questions approfondies» in La nouvelle séparation de biens: entre évolution et révolution, Anthemis, 2019, (39) 47; P. Van Den Eynde en T. Van Halteren, Le contrat de séparation de biens avec clause de participation aux acquêts Modèles commentés, Anthemis, 2021, 73, nr. 35.

82  Enkel wat betreft de bijkomende waardestijging.

83  Zie hierover H. Thijs, Solidarity in acquisitions regimes, doctoraat KU Leuven, 2024, commerciële editie Marriage, Property and Solidarity in Europe: A Comparative Legal Analysis (Edward Elgar) in voorbereiding.

84  Zie met voorbeelden van clausules H. Thijs, Gemeenschap of verrekening van aanwinsten? Een praktische gids doorheen solidariteit in huwelijksvermogensstelsels in TEP Thema Books, Larcier-Intersentia, 2025.