De wet van 19 december 2023: niet zomaar een insolventierechtelijke reparatiewet
Ruud Jansen
VUB & U Antwerpen
De insolventiewet van 11 augustus 2017 tot invoering van boek XX in het WER bracht veranderingen aan de wijze van zuivering van verkopingen van onroerend goed aan. Deze veranderingen leidden ertoe dat in bepaalde gevallen de zuiverende werking van de verkoop in het gedrang kwam. De wet van 19 december 2023 remedieert deze problemen op een vernieuwende wijze. De wet gaat echter veel verder dan deze enkele reparatie en innoveert op heel wat plaatsen het insolventierecht.
I. Inleiding
1. De wet houdende diverse bepalingen in burgerlijke en gerechtelijke zaken van 19 december 20231 is, zoals de naam doet vermoeden, een typische programmawet. De wet omvat onder andere een belangrijk insolventierechtelijk luik. Enerzijds repareert de wet daarin een aantal problemen die waren ontstaan bij de zuivering van in- en overgeschreven rechten (zoals hypotheken, ingeschreven voorrechten, beslagen, enz.) bij zogenaamde zuiverende verkopingen. Dit zijn verkopingen waarin onder bepaalde omstandigheden er een verplichte zakelijke subrogatie intreedt voor de in- en overgeschreven rechten op de verkoopprijs. Op die manier kunnen onroerende goederen worden verkocht aan derden, gezuiverd van deze rechten, ongeacht of de koopsom voldoende hoog is om alle schuldeisers te kunnen voldoen. Door een ongelukkige wetswijziging aan het artikel 1326 Ger.W. was er namelijk een situatie ontstaan waarbij in bepaalde gevallen de zuiverende werking van dergelijke verkopingen in het gedrang kwam. In het kielzog van deze reparaties verankert de wet bovendien een reeks (ongeschreven) principes in de tekst van de wet. Anderzijds innoveert de wet ook op talrijke plaatsen. Op heel wat plaatsen in het gemeenrechtelijk beslagrecht worden verfijningen aangebracht aan de uitwinning van onverdeelde goederen. Zo incorporeert de wet onder andere het belangrijke burgerrechtelijke onderscheid tussen zaak- en boedelgemeenschappen (art. 3.68, tweede lid BW) in het executierecht, en biedt ze handvatten over hoe de afwikkeling tussen schuldeisers moet gebeuren bij de uitwinning van de verschillende soorten onverdeeldheden.
2. De wet is daarom niet zomaar een loutere reparatiewet, maar verfijnt het executierecht op talrijke plaatsen. In deze bijdrage wordt de focus enkel gelegd op de insolventierechtelijke aspecten van de wet.2 Eerst wordt aangeduid waar de problemen waren ontstaan bij de zuivering en hoe de wet hiervoor een oplossing heeft geboden. Vervolgens worden de (ongeschreven) principes besproken die voortaan wettelijke verankering krijgen. In een laatste deel wordt dieper ingegaan op de talrijke vernieuwingen die de wet heeft ingevoerd in het executierecht.
II. Reparatie: oplossingen voor de wetgevende manco’s bij zuiverende verkopingen
3. Bij de overdracht van onroerende goederen aan derden wordt er in beginsel naar gestreefd om de in- en overgeschreven zekerheidsrechten3 van de schuldeisers van de overdrager door te halen, opdat de derde-verkrijger hierdoor later niet kan worden verontrust. In de meeste gevallen gebeurt dit op minnelijke wijze. De overdrager verzoekt de schuldeisers zijn voorwaarden te geven waaronder hij bereid is het zekerheidsrecht te laten doorhalen. Deze minnelijke zuivering is volledig gebaseerd op instemming tussen de overdrager en zijn schuldeiser(s). Komen ze niet tot overeenstemming (bv. omdat de koopsom onvoldoende is om te voldoen aan de voorwaarden van de schuldeiser), dan kan de overdracht niet geschieden voor vrij en onbelast van de in- of overschrijving en belemmert dit de overdracht. Er rest de overdrager in een dergelijk geval niet veel anders dan verder te onderhandelen, dan wel, samen met de overnemer, zijn toevlucht te zoeken tot het (volledig in onbruik geraakte) procedé van de zuivering zoals uitgewerkt in artikel 110 Hyp.W.4 Voor een hele reeks verkopingen voorziet de wet gelukkig in een automatische zuivering van de in- en overgeschreven zekerheidsrechten. Het artikel 1326 Ger.W. bevat een limitatieve opsomming van de soorten zuiverende verkoop. Grosso modo betreft het verkopingen waarin handelingsonbekwamen deelgerechtigd zijn in het goed, verkopingen in het raam van een gerechtelijke vereffening-verdeling, en verkopingen in een insolventieprocedure in de ruimste zin van het woord (beslag, faillissement, collectieve schuldenregeling, maar ook bv. na aanvaarding onder boedelbeschrijving). Het betreft telkens verkopingen die door de rechter zijn bevolen dan wel zijn gemachtigd.
4. Voor de wetswijziging van 2023 konden de rechten van «ingeschreven hypothecaire of bevoorrechte schuldeisers», en schuldeisers die een bevel- of beslagexploot hebben laten overschrijven, worden gezuiverd (art. 1326, §§ 1-2 oud Ger.W.). De tekst van de toenmalige wetsbepaling was ongelukkig geformuleerd.
Enerzijds bestond de taalkundige onduidelijkheid of het woord «ingeschreven» enkel sloeg op de hypothecaire schuldeisers, dan wel ook moest slaan op de bevoorrechte schuldeisers. Afhankelijk van de taalkundige interpretatie zouden dan alle dan wel enkel de ingeschreven bevoorrechte schuldeisers betrokken moeten worden. Logischerwijze zouden het enkel de ingeschreven bevoorrechte schuldeisers moeten zijn, aangezien enkel hun zekerheidsrechten met een volgrecht zijn uitgerust en bijgevolg gezuiverd moeten worden.5 Het loutere voorrecht verbonden aan een schuldvordering is immers geen zakelijke zekerheid.6 De nieuwe wettekst bevestigt die laatste interpretatie. Dit verhindert overigens niet dat de louter bevoorrechte schuldeisers (bv. de fiscus en de inningsinstellingen van de sociale zekerheid, de onbetaalde verzekeraar, de onbetaalde vereniging van mede-eigendom) van wie het recht niet ingeschreven is, kunnen worden betrokken bij een latere rangregeling.
Anderzijds was de opsomming van zekerheidsrechten die gezuiverd moeten worden, in de vroegere tekst niet voldoende omvattend. Sommige zekerheidsrechten met zakelijke werking werden immers niet vermeld in de tekst, en werden bijgevolg evenmin gezuiverd door de verkoop (of er bestond over het antwoord op deze vraag minstens ernstige onzekerheid7). Dit was het geval met de zekerheidsrechten die zijn ingeschreven in het pandregister en met de pauliaanse vordering. Pandrechten kunnen met name betrekking hebben op roerende goederen die onroerend zijn gemaakt (art. 19 Pandwet). Te denken valt bv. aan geïnstalleerde zonnepanelen op het dak van de woning of aan de nieuw geplaatste keuken, die telkens nog niet volledig zijn betaald. Deze pandrechten hebben volgrecht en moeten bijgevolg worden gezuiverd, bij een overdracht van het onroerend goed waarvan ze deel zijn geworden. De wet breidt het toepassingsgebied niet enkel uit naar de pandrechten, maar ook naar geïncorporeerde goederen waarvoor eigendomsvoorbehoud werd ingeschreven (art. 71 Pandwet).8 Die keuze is erg logisch om de zuiverende werking van de verkoop kracht bij te zetten, maar tegelijkertijd ook even opmerkelijk. Het eigendomsvoorbehoud is immers meer dan louter een zekerheidsrecht, maar geeft de schuldeiser - als eigenaar - ook nog het recht om de verkochte goederen terug te nemen (art. 69, eerste en derde lid Pandwet). Doordat de zuivering zich voortaan ook uitstrekt naar het voorbehouden eigendomsrecht van de onbetaalde leverancier, kan deze schuldeiser evenmin de verkoop belemmeren. Het gemeen executierecht bevat immers geen functioneel gelijkgesteld lossingsrecht, zoals dat wel gekend is in het faillissementsrecht.9 De oplossing van de wetgever is dan ook radicaal. De zuiverende verkoop ontneemt simpelweg het eigendomsrecht aan de onbetaalde leverancier, als hij voorafgaandelijk aan de verkoop zijn goed niet heeft teruggenomen. Oefent de onbetaalde leverancier bijgevolg zijn recht op (materiële) terugname niet tijdig uit10, dan wordt hij een loutere schuldeiser.11 Op die manier staat de bescherming van de koper centraal, die niet meer gestoord kan worden door een eis tot terugvordering die uitgaat van de onbetaalde leverancier.
Ook aan een pauliaanse vordering kleeft zakelijke werking. De succesvol ingestelde pauliana leidt er immers toe dat de overdracht aan de derde-verkrijger niet werkzaam is ten aanzien van de paulianaschuldeiser (art. 5.243 BW).12 Een goed getroffen door een pauliaanse vordering kan bijgevolg niet zinvol te gelde worden gemaakt, omdat iedere latere verkrijger de werking van de pauliana moet doorstaan.13 De wet remedieert dit probleem door uitdrukkelijk te bepalen dat ook de pauliaanse vordering gezuiverd kan worden. Voor de pauliaanse vordering betekent dit concreet dat de opbrengst van de verkoop in afwachting van de uitspraak over de pauliana geblokkeerd blijft bij de notaris.14 Blijkt de vordering succesvol, dan zal eerst de vordering van de paulianaschuldeiser worden vergoed.15 Blijkt de vordering niet succesvol, dan kan de rangregeling op normale wijze worden afgewikkeld. Telkens verhindert de pauliaanse vordering niet meer de zuiverende werking van de verkoop en wordt de zakelijke werking die aan de vordering kleeft, omgezet naar een preferentierecht op het niveau van de verkoopprijs.
5. De zuiverende verkopingen geschieden steeds onder rechterlijk toezicht en zuiveren de in- en overgeschreven zekerheidsrechten, op voorwaarde dat de zuiveringsprocedure correct wordt toegepast. Artikel 1326 Ger.W. schrijft voor via welke procedure de zuivering wordt bereikt. Vóór de wetswijziging door de wet van 2023 dienden de schuldeisers met in- en overgeschreven zekerheidsrechten bij een openbare verkoop opgeroepen te worden ten minste acht dagen vooraleer het eerste bod werd uitgebracht. In de memorie van toelichting bij de insolventiewet van 11 augustus 2017 werd gepreciseerd dat deze oproeping diende te gebeuren via deurwaardersexploot of aangetekende brief met ontvangstbewijs.16 De wet van 2023 neemt deze vormvereisten op in de wettekst zelf (art. 1326, § 1, eerste lid, 1° en § 3, eerste lid, 1° Ger.W.). Bij een verkoop uit de hand moesten deze schuldeisers acht dagen voorafgaandelijk aan de zitting waarop de rechter deze verkoop machtigde, worden uitgenodigd bij gerechtsbrief. Bij verkopingen van onverdeelde goederen gold er een bijzondere regel. Deze schuldeisers moesten minstens acht dagen op voorhand bij gerechtsbrief worden uitgenodigd op de zitting waarop deze verkoop werd gemachtigd, ongeacht of deze verkoop dan vervolgens via een openbare verkoop dan wel een verkoop uit de hand werd afgewikkeld.
Om de zuivering bijgevolg te bereiken, dient een schuldeiser met in- of overgeschreven rechten telkens tijdig te worden opgeroepen, ofwel om de werkzaamheden van de openbare verkoop bij te wonen, dan wel om aanwezig te zijn op de zitting waarop de rechter machtiging verleent aan de verkoop uit de hand. Wordt een dergelijke schuldeiser niet correct opgeroepen, dan geldt er geen zuivering ten aanzien van deze schuldeiser.17 Deze oproepingsplicht geldt voor iedere zuiverende verkoop, bedoeld in artikel 1326 Ger.W. Problemen kunnen ontstaan wanneer een schuldeiser nog in- of overgeschreven zekerheidsrechten verkrijgt nadat de oproepingen zijn uitgestuurd. Behoudens in gevallen waarin er een samenloop geldt waardoor individuele schuldeisers (behoudens boedelschuldeisers) geen zekerheidsrechten meer kunnen verkrijgen op het goed, kunnen dergelijke schuldeisers inderdaad nog steeds na de oproeping hun positie versterken.18 Niet enkel kan de schuldenaar conventioneel zekerheidsrechten vestigen, ook buiten diens medewerking om blijft zulks mogelijk. Hypothecaire volmachten kunnen worden omgezet, bewarende beslagen of bevelen tot betalen kunnen nog steeds worden overgeschreven, wettelijke hypotheken kunnen worden gevestigd, enz. Dit kan ertoe leiden dat op het ogenblik van de verkoop blijkt dat er schuldeisers zijn ten aanzien van wie de verkoop niet meer zuiverend werkt. De zuivering kan in die gevallen enkel gebeuren doordat deze schuldeisers eveneens worden opgeroepen, maar dat is vaak praktisch niet mogelijk, zeker niet bij een openbare verkoop waarvoor de verkoopsvoorwaarden en de publiciteit in een dergelijk geval moeten worden aangepast. Sowieso is oproeping bovendien niet mogelijk voor schuldeisers die naar aanleiding van fiscale of sociale notificaties hun wettelijke hypotheek inschrijven nadat de verkoop reeds heeft plaatsgevonden.19 Deze schuldeisers kunnen simpelweg nooit tijdig worden opgeroepen.
Om het hoger vermelde probleem te ondervangen, voert de wet een radicale oplossing in. Krachtens een nieuw artikel 1326, § 5 Ger.W. brengt de verkoping tegenover de in- en overgeschreven schuldeisers, de schuldeisers die blijken uit het pandregister en de paulianaschuldeiser van rechtswege overwijzing mee van de prijs, zonder dat deze schuldeisers moeten worden opgeroepen, als hun recht kenbaar werd gemaakt nadat de schuldeisers werden opgeroepen. Dit geldt zowel voor de in- en overgeschreven rechten gevestigd lastens de eigenlijke schuldenaar, als ten aanzien van zijn deelgenoten (bv. een wettelijke hypotheek genomen op het onverdeeld aandeel van de solvente deelgenoot van de gefailleerde, die samen mede-eigenaar zijn van een goed). Zij worden bijgevolg van rechtswege gezuiverd, als ze laattijdig hun rechten kenbaar maken in het openbaar register of pandregister. Daardoor kunnen laattijdig verkregen zekerheidsrechten de verkoop niet meer bruuskeren. Deze schuldeisers moeten uiteraard wel nog steeds betrokken worden bij de latere rangregeling. Hoe moet deze wetsbepaling precies begrepen worden? De meest aantrekkelijke interpretatie is om als peilogenblik het moment te nemen waarop de laatste oproeping verzonden is op basis van de voorliggende staat afgeleverd door het pandregister en het kantoor rechtszekerheid. Concreet dient de notaris (c.q. de griffie) een zo actueel mogelijke staat te hebben, op grond waarvan hij de oproepingen laat verzenden. Idealiter worden de verzendingen verstuurd op grond van een staat die van dezelfde dag dateert.20 Dit zorgt ervoor dat alle kenbare zekerheidsrechten worden betrokken in de oproepingen, waardoor alle later gevestigde zekerheidsrechten van rechtswege kunnen worden gezuiverd. Enkel deze werkwijze geeft volledige zekerheid. De wetsbepaling geeft immers geen grondslag aan automatische zuivering als een zekerheidsrecht kenbaar wordt gemaakt voor het verzenden van de oproepingen, maar de notaris c.q. de griffie deze schuldeiser niet heeft opgeroepen, omdat hij zich steunt op een niet-actuele staat.
6. De wet bevat vervolgens een oplossing voor de zuiverende verkopingen die voortvloeien uit een gerechtelijke vereffening-verdeling. Deze verkopingen hebben steeds betrekking op onverdeelde goederen, zodat volgens het toenmalige artikel 1326, § 2 oud Ger.W. deze verkopingen slechts zuiverende werking hebben als de schuldeisers zijn opgeroepen bij de machtigingsprocedure voor de rechter. Nu kan een verkoop binnen een gerechtelijke vereffening-verdeling ook voortvloeien binnen de notariële fase van deze procedure. Te denken valt bv. aan het geval waarin partijen tijdens de notariële werkzaamheden overeenkomen om tot een openbare verkoop over te gaan of waarin de notaris vaststelt dat het goed niet gevoeglijk deelbaar is en bijgevolg openbaar moet worden verkocht, waartegen geen verzet wordt gedaan. Hoe moest de zuivering dan gebeuren, aangezien in die gevallen machtiging van de rechter niet nodig was?21
De wet brengt een oplossing in het nieuwe artikel 1326, § 3 Ger.W. Voor openbare verkopingen kan de zuivering steeds worden bereikt door de schuldeisers op te roepen voor deze verkoping. Er moet bijgevolg geen oproeping meer gebeuren voor de rechter voor openbare verkopingen binnen een gerechtelijke vereffening-verdeling. Voor verkopingen uit de hand blijft de oplossing dezelfde als onder het vroegere recht. Daar is wel nog een oproeping vereist voor de rechter om machtiging te verkrijgen met het oog op de zuiverende werking. Dat laatste is overigens totaal niet problematisch omdat bij een verkoop uit de hand de tussenkomst van de rechter de enige mogelijkheid biedt om de schuldeisers te betrekken. Enkel bij een openbare verkoop was het onder het vroegere recht dubbelop om daarvoor nog een bijkomende machtiging te vragen, enkel en alleen om de zuiverende werking te bewerkstelligen, omdat die zuiverende werking op grond van het vroegere recht niet kon worden verkregen door de schuldeisers op te roepen. Daarvoor wordt door het nieuwe recht een oplossing geboden.
7. Ten slotte benoemt de wetgever voortaan de soorten zuiverende verkopingen bij naam («typologisch»), en niet meer enkel door verwijzing naar de wettekst waarin deze verkopingen worden geregeld. Door enkel naar de wettekst te verwijzen, was namelijk gebleken dat sommige verkopingen die van oudsher zuiverende werking hadden, niet meer vermeld waren in de wettekst. Met name was dat het geval voor verkopingen onder toepassing van het vroegere faillissementsrecht of de wet continuïteit ondernemingen (als de procedure reeds was geopend vóór de inwerkingtreding van de insolventiewet van 11 augustus 2017) en onder toepassing van de vroegere procedure van vereffening-verdeling.22 Vanzelfsprekend was het nooit de bedoeling geweest om de zuiverende werking van deze verkopingen uit te schakelen. Om alle onzekerheid weg te werken, omschrijft de wet voortaan de soorten verkopingen. Dit zorgt er meteen voor dat latere wijzigingen aan de procedure van dergelijke verkopingen geen invloed meer hebben op de zuiverende werking.
III. Verankering van enkele beginselen in het executierecht
A. De afwikkeling van een uitvoerend beslag op een onverdeeld goed
8. Een uitvoerend onroerend beslag op een onverdeeld goed door een schuldeiser van een van de deelgenoten kan niet onmiddellijk worden uitgevoerd. Artikel 1561 Ger.W. schrijft voor dat het onverdeelde goed eerst verdeeld of geveild moet worden. De achterliggende gedachte is dat het praktisch weinig haalbaar is om een onverdeeld aandeel te gelde te maken. Daarom legt de wet op dat de onverdeeldheid eerst moet worden opgeheven. Na de verdeling of de veiling verkrijgt de schuldenaar ofwel het goed in natura, waarna het uitvoerend beslag op onroerend goederen voortgezet kan worden, dan wel een verkoopsom of oplegsom, waarna de uitwinning middels een beslag onder derden kan worden uitgevoerd.
In de recente doctrine en rechtspraak was er discussie ontstaan over de praktische afwikkeling van de verdeling of veiling van een dergelijk onverdeeld goed. Met name rees de vraag of de procedure van de gerechtelijke vereffening-verdeling (art. 1207 e.v. Ger.W.) wel van toepassing was op deze verdeling c.q. veiling.23 Tegenstanders wezen op de weinig efficiënte werking van deze procedure om tot verdeling of veiling te komen van het onverdeelde goed.24 Geïnspireerd door de insolventiewet van 2017 waarin bij collectieve procedures de neutraal bewindvoerder een onverdeeld goed wél meteen te gelde kan maken zonder een verdelingsprocedure te moeten doorlopen, oordeelden zij dat bij een uitvoerend beslag de verdeling of veiling ook plaats kon vinden buiten het toepassingsveld van de gemeenrechtelijke gerechtelijke vereffening-verdeling. In essentie kwam dit standpunt erop neer dat de rechter meteen kan trancheren of een verdeling in natura mogelijk is.25 Blijkt dit volgens de rechter niet mogelijk te zijn, dan kan deze meteen de veiling opleggen van het onverdeelde goed. Die werkwijze heeft het voordeel dat op een snelle wijze de uitwinning kan voortgezet worden.
De wetgever heeft deze discussie opgepikt en definitief beslecht. De wetgever blijft terecht26 van oordeel dat de gemeenrechtelijke vereffening-verdeling toch gevolgd moet worden om tot verdeling c.q. veiling te komen.27 De wettekst verwijst voortaan uitdrukkelijk naar de artikelen 1207 e.v. van het Ger.W. Een persoonlijke schuldeiser zal bijgevolg bij de familierechtbank de vereffening-verdeling moeten vorderen, nadat hij uitvoerend beslag heeft gelegd op het onverdeeld aandeel van zijn schuldenaar. In de zienswijze van de wetgever is het bijgevolg evenmin de bedoeling dat de familierechtbank meteen al oordeelt of het goed gevoeglijk verdeelbaar is. De wetgever wil op die manier het recht om te kunnen verdelen in natura maximaal waarborgen voor de andere deelgenoten.28 In de zienswijze van de wetgever kan dit namelijk beter worden bereikt in de schoot van de gerechtelijke vereffening-verdeling waarbij iedere deelgenoot zijn aanspraak tot overname in natura bij de notaris kan formuleren.29 De rechten van de schuldeiser worden binnen deze procedure eveneens gewaarborgd, aangezien zijn verzoek tot verdeling meteen geldt als een verzet op verdeling in de zin van artikel 4.101 BW, zodat hij bij de volledige procedure moet worden betrokken.30 Met deze keuze verankert de wetgever de toepassing van het gemeen recht. In de zienswijze van de wetgever blijft de mogelijkheid om in collectieve procedures onverdeelde goederen te gelde te maken zonder voorafgaande verdeling31 de lex specialis die slechts in die situaties kan worden toegepast. Deze werkwijze levert weliswaar tijdswinst op, maar geeft minder bescherming aan de andere deelgenoten om een verdeling in natura te bewerkstelligen.32 In de belangenafweging primeert in deze collectieve procedures nog steeds de efficiëntie van de afwikkeling boedel, temeer omdat alle schuldeisers daarin betrokken zijn. Dit is helemaal anders bij een uitvoerend beslag waar de uitwinning uitgaat van slechts één individuele schuldeiser. Overigens levert het recht om onmiddellijk tot veiling over te gaan bij de collectieve procedures slechts oppervlakkig tijdswinst op wanneer het onverdeelde goed behoort tot een boedelgemeenschap (cf. infra nr. 16). In die gevallen zal slechts uit de vereffening van de boedel blijken wat het exacte aandeel is van de schuldenaar in de boedel. De onmiddellijke tegeldemaking leidt hier bijgevolg amper tot tijdwinst, omdat er sowieso nog een vereffening nodig zal zijn binnen de boedel.
Moeten alle regels van de vereffening-verdeling worden nageleefd bij een verdelingsprocedure die voortvloeit uit artikel 1561 Ger.W.? In beginsel moeten alle procedureregels worden nageleefd33, maar omdat het een verdeling betreft van louter onroerende goederen, is het opstellen van een boedelbeschrijving niet vereist.34 Bijgevolg vangt de procedure aan met een opening van werkzaamheden, moeten alle betrokkenen hun aanspraken formuleren voor de notaris en eindigt de procedure met een staat van vereffening. Tijdens deze procedure zal de notaris eveneens oordelen over de mogelijkheid om in natura te verdelen tussen de deelgenoten.
B. De opmaak van een rangregeling bij collectieve procedure
9. Bij een uitvoerend beslag maakt de notaris een rangregeling op waarin alle in- en overgeschreven schuldeisers worden betrokken, samen met de schuldeisers die blijken uit de beslagberichten en de schuldeisers die verzet tegen de prijs hebben gedaan.35 Bij uitvoerend beslag heeft de rangregeling een collectieve dimensie. Wanneer een rangregeling wordt opgemaakt na een tegeldemaking van een goed binnen een collectieve procedure36, gelden eveneens de regels van samenloop. Die regels leggen op dat de aanspraken van alle schuldeisers, behoudens de separatisten, bepaald dienen te worden vanuit de vereffening van de totale boedel. Het bepalen van het aandeel van deze schuldeisers volgt bijgevolg niet uit de rangregeling die de notaris maakt voor de verkoopprijs van een singulier goed, maar uit de globale afrekening die de neutrale bewindvoerder opstelt en waarmee hij de collectieve procedure afsluit. Bijgevolg betrekt de notaris in dergelijke rangregelingen slechts de schuldeisers die gelden als separatist. Hun rechten worden immers apart afgewikkeld per goed waarop zij dergelijke aanspraken hebben, los van de globale verdeling van de boedel.37
Deze principes worden bevestigd in een nieuw tweede lid toegevoegd aan artikel 1639 Ger.W. In deze gevallen beperkt de rangregeling van de notaris zich ertoe de rechten van de hypotheekhouder, de schuldeisers uit het pandregister en de schuldeisers die beschikken over een bijzonder voorrecht38 te rangschikken. Was er een pauliaanse vordering ingesteld tegen de verkrijging van de schuldenaar, dan dient de notaris de opbrengst eerst te rubriceren in afwachting van de rechterlijke uitspraak of het akkoord met de paulianaschuldeiser (cf. supra nr. 4). Na afwikkeling van de aanspraken van de separatisten stort de notaris het saldo door naar de neutrale bewindvoerder.
Quid als bij een dergelijke verkorte rangregeling blijkt dat er in het verleden een uitvoerend beslag werd overgeschreven, maar de uitwinningsprocedure werd opgeslorpt door de collectieve procedure?39 In beginsel moet een beslaglegger niet worden betrokken bij de verkorte rangregeling. Hierop bestaat één uitzondering, die weliswaar niet in de wettekst staat uitgedrukt, maar die volgt uit de toepassing van de beginselen. Als na overschrijving van een uitvoerend beslag daarna nog een hypotheek wordt ingeschreven, dan is die laatste hypotheek niet tegenwerpelijk aan de beslaglegger. In een dergelijk geval gaat deze beslaglegger wél betrokken moeten worden in de afwikkeling van de separatisten. Zijn rechten zouden immers worden miskend als de latere hypotheekhouder wel een deel van de prijs zou ontvangen als separatist, terwijl deze schuldeiser zijn recht van voorrang niet kan tegenwerpen aan de beslaglegger.40
C. Het gebruik van het notarieel getuigschrift voor de doorhaling van zekerheidsrechten in collectieve procedures
10. Ingevolge de zuivering van de zekerheidsrechten verdwijnen de aanspraken van de schuldeisers op het goed en worden hun aanspraken gesubrogeerd naar de koopprijs. Ondanks de zuivering moeten deze rechten formeel nog worden verwijderd in het register dat wordt bijgehouden op het kantoor rechtszekerheid. De aanspraken zijn weliswaar van rechtswege overgegaan op de prijs, maar de doorhaling van de in- en overgeschreven rechten gebeurt echter niet automatisch. Teneinde aan iedere latere verkrijger duidelijkheid te verschaffen over de hypothecaire toestand van het goed, dient de doorhaling plaats te vinden.
Bij het uitvoerend beslag voorziet de wet in de mogelijkheid om alle in- en overgeschreven rechten op het kantoor rechtszekerheid41 door te halen aan de hand van een notarieel getuigschrift (art. 1653 Ger.W.). Dit getuigschrift stelt de betaling van de koper vast en geeft opdracht aan het kantoor rechtszekerheid om alle betrokken in- en overgeschreven rechten door te halen.
De bedoeling van de wetgever destijds bij de wijziging van de collectieve insolventieprocedures in 2017 was om de doorhaling van in- en overschrijvingen na zuiverende verkoop ook uit te voeren aan de hand van het notarieel getuigschrift. Wordt bv. een goed door de curator of de schuldbemiddelaar te gelde gemaakt, dan zou via het notarieel getuigschrift iedere in- en overschrijving doorgehaald kunnen worden met betrekking tot het goed. Omdat de insolventiewet van 2017 als principe huldigt dat een zuiverende verkoop betrekking heeft op het gehele goed, en niet slechts op het aandeel van de insolvente deelgenoot, zou ook een in- of overgeschreven recht lastens een solvente deelgenoot doorgehaald moeten kunnen worden met het notarieel getuigschrift. Te denken valt bv. aan de hypotheek die mede gevestigd was door een solvente deelgenoot, waarbij het onverdeelde goed te gelde is gemaakt door de curator van de gefailleerde andere deelgenoot.
De mogelijkheid om de in- en overgeschreven rechten door te halen met het getuigschrift bij collectieve procedures, zowel tegen de schuldenaar als tegen zijn deelgenoten, werd echter door de insolventiewet van 2017 niet verankerd in de wettekst zelf. Het gevolg daarvan was dat bepaalde kantoren rechtszekerheid, op grond van de letterlijke tekst van de wet, de doorhaling van de in- en overgeschreven rechten weigerden bij voorlegging van een notarieel getuigschrift. De nieuwe wet geeft voortaan wel uitdrukkelijke grondslag hiervoor en bevestigt het beginsel dat de zuivering uitwerking heeft op het gehele goed.42 De notaris dient in dit getuigschrift te bevestigen dat de bepalingen van artikel 1326 Ger.W. werden nageleefd. Concreet dient de notaris bijgevolg te controleren of de schuldeisers door hem correct werden opgeroepen voor de openbare verkoop c.q. door de griffie voor een verkoop uit de hand.
D. Geen dubbelop bij machtigingsprocedures om te zuiveren
11. Ten slotte bevestigt de wet het principe dat het voldoende is om in- en overgeschreven zekerheidsrechten te zuiveren als minstens één van de verschillende zuiveringsprocedures werd gevolgd, mochten meerdere procedures toegepast kunnen worden in het concrete geval. Stel dat een onroerend goed afhangt van een nalatenschap en toebehoort aan een minderjarige die de nalatenschap heeft aanvaard onder voorrecht van boedelbeschrijving en aan een andere erfgenaam die is toegelaten tot de collectieve schuldenregeling. De zuivering kan hier worden verkregen op drie verschillende wijzen: via een verkoop met een minderjarige deelgenoot, een verkoop binnen de afwikkeling van een nalatenschap aanvaard onder voorrecht van boedelbeschrijving en ten slotte via een verkoop binnen de procedure van de collectieve schuldenregeling. De correcte toepassing van één van deze procedures is steeds voldoende om tot zuivering te komen. Artikel 1326, § 4 Ger.W. bevestigt dit uitgangspunt. Indien uit de toepassing van paragrafen 2 en 3 van artikel 1326 Ger.W. blijkt dat de overwijzing van de prijs kan worden verkregen in het kader van verschillende procedures, is het voldoende dat de schuldeisers worden opgeroepen bij een van deze procedures om de zuivering te bewerkstelligen.
IV. Vernieuwingen in de afwikkeling van rangregelingen
12. Naast de gemelde verduidelijkingen en reparaties vernieuwt de wet van 2023 het insolventierecht ook op verschillende plaatsen. Naast enkele kleinere, punctuele aanpassingen springen twee belangrijke zaken meteen in het oog. Enerzijds breidt de wetgever de mogelijkheid tot zuiverende verkoop uit tot de vrijwillige vereffening van een rechtspersoon. Voordien gold er bij vereffening van een rechtspersoon wel het principe van samenloop43, maar was er geen wettelijke basis op grond waarvan een verkoop door de vereffenaar de zekerheidsrechten van rechtswege kon zuiveren middels een overwijzing naar de prijs. Anderzijds schrijft de wetgever nieuwe regels voor die van toepassing zijn op een rangregeling waarin onverdeelde goederen zijn betrokken. Tot voor kort bewaarde de wet met name het stilzwijgen over de manier waarop deze rangregelingen opgesteld moesten worden. Nu reikt de wet een aantal ankerpunten aan om een dergelijke verdeling uit te voeren.
A. Zuiverende verkoop bij vereffening van rechtspersonen
13. Een eerste opmerkelijke vernieuwing is, zoals gezegd, de mogelijkheid om zuiverend te kunnen verkopen in het raam van een vrijwillige vereffening van een rechtspersoon. Hiertoe voert de wetgever een nieuw artikel 1193quater toe aan het Gerechtelijk Wetboek. Deze bepaling maakt het voortaan mogelijk om te opteren voor zuiverende werking aan de verkoop na invereffeningstelling. Voordien bestond deze mogelijkheid niet en was de vereffenaar afhankelijk van de medewerking van schuldeisers met in- of overgeschreven rechten om de zekerheidsrechten door te halen, met name in de gevallen waarin de opbrengst onvoldoende was om hun vordering geheel te voldoen. Nu voorziet de wet in de mogelijkheid om zuiverende kracht te verlenen aan de verkoop, op voorwaarde dat de geëigende procedure wordt doorlopen. De vereffening van de rechtspersoon wordt op die manier nog meer geschikt als alternatieve afwikkelingswijze voor het faillissement bij deficitaire rechtspersonen.44 Deze zuiverende procedure is overigens geen verplichting voor de vereffenaar. Er kan ook nog steeds worden verkocht zonder de nieuwe procedure te volgen, bv. als er geen noodzaak is om zuiverende kracht te verlenen aan de verkoop.
De mogelijkheid tot zuiverende verkoop heeft een algemeen toepassingsgebied. Het is niet relevant of de vereffening volgt uit een vrijwillige ontbinding, een ontbinding van rechtswege of een gerechtelijke ontbinding. De zuivering is evenmin beperkt tot de gevallen van verkoop waarin de vereffenaar van oordeel is dat deze verkoop nodig is om de schulden te betalen. Die laatste tegeldemakingen gebeuren in beginsel via een openbare verkoop (zie art. 2:87, § 3 en 2:121, § 3 WVV), maar mogen ook geschieden via een verkoop uit de hand, als de vereffenaar daartoe bijzondere machtiging van de algemene vergadering heeft verkregen (art. 2:88, § 1, 5° en 2:122, § 1, 5° WVV). De wetgever beperkt het toepassingsgebied van de zuiverende verkoop niet tot enkel deze verkopingen. Ook buiten het geval van noodzaak tot verkoop om de schulden te betalen, kan een verkoop met zuiverende werking gebeuren. De vereffenaar kan immers worden geconfronteerd met schuldeisers die niet vrijwillig instemmen in de doorhaling van hun zekerheidsrechten, terwijl het op dat ogenblik mogelijk nog niet glashelder is of er voldoende gelden zullen zijn om alle schuldeisers te betalen. Dit kan met name aan de orde zijn als de verkoopopbrengst te laag is om met deze prijs alle in- of overgeschreven schuldeisers te betalen, terwijl er nog onzekerheid is over de realisatieopbrengst van de rest van het actief, of terwijl er onduidelijkheid bestaat over de begroting van bepaalde schulden (bv. als daarover betwisting rijst). Door ook in deze gevallen zuiverend te kunnen verkopen, moet de vereffenaar niet op voorhand het bewijs leveren of er noodzaak is tot verkoop. Vanuit het rechtspersonenrecht is er echter sowieso een bijkomende machtiging vereist van de algemene vergadering als de vereffenaar tot openbare verkoop of verkoop uit de hand wil overgaan, terwijl de noodzaak niet onmiddellijk voorligt (art. 2:88, § 1, 4° en 5° en 2:122, § 1, 4° en 5° WVV). Die (rechtspersoonsrechtelijke) machtiging wordt verleend door de ondernemingsrechtbank na een gerechtelijke ontbinding (art. 2:88, § 4 en 2:122, § 2 WVV).
Om zuiverend te kunnen verkopen, dient de vereffenaar steeds een specifieke procedure te volgen. Los van de noodzaak van machtiging vanuit de regels van het rechtspersonenrecht dient hij eveneens een machtiging te verkrijgen van de ondernemingsrechtbank (art. 1193quater, § 1 Ger.W.).45 Hij kan die machtiging aanvragen via een eenzijdig verzoekschrift gericht aan de ondernemingsrechtbank. Gezien het ruime toepassingsgebied zal de vereffenaar in principe niet moeten aantonen dat de verkoop noodzakelijk is om de schulden te betalen. Wel zal hij minstens moeten aantonen dat de vereffening baat heeft bij een zuiverende verkoop.46 Een dergelijk belang is aan de orde als er geen voorafgaande akkoorden zijn met alle in- of overgeschreven schuldeisers om vrijwillig het zekerheidsrecht of het beslag te laten doorhalen. Zeker bij een openbare verkoop zullen deze akkoorden zelden voorliggen, omdat een schuldeiser zijn akkoord zal willen laten afhangen van de exacte opbrengst. De zuiverende verkoop kan dan de aangewezen handelswijze vormen om als vereffenaar niet afhankelijk te zijn van de prijsvorming van de openbare verkoop, opdat alle gemaakte kosten en geïnvesteerde tijd niet verloren gaan als de opbrengst onvoldoende hoog zou zijn om alle betrokken in- en overgeschreven schuldeisers te betalen.
Het verdere verloop van de procedure is min of meer geënt op een zuiverende verkoping na faillissement. Verzoekt de vereffenaar via eenzijdig verzoekschrift om openbaar te verkopen en de rechter stemt hiermee in, dan wijst die laatste een notaris aan, door wiens ambtelijke tussenkomst de openbare verkoping zal geschieden (art. 1193quater, § 2 Ger.W.). De verkoopsvoorwaarden worden door de notaris opgesteld in samenspraak met de vereffenaar. Vervolgens worden ze ter goedkeuring voorgelegd aan de vrederechter van het kanton waarin het onroerend goed gelegen is (art. 1193quater, § 2 Ger.W.). De vrederechter verricht tevens een controle op de verkoopsvoorwaarden in het belang van alle betrokkenen. De zuivering wordt vervolgens bereikt door de in- en overgeschreven schuldeisers, de schuldeisers uit het pandregister en de paulianaschuldeiser tijdig op te roepen om de werkzaamheden van de openbare verkoop bij te wonen (art. 1326, § 1, 1° Ger.W.).
Verzoekt de vereffenaar om een machtiging om uit te hand te verkopen met zuiverende werking, dan moet hij in zijn verzoekschrift de bijzondere redenen opgeven waarom de verkoop uit de hand is geboden (art. 1193quater, § 3 Ger.W.). Tevens moet hij aan zijn verzoekschrift een ontwerp van verkoopakte voorleggen, opgemaakt door een door de vereffenaar aangewezen notaris (art. 1193quater, § 3 Ger.W.) en een recent47 getuigschrift uit het hypotheekregister en het pandregister. Ten slotte voegt de vereffenaar een schattingsverslag bij opdat de rechter een oordeel kan vormen over de verzochte verkoopprijs.48 De zuivering wordt bereikt door de in- en overgeschreven schuldeisers, de schuldeisers uit het pandregister en de paulianaschuldeiser bij gerechtsbrief tijdig op te roepen voor de zitting waarop over de machtiging wordt geoordeeld. De betrokken schuldeisers kunnen van de rechtbank vorderen dat de machtiging om uit de hand te verkopen afhankelijk wordt gesteld van bepaalde voorwaarden (waarvan de prijs natuurlijk de meest belangrijke voorwaarde is). De beschikking die de machtiging om te verkopen uit de hand verleent, moet uitdrukkelijk bepalen waarom deze wijze van verkoop in het belang van de te vereffenen boedel is en legt de bijzondere voorwaarden vast waarvan de verkoop afhankelijk wordt gemaakt. Tegen de beschikking waarin de rechter al dan niet machtiging verleent om uit de hand te verkopen, kan hoger beroep worden ingesteld door de verzoeker of door de tussenkomende schuldeisers op de wijze bepaald in artikel 1031 Ger.W. De verkoop die uiteindelijk wordt gemachtigd, gebeurt volgens de door de rechter goedgekeurde ontwerpakte door de notaris die de ontwerpakte heeft opgesteld.
B. De rangregeling bij de tegeldemaking van onverdeelde onroerende goederen
14. Een tweede belangrijke nieuwigheid is te vinden in de regels over de rangregeling na zuiverende tegeldemaking van onverdeelde onroerende goederen. Tot voor kort behield de wet het stilzwijgen over dergelijke rangregelingen. De wet brengt hier verandering in, zowel op procedureel als op inhoudelijk vlak. Op procedureel vlak introduceert de wet met name verschillende soorten rangregelingen, afhankelijk van de hoedanigheid van de deelgenoot van het onverdeelde goed. Op inhoudelijk vlak lost de wetgever een aantal knelpunten op bij de opmaak van rangregelingen bij onverdeelde goederen. Op de eerste plaats bevestigt de wet het principe dat bij een tegeldemaking van een boedelgemeenschap er een veralgemeende voorrang geldt voor boedelschulden. In de tweede plaats schrijft de wet nieuwe regels voor over de manier waarop de prijs, waarop de houders van zakelijke zekerheidsrechten zijn overgewezen, moet worden geventileerd tussen de verschillende deelgenoten.
15. Op procedureel vlak verduidelijkt de wet dat er bij een zuiverende tegeldemaking van een onverdeeld goed in beginsel evenveel rangregelingen moeten worden opgesteld als er mede-eigenaren zijn (art. 1639/1 Ger.W.).49 Afhankelijk van de hoedanigheid van de betrokken mede-eigenaar betreft het een volledige rangregeling, een verkorte rangregeling of een semi-verkorte rangregeling (art. 1639/1 Ger.W.).
Een volledige rangregeling moet worden opgesteld voor het aandeel toebehorend aan een beslagene, een minderjarige, een vermoedelijk afwezige, een beschermde persoon die krachtens artikel 492/1 van het oud Burgerlijk Wetboek onbekwaam werd verklaard om onroerende goederen te vervreemden, of aan de partijen in een gerechtelijke vereffening-verdeling. Bij een volledige rangregeling worden de aanspraken van alle schuldeisers gerangschikt die zich correct en tijdig hebben gemeld. Dit is de rangregeling naar gemeenrecht die leidt tot een algemene afwikkeling van de vorderingen.
Voor het aandeel toebehorend aan een schuldenaar toegelaten tot de collectieve schuldenregeling, een gefailleerde, een schuldenaar in gerechtelijke reorganisatie door overdracht onder gerechtelijk gezag, een rechtspersoon in vereffening die het voordeel van de zuivering heeft verkregen, een onbeheerde nalatenschap of een nalatenschap aanvaard onder voorrecht van boedelbeschrijving, moet een verkorte rangregeling worden opgesteld. In deze verkorte rangregeling worden enkel de separatisten en de paulianaschuldeiser opgenomen (art. 1639, tweede lid Ger.W.) (cf. supra nr. 9). De aanspraken van alle andere schuldeisers worden afgewikkeld in de globale rangregeling op het niveau van de volledige boedel, opgemaakt door de neutrale bewindvoerder. Een volledige rangregeling kan hier immers niet door de notaris worden opgemaakt, omdat hier de afwikkeling gebeurt op boedelniveau en niet op het niveau van een singulier goed. De aanspraken van de chirografaire en algemeen bevoorrechte schuldeisers hebben immers betrekking op alle goederen van de te vereffenen boedel en kunnen slechts correct afgerekend worden op dit boedelniveau.
Hoe moet de rangregeling worden opgesteld bij een zuiverende verkoop van een onverdeeld goed, ten aanzien van het aandeel van een solvente en handelingsbekwame deelgenoot, die niet onder het toepassingsgebied valt van de volledige of de verkorte rangregeling? De wet introduceert hiervoor een nieuwigheid, de zogenaamde «semi-verkorte» rangregeling. In deze rangregeling worden enerzijds de separatisten betrokken, en anderzijds ook de schuldeisers van wie de vordering blijkt na een fiscale of sociale notificatie (cf. supra voetnoot 19). Als het ware wordt voor deze solvente en handelingsbekwame deelgenoten gehandeld alsof het een gewone verkoop is, in welk geval de vorderingen uit notificaties ook gehonoreerd moeten worden, om inschrijving van wettelijke hypotheken te vermijden. Ten aanzien van deze deelgenoten geldt er immers geen samenloop (ook al is er mogelijk wel sprake van een dergelijke samenloop voor hun insolvente deelgenoot) zodat de schuldeisers die hun vordering genotificeerd hebben bij niet-betaling in beginsel wettelijke hypotheek mogen inschrijven op het aandeel van deze deelgenoot. Wegens de zuiverende werking van de verkoop, ook ten aanzien van het aandeel van de solvente deelgenoten (cf. supra nr. 5), worden deze wettelijke hypotheken alsnog gezuiverd. Precies om deze schuldeisers niet nodeloos kosten te doen maken om wettelijke hypotheek in te schrijven, voorziet de wet in de automatische opname van deze schuldeisers in de rangregeling. Andere schuldeisers worden echter niet betrokken in deze semi-verkorte rangregeling. De reden is immers dat er ten aanzien van deze deelgenoten wordt gehandeld alsof het een gewone verkoop is, zodat chirografaire en algemeen bevoorrechte schuldeisers die hun vorderingen niet hebben gerealiseerd, het fluctuerend karakter van het vermogen van hun schuldenaar moeten aanvaarden (art. 3.36 BW) en niet verder moeten worden betrokken in de verdeling van de prijs.
16. Op inhoudelijk vlak bevestigt de wet de principiële voorrang van boedelschulden bij een tegeldemaking van een boedelgemeenschap50 (art. 1639/1, derde lid Ger.W.). Boedelgemeenschappen onderscheiden zich van zaakgemeenschappen doordat het gaat om een «juridisch geheel» van onverdeelde goederen. Weliswaar hebben deze boedels geen rechtspersoonlijkheid, maar de verschillende onverdeelde goederen vormen een verband tussen elkaar zodat de beschikkingsbevoegdheid over de onverdeelde aandelen in de singuliere goederen van de boedel aan banden is gelegd (art. 3.68, tweede lid BW).51 Ook op het vlak van het executierecht werkt deze beperking door. Als een individuele deelgenoot immers geen recht heeft om te beschikken over zijn aandeel, kan evenmin zijn schuldeiser een dergelijk singulier onverdeeld goed binnen de boedel uitwinnen.52 Voor boedelschuldeisers geldt die beperking niet. Zij kunnen wel degelijk singuliere goederen uit de boedel uitwinnen.53 Hieruit volgt logischerwijze dat bij een tegeldemaking van een goed uit de boedel de boedelschuldeisers mee betrokken moeten worden. Dit beginsel wordt bevestigd in het nieuwe artikel 1639/1, derde lid Ger.W.
De wet onderscheidt terecht de situatie waarin een goed wordt uitgewonnen uit een actieve boedelgemeenschap (bv. een niet-ontbonden huwelijksgemeenschap) dan wel een ontbonden boedelgemeenschap (bv. een nalatenschap). Bij een actieve boedelgemeenschap worden eerst de gemeenschappelijke schulden van deze mede-eigendom in rekening genomen in de rangregeling. Alle opeisbare boedelschulden die beschikken over een uitvoerbare titel worden bijgevolg eerst verrekend op de opbrengst. Aangezien de boedel niet ontbonden is, moeten ook énkel de opeisbare boedelschulden worden verrekend. Er moet geen algemene vereffening gebeuren van de boedel.54 Na verrekening van deze opeisbare boedelschulden wordt vervolgens de nettosom verdeeld over de verschillende deelgenoten naargelang van hun zakenrechtelijk aandeel. De schuldeisers die slechts een vordering hebben op een deelgenoot, kunnen bijgevolg hun vordering enkel verrekenen op dit netto-aandeel, ongeacht of ze zijn uitgerust met een zekerheidsrecht.55 Bij ontbonden boedelgemeenschappen kan de ventilering van de prijs tussen de deelgenoten pas plaatsvinden na gehele afwikkeling van deze mede-eigendom (art. 1639/1, derde lid, in fine Ger.W.). Bij ontbonden boedels moet de gehele boedelgemeenschap bijgevolg eerst volledig worden afgewikkeld vooraleer het netto-aandeel van iedere deelgenoot kan worden bepaald. Hieruit volgt dat enerzijds alle boedelschulden eerst verhaal mogen nemen op de boedel, ongeacht of ze beschikken over een uitvoerbare titel. Anderzijds moeten ook alle interne verrekeningen tussen de deelgenoten die eigen zijn aan de werking van de boedel, mee in rekening worden genomen.56 Bij de ontbonden huwelijksgemeenschap valt te denken aan de opmaak van de vergoedingsrekeningen, bij de nalatenschap aan de inkorting en de inbreng. Deze beide verplichtingen gelden enkel als er een behoefte is om tot een concrete verdeling tussen de deelgenoten over te gaan. Bij een uitwinning door een boedelschuldeiser zijn deze verrichtingen natuurlijk niet nodig, ze zijn enkel nodig als er nadien persoonlijke schuldeisers van een deelgenoot zich willen voegen aan de verdeling. Over de concrete afwikkeling van een dergelijke rangregeling bij een ontbonden boedel bewaart de wetgever het stilzwijgen. De vraag rijst hoe de aangestelde notaris voor de rangregeling de verschillende verrichtingen kan volbrengen, nadat hij de in- en overgeschreven zekerheidsrechthouders heeft voldaan. De volgende fase in de vereffening houdt immers in dat de gehele boedel moet worden vereffend, en daarvoor heeft de aangestelde notaris geen opdracht gekregen. De insolventierechter kan hem die opdracht bovendien ook niet toekennen. Bijgevolg zal de aangestelde notaris voor de rangregeling niet anders kunnen dan de werkzaamheden tijdelijk te staken in afwachting van een vereffening-verdeling van de boedel. Die vereffening-verdeling kan ofwel minnelijk tot stand komen tussen de deelgenoten57, ofwel worden doorgevoerd via de procedure van de gerechtelijke vereffening-verdeling. Zo zal bv. de curator die een onverdeeld goed uit een ontbonden boedel heeft laten verkopen, niet kunnen verlangen dat de aangestelde notaris, na afwikkeling van de in- en overgeschreven schuldeisers, het saldo op basis van het zakenrechtelijk aandeel aan hem overmaakt.
17. De wet lost ook een lastig vraagstuk op omtrent de ventilering van zakelijke zekerheden op onverdeelde goederen. De vraag rijst namelijk op wiens aandeel de vordering moet worden aangerekend van een zakelijke zekerheidshouder die een zekerheid heeft op het gehele onverdeelde goed. Stel dat twee deelgenoten A en B onverdeeld eigenaar zijn van een goed, ieder voor een gelijk deel. Het goed is bezwaard met een hypotheek van 100.000 euro. Deelgenoot A heeft daarnaast nog persoonlijke schuldeisers ten belope van 50.000 euro. Het onroerend goed wordt verkocht voor 150.000 euro. Afhankelijk van de vraag op wiens aandeel men de vordering van de hypothecaire schuldeiser aanrekent, komt er ruimte vrij bij andere deelgenoten om schuldeisers te kunnen betalen die in lagere rang staan. Moet de vordering van de zekerheidshouder dan zo worden geventileerd opdat zoveel mogelijk schuldeisers van de andere deelgenoten kunnen worden betaald? Is met andere woorden een zekerheidsrechthouder zijn broeders hoeder?58 De wetgever beantwoordt deze vraag negatief. De ventilering moet niet zo gebeuren dat zoveel mogelijk lager gerangschikte schuldeisers kunnen worden uitbetaald. Principieel gebeurt de verdeling van de vordering van de zekerheidsrechthouder in functie van het zakenrechtelijk aandeel (art. 1639/1, tweede lid Ger.W.). In het voorbeeld betekent zulks dat de hypothecaire vordering in gelijke helften wordt aangerekend op het aandeel in de prijs voor de beide deelgenoten. Na betaling van de hypotheek heeft iedere deelgenoot nog 25.000 euro over. De persoonlijke schuldeisers van deelgenoot A kunnen bijgevolg slechts op dat aandeel verder uitwinnen. Zij zouden daarentegen volledig voldaan worden als de hypotheekhouder zijn vordering eerst volledig zou verhalen op het aandeel van deelgenoot B. Dat gebeurt dus niet, en de lager gerangschikte schuldeisers kunnen zulks evenmin eisen. De keuze van de wetgever is logisch. De vordering van de zekerheidshouder volledig aanrekenen op het aandeel van B zou er immers toe leiden dat B voor het deel dat hij meer betaalt dan zijn verbintenisrechtelijk aandeel, regres moet nemen op deelgenoot A. Het is moeilijk aanvaardbaar om het insolventierisico van deelgenoot A op die manier af te schuiven op deelgenoot B.
Op deze algemene regel geldt een (logische) uitzondering. De wettelijke ventilering mag namelijk geen afbreuk doen aan het ondeelbare karakter van het zekerheidsrecht (art. 1639/1, tweede lid Ger.W.).59 De wettelijke opdeling mag niet worden opgedrongen aan de zekerheidshouder als dit ertoe zou leiden dat hij net minder goed uitbetaald zou worden. Stel dat in het vorige voorbeeld deelgenoot A failliet is verklaard en de hypotheek gevestigd zou zijn in de verdachte periode. In dat geval moet de hypotheekhouder zijn vordering niet voor de helft aanrekenen op het aandeel van A. Hij mag, wegens het ondeelbare karakter van zijn zekerheid, zich volledig verhalen op het aandeel van B. Hetzelfde geldt wanneer A en B samen hypotheek vestigen op het goed, maar ingevolge onbetaald gebleven genotificeerde schuldvorderingen lastens A, de fiscus wettelijke hypotheek neemt op diens aandeel. Een dergelijke wettelijke hypotheek gaat ook de conventionele hypotheek vooraf, zodat de houder van de conventionele hypotheek mogelijk volledig verhaal moet zoeken op het deel van B.
C. Overige (technische) vernieuwingen
18. De insolventiewetgever in 2017 had reeds de bedoeling het toepassingsgebied van het notarieel getuigschrift uit te breiden naar de collectieve insolventieprocedures (cf. supra nr. 10). De nieuwe wet verankert die zienswijze en maakt duidelijk dat iedere zuiverende verkoop, ook buiten de collectieve insolventieprocedures om (bv. bij een verkoop van een onverdeeld goed waarbij er een handelingsonbekwame deelgenoot betrokken is), het volledige goed zuivert. Met het notarieel getuigschrift kan bijgevolg ieder in- of overgeschreven recht tegen de schuldenaar of zijn deelgenoot worden doorgehaald. Tevens maakt de nieuwe wettekst het mogelijk om met het getuigschrift zekerheidsrechten door te halen van rechtsvoorgangers van de schuldenaar of diens deelgenoten.60 Deze uitbreidingen zijn ten stelligste toe te juichen, want op die manier worden bijkomende kosten om deze zekerheidsrechten door te halen op de gemeenrechtelijke wijze vermeden.
Omdat de wet de zuiverende werking ook uitbreidt naar de pauliaanse vordering (cf. supra nr. 4), moest er hiervoor ook een uitbreiding komen bij de regels van de doorhaling. Een echte doorhaling van de vordering is natuurlijk niet mogelijk, omdat de vordering enkel wordt gekantmeld.61 De wet voert daarvoor een nieuwe kantmelding in. De kantmelding wegens de pauliana wordt uitgebreid met een tweede kantmelding die melding maakt van de zuiverende verkoop en het getuigschrift (art. 1653 in fine Ger.W.).
Het getuigschrift kan echter niet worden gebruikt om gezuiverde pandrechten en rechten van eigendomsvoorbehoud te verwijderen in het pandregister. Dit houdt louter verband met de wijze hoe het pandregister wordt gehouden. Schuldeisers zijn namelijk zelf aansprakelijk om het register up-to-date te houden (art. 36, § 1 Pandwet). Zij dienen bijgevolg zelf het register te actualiseren na een zuiverende verkoop. De notaris zal hen naar aanleiding van de zuiverende verkoop hierop dienen te wijzen.62
19. De wet voert ten slotte ook een punctuele aanpassing door aan de procedure van de verkoop uit de hand na faillissement. Onder het vroegere recht duidde namelijk de rechter-commissaris de notaris aan die werd belast met het opstellen van de ontwerpakte waarvoor de ondernemingsrechtbank machtiging diende te verlenen. In de nieuwe wet mag de curator de notaris zelf aanduiden, en is de omweg via de rechter-commissaris niet meer nodig. De wetgever wil daarmee de procedure meer efficiënt maken en eveneens een werklastverlaging nastreven voor de ondernemingsrechtbank.63 Deze keuze is goed verdedigbaar. Er is immers weinig meerwaarde verbonden aan de procedure dat de rechter-commissaris de notaris aanduidt. In de andere verkopingen uit de hand onder gerechtelijk toezicht duiden de verzoekers overigens ook steeds zelf de notaris aan, zodat op dat punt de procedures ook parallel lopen (zie art. 1192bis Ger.W. en 1192quater Ger.W.).
In het oorspronkelijke wetsontwerp was tevens opgenomen dat de notaris aangewezen om de ontwerpakte op te stellen, de schatter mocht aanstellen. In een later amendement werd dit opnieuw ongedaan gemaakt.64 De indieners van het amendement wezen erop dat het van belang is dat de curator toch zelf de schatter kan aanstellen, om zo een zicht te hebben op de kosten van het schattingsverslag. Dit amendement werd aangenomen, zodat op dat vlak de tekst van artikel 1193ter Ger.W. ongewijzigd is gebleven. Heel consequent is dit amendement evenwel niet, omdat de problematiek van de kosten als boedelschuld natuurlijk ook speelt bij andere collectieve procedures (zoals bv. bij een collectieve schuldenregeling of een nalatenschap aanvaard onder boedelbeschrijving). Bovendien zal in het geheel van boedelschulden de kostprijs van de schatting ook niet opwegen tegen het mogelijke voordeel om het onroerend goed onder betere omstandigheden te gelde te kunnen maken. Deze afwijkende regel komt de coherentie tussen de verschillende procedures niet ten goede.
V. Besluit
20. De algemene beoordeling van de wet van 2023 is erg positief. De wetgever heeft duidelijk oor gehad voor de noden van de praktijk. De wet versterkt ontegensprekelijk de rechtszekerheid die aan zuiverende verkopingen verbonden moet zijn en verduidelijkt de taak van de notaris bij de rangregeling bij onverdeeldheden. Naast alle kleine technische wijzigingen verfijnt de wet bovendien op heel wat vlakken het insolventierecht, zeker wanneer het onverdeeldheden betreft. Niet alle commentatoren zijn even enthousiast om de gemeenrechtelijke uitwinning van onverdeelde goederen te blijven verbinden aan de gerechtelijke vereffening-verdeling, maar de keuze van de wetgever heeft minstens het voordeel dat ze duidelijkheid schept en oog blijft behouden voor de rechten van de betrokken deelgenoten.
1 BS 27 december 2023.
2 Voor een bespreking van de wettekst die vooral de focus legt op de wijzigingen bij de verschillende soorten zuiverende verkoop, wordt verwezen naar: M. De Clercq en A. Van Der Cruysse, «De zuiverende verkoop anno 2024: verduidelijkt en vereenvoudigd», NFM 2024, 45-59.
3 Het begrip «zekerheidsrecht» wordt hier in een ruime betekenis gebruikt, en slaat in deze bijdrage mede op bevelen tot betaling, beslagleggingen en de pauliaanse vordering, ook al worden deze figuren traditioneel niet als zekerheidsrechten aangeduid. Wel hebben al deze rechtsfiguren de bedoeling om de uitvoering van een verbintenis in hoofde van een niet-presterende schuldenaar nader te verzekeren en worden ze om die reden onder dezelfde noemer in de tekst gebruikt.
4 Zie over dit laatste: Rép. not., v° Traité des hypothèques et de la transcription, nrs. 2993 e.v. Deze techniek is bovendien enkel geschikt om zekerheidsrechten te zuiveren die zijn ingeschreven in het register bijgehouden door de AAPD, zoals hypotheken en ingeschreven bijzondere voorrechten, niet om bv. een overschreven bevel tot betalen of beslag te zuiveren van het goed, of een pandrecht ingeschreven in het pandregister.
5 Parl.St. Kamer, 3552/001, 64-65. De occulte hypotheek tot verzekering van de erfbelasting geldt in dit verband als een ingeschreven hypotheek, omdat het zekerheidsrecht toch volgrecht heeft, ook al wordt de hypotheek bij het openvallen van de nalatenschap niet ingeschreven.
6 R. Jansen, «Algemene systematiek van voorrechten», TPR 2008, (9) 15-18, nrs. 5-7 en 67, nr. 46. Het maakt daarbij niet uit of het een algemeen voorrecht of een bijzonder voorrecht betreft. Dit onderscheid is enkel van belang bij het antwoord op de vraag of de schuldeiser betrokken moet worden bij een verkorte rangregeling (cf. infra nr. 15). In art. 3.3 BW worden de bijzondere voorrechten nochtans wél zonder uitzondering aangemerkt als zakelijke zekerheid. Die keuze van de wetgever valt toch wat te betreuren, omdat met name bepaalde bijzondere voorrechten eigenlijk geen specifieke kenmerken dragen van zakelijke zekerheden, in het bijzonder het volgrecht (N. Carette en R. Jansen, Handboek goederenrecht, Brussel, Intersentia, 2022, 43, nr. 46; vgl. V. Sagaert, Goederenrecht, Mechelen, Kluwer, 2021, 39, nr. 40, die de bijzondere voorrechten wel aanmerkt als zakelijke rechten in navolging van de wettekst).
7 C. Engels, «De zuivering in toepassing van artikel 1326 Gerechtelijk Wetboek ingevolge de wijziging door de wet van 11 augustus 2017», T.Not. 2022, (639) 642-644, nrs. 6 e.v., die van mening is dat deze rechten wel degelijk kunnen worden gezuiverd, ook al spreekt de wettekst zich daarover niet uitdrukkelijk uit.
8 Parl.St. Kamer, 3552/001, 64. De wet spreekt immers over «de in het Pandregister geregistreerde schuldeisers», zodat niet enkel de pandhouders maar ook de schuldeisers met eigendomsvoorbehoud worden bedoeld.
9 Bij faillissement heeft de curator de mogelijkheid om een lossingsrecht uit te oefenen en de werking van het eigendomsvoorbehoud uit te schakelen door de verkoper de betaling van de prijs aan te bieden. Zie art. XX.201, 2e lid WER.
10 De wet voorziet niet in een specifieke procedure op grond waarvan de eigenaar zijn goed kan terugnemen en bepaalt evenmin tot op welk ogenblik hij dat kan (vgl. art. 1583 Ger.W. wat de vordering tot ontbinding betreft van de onbetaalde koper bij een onroerend goed). Het recht op en de modaliteiten van de materiële terugname zullen bijgevolg worden beheerst door de koopovereenkomst. Het is van belang dat de verkoper zich beroept op dit recht vooraleer de eigendomsoverdracht plaatsvindt in het raam van de gedwongen verkoping. Concreet houdt dit in dat hij vóór dat ogenblik zijn terugvorderingsrecht uitgeoefend moet hebben en dus voordien zijn goed opnieuw in materieel bezit moet hebben verkregen. Het zich louter beroepen op het recht van terugvordering lijkt immers niet voldoende om zijn recht te vrijwaren, gelet op de draagwijdte van de nieuwe zuiveringsmogelijkheid.
11 Krijgt de houder van het eigendomsvoorbehoud in die gevallen dan de positie van een pandhouder? De meest aantrekkelijke opvatting is dat in de latere rangregeling het eigendomsvoorbehoud als zekerheidsrecht volledige erkenning geniet. Dat betekent bijgevolg dat een hypotheekrecht dat ouder is dan de datum van inschrijving van het eigendomsvoorbehoud, toch geen voorrang geniet op het eigendomsvoorbehoud. Ten belope van de waarde van het geleverde goed wordt er bijgevolg een aparte mini-rangregeling gemaakt, waarin de houder van het eigendomsvoorbehoud voorgaat. Nadat hij is betaald, valt het eventuele saldo terug in de boedel.
12 J. Del Corral, Pauliaanse vordering in APR, Mechelen, Kluwer, 2021, 77; G. Lindemans, «Pauliaanse vordering» in Comm.Bijz.Ov., 52; S. Meys, Bedrieglijk onvermogen, Antwerpen, Intersentia, 2019, 163, nr. 142; M.E. Storme, Zekerheden- en insolventierecht, ed. 2024, www.storme.be, 180-181.
13 Ook de onderverkrijger van de derde zal zich de gevolgen van de pauliana namelijk moeten laten tegenwerpen, tenzij hij zich kan beroepen op derdenbescherming zoals voorzien in Boek 3 (art. 5.243, vierde lid BW). Eenmaal de vordering is gekantmeld, kan geen enkele derde zich nog beroepen op zijn goede trouw om de gevolgen van de pauliana niet te hoeven ondergaan. Heeft de vierde hand het goed al verkregen vooraleer de pauliana werd gekantmeld, dan geniet de vierde hand bescherming (Cass. 25 oktober 2001, Arr.Cass. 2001, nr. 572, RW 2002-03, 940), tenzij tegen deze vierde zelf ook de pauliana ingesteld kan worden.
14 Parl.St. Kamer, 3552/001, 24.
15 A. Michielsens en L. Speltincx, «De pauliaanse vordering en het onroerend executierecht: geen sinecure», NFM 2025, (100) 103, nrs. 16-17 en beknopt: M. De Clercq en A. Van Der Cruysse, «De zuiverende verkoop anno 2024», NFM 2024, (45) 48.
16 Parl.St. Kamer 2016-17, nr. 2407/001, 116.
17 Cass. 4 maart 2010, C.08.0037.N, RW 2010-11, 961, noot C. Engels, TBH 2010/7, 647: «Van een rangregeling en van een ambtshalve doorhaling van alle inschrijvingen op overlegging van het notariële getuigschrift, dat de betaling of de bevrijdende betaling vaststelt, kan slechts sprake zijn in de mate dat er overwijzing is van de prijs ten behoeve van de ingeschreven schuldeisers. Dit is niet het geval ten aanzien van de ingeschreven hypothecaire en bevoorrechte schuldeisers, die overeenkomstig het artikel 1193ter, 2de lid, van het Gerechtelijk Wetboek, tijdens de procedure van machtiging niet werden gehoord, noch behoorlijk werden opgeroepen.»Werd een schuldeiser niet correct opgeroepen terwijl het goed intussen is verkocht, dan rest enkel de doorhaling op conventionele wijze. Zie hierover nader: C. Engels, «De ontstentenis van oproeping overeenkomstig artikel 1326 Ger.W.», T.Not. 2025, 243 e.v. De auteur gaat in deze bijdrage dieper in op het antwoord op de vraag hoe te handelen als blijkt dat er schuldeisers niet correct zijn opgeroepen door de notaris c.q. de griffie.
18 Deze zekerheidsrechten zijn niet steeds tegenwerpelijk aan iedere schuldeiser. Zo zijn de later gevestigde hypotheken niet tegenwerpelijk tegenover de beslagleggende schuldeiser (art. 1577 Ger.W.), zodat de hypotheekhouder het recht van voorrang verbonden aan de hypotheek niet kan inroepen tegenover de beslaglegger. Maar dat verhindert echter niet dat er wel degelijk een nieuwe hypotheek wordt gevestigd die eveneens moet worden gezuiverd ter bescherming van een derde-verkrijger.
19 Zie art. 37, § 3 Wetboek van 13 april 2019 houdende invordering fiscale en niet-fiscale schuldvorderingen; art. 41quater, § 3, vierde lid Wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders; art. 23ter, § 3, vierde lid KB nr. 38 van 27 juli 1967 houdende inrichting van het sociaal statuut der zelfstandigen. Krachtens deze bepalingen kan een (para-)fiscale hypotheek tegenwerpelijk worden ingeschreven nadat een overdracht reeds is gebeurd, als de schuld niet kan worden betaald naar aanleiding van de overdracht.
20 Een raadpleging van het pandregister gebeurt «à la minute», omdat de notaris daarin directe leesrechten heeft. Een raadpleging van het hypothecaire register gebeurt via een elektronische aanvraag aan het bevoegde kantoor rechtszekerheid. Het kantoor bezorgt de resultaten van het onderzoek via een digitaal document (de zgn. «hypotheekstaat»), dat wordt gedateerd op de datum van de aanvraag (waardoor bijgevolg een blinde vlek ontstaat, omdat het steeds even wachten is op het antwoord van het kantoor). Zodra de notaris de resultaten van het kantoor heeft ontvangen, kan hij die resultaten wel elektronisch laten actualiseren. Dergelijke actualisaties geven wel een actueel beeld van de hypothecaire toestand. Bij verkopingen uit de hand ontstaat opnieuw een manco, aangezien de rechtbanken op heden deze actualisatie van de hypotheekstaat niet zelf kunnen uitvoeren, zoals de notarissen dat wel kunnen. De beste praktijk zou er daarom in bestaan dat de griffie contact opneemt met de notaris om de hypotheekstaat te actualiseren en na ontvangst van deze gegevens de gerechtsbrieven uitstuurt.
21 Zie M. De Clercq, «De zuiverende verkoop in het raam van de gerechtelijke vereffening-verdeling» in Liber amicorum André Michielsens, Mechelen, Kluwer, 2015, (297) 307, nr. 15, en M. De Clercq en A. Van Der Cruysse, «De zuiverende verkoop anno 2024», NFM 2024, (45) 54.
22 Parl.St. Kamer, nr. 3552/001, 68.
23 Zie bv. Rb. Namen 4 oktober 2021, Rev.not.b. 2023, 349, waarin werd geoordeeld dat een procedure van vereffening-verdeling niet nodig was om het onverdeelde goed te gelde te maken. Vgl. met Rb. Namen 10 december 2018, T.Not. 2019, 862, noot C. Engels en G. de Leval, waarin de rechtbank precies wel oordeelde dat steeds een gerechtelijke vereffening-verdeling nodig is na een vordering op grond van art. 1561 Ger.W., en dat het niet aan de rechter toekomt om bij de behandeling van de eis tot verdeling reeds te oordelen over de mogelijkheid tot gevoeglijke verdeling.
24 G. de Leval en J. Van Compernolle, «Pourquoi pousser le piano vers le tabouret alors qu’il est si simple de pousser le tabouret vers le piano? Fusionner, en cas de saisie, la licitation et la réalisation de l’immeuble indivis», Rev.not.b. 2016, 722 e.v.; F. Georges, «La réalisation sur saisie des parts indivises d’un immeuble: considérations pour une lecture efficiente de l’article 1561 du Code judicaire» in H. Boularbah, F. Georges en J.-F. Van Drooghenbroeck (eds.), Questions qui dérangent en droit judiciaire, Luik, Anthemis 2021, (297) 311; W. Vandenbussche, «Kan de rechter bij uitvoerend beslag op een onverdeeld goed de veiling bevelen buiten het kader van de gerechtelijke vereffening en verdeling?» in Patrimonium 2021, Brugge, die Keure, 2021, (197) 209-210.
25 Sommige auteurs oordeelden dat de beslagrechter meteen de veiling mag opleggen (zo bv. De Leval en Vandenbussche in de bijdrages vermeld in de vorige voetnoot), anderen legden de bevoegdheid om de veiling op te leggen bij de familierechtbank, die op grond van art. 1224 Ger.W. meteen de veiling zou kunnen opleggen als het goed niet gevoeglijk deelbaar is (zie in die zin Luik 30 juni 2016, Rev.not.b. 2016, 719, T.Not. 2017, 257, instemmende noot C. Engels en G. de Leval, «Het processueel labyrint van het uitvoerend beslag op een onverdeeld onroerend goed en de toegang tot de rechtbank», T.Not. 2019, (863) 867-870).
26 Nader beschouwd is er immers geen rechtsgrond om de rechter toe te laten meteen de veiling te laten bevelen. De beslagrechter heeft daartoe eenvoudigweg geen rechtsmacht, omdat het gemeenrechtelijk beslagrecht hem niet de bevoegdheid geeft een verkoop te bevelen waarin de schuldenaar slechts een deelgenoot is. De familierechter kan wel de veiling uitspreken van goederen die niet gevoeglijk deelbaar zijn, maar dat oordeel kan slechts gevormd worden als binnen de gerechtelijke vereffening-verdeling de standpunten van de partijen duidelijk zijn en er zicht is op de aanspraken van de partijen. Zie erg helder over dit laatste: B. Van Den Bergh, «Onverdeelde goederen in de procedure van gerechtelijke verdeling: verdelen of verkopen, that’s the question», T.Not. 2022, (655) 656-661, nrs. 4-6.
27 De tegenstanders blijven niettemin kritisch over de keuze van de wetgever: C. Engels en G. de Leval, «De zuivering en de rangregeling gewijzigd door de wet van 19 december 2023 houdende diverse bepalingen in burgerlijke en gerechtelijke zaken», T.Not. 2024, (227) 231-232, nrs. 8-9. In de Franstalige rechtsleer blijft dit standpunt nog steeds weerklank krijgen. Zie bv. M. Forges, «La loi du 19 décembre 2023 portant dispositions diverses en matière civile et judiciaire: une cure de jouvence pour le régime des ventes purgeantes», Revue des entreprises en difficulté 2024, (41) 48.
28 Parl.St. Kamer, 3552/001, 77. Een schuldeiser moet de dynamiek van de gerechtelijke vereffening-verdeling aanvaarden. Hij heeft het recht om de werkzaamheden bij te wonen, maar mag niet actief interveniëren in de vereffening-verdeling. Op die manier is er bv. ruimte om recht te doen aan afspraken over preferentiële overname. De schuldeiser kan bijgevolg evenmin verhinderen dat de deelgenoten overeenkomen om een goed in natura toe te delen aan een deelgenoot tegen oplegsom, ook al zou het onroerend goed slechts een singuliere zaakgemeenschap uitmaken en op zichzelf genomen niet gevoeglijk deelbaar zijn.
29 In het gemeenrechtelijk beslagrecht bestaat er immers geen manier om deelgenoten te betrekken bij de tegeldemaking (C. Engels, «De samenloop van een vereffening-verdeling met een uitvoerend beslag op onroerend goed», T.Not. 2017, (257) 267, nr. 17). Het hele gemeenrechtelijke beslagrecht is immers geconcipieerd voor de tegeldemaking van goederen die volledig behoren aan de schuldenaar.
30 Parl.St. Kamer, 3552/001, 77.
31 Zie art. 1675/14bis, § 2 Ger.W. (collectieve schuldenregeling); art. XX.193, § 2 WER (faillissement); art. XX. 88, § 3, eerste lid WER (overdracht onder gerechtelijk gezag). Onder het oud faillissementsrecht bestond er voor een specifiek geval een versnelde tegeldemaking bij onverdeeldheden die bestonden tussen een van goederen gescheiden gefailleerde en zijn echtgenoot of echtgenote (art. 100, derde lid Faill.W.).
32 In deze gevallen moet de schuldbemiddelaar, de curator of de gerechtsmandataris de bevoegde rechtbank telkens verzoeken om het onverdeelde goed te gelde te maken. De andere deelgenoten moeten verplicht worden opgeroepen. Deze deelgenoten kunnen tijdens de zitting opwerpen dat ze een verdeling in natura willen bewerkstelligen, maar dit verzoek zal door de rechter worden beoordeeld, mede in het licht van de efficiëntie van de procedure. Het recht op de verdeling in natura is in deze procedure bijgevolg niet per definitie gewaarborgd.
33 Zie uitgebreid over de praktische werkwijze: L. Speltincx, «Capita selecta beslagrecht: een greep uit het notarieel executierecht» in Vlanot Jaarboek 2023, Antwerpen, Intersentia, 2024, (117) 135 e.v.
34 Parl.St. Kamer, 3552/001, 78.
35 Zie uitgebreider: R. Jansen en A. Michielsens, Notarieel executierecht, Antwerpen, Intersentia, 2024, nrs. 269-276.
36 De wet doelt hier op een verkoop binnen een procedure van faillissement, collectieve schuldenregeling, een overdracht onder gerechtelijk gezag, een vereffening van een rechtspersoon, een nalatenschap aanvaard onder het voorrecht van boedelbeschrijving en een onbeheerde nalatenschap (zie art. 1639, tweede lid Ger.W.).
37 E. Dirix en R. De Corte, Zekerheidsrechten, Mechelen, Kluwer, 2006, 47, nr. 55; M.E. Storme, Zekerheden- en insolventierecht, ed. 2024, 313 e.v.
38 Het betreffen hier niet enkel de bijzondere voorrechten die worden ingeschreven (zoals bv. die welke zijn vermeld in art. 27, 1° tot en met 4° Hyp.W.), maar ook die welke niet met volgrecht zijn uitgerust zoals het bijzonder voorrecht van de vereniging van mede-eigenaars (art. 27, 7° Hyp.W.) of het voorrecht van de onbetaalde verzekeraar (art. 114 Verzekeringswet).
39 Zie over deze gevallen van samenloop uitgebreid: R. Jansen en A. Michielsens, Notarieel executierecht, 250-274.
40 Ten belope van de verzekerde hypothecaire schuld wordt de opbrengst dan verdeeld tussen beslaglegger en hypotheekhouder, pondspondsgewijs, tenzij de vordering van een van hen daarnaast nog bevoorrecht zou zijn.
41 Dit getuigschrift kan niet worden gebruikt om doorhalingen te bewerkstelligen in het pandregister. Deze doorhalingen dienen te gebeuren op initiatief van de schuldeiser zelf, die daartoe aangesproken kan worden. Deze inperking aan de werking van het getuigschrift wordt door sommige auteurs betreurd: M. De Clercq en A. Van Der Cruysse, «De zuiverende verkoop anno 2024», NFM 2024, (45) 48.
42 Parl.St. Kamer, 3552/001, 26.
43 Cass. 23 november 1939, Pas. 1939, I, 486; Cass. 15 oktober 1999, Arr.Cass. 1999, nr. 537.
44 Het deficitair karakter van een vereffening leidt er op zichzelf niet toe dat de rechtspersoon in staat van faillissement verkeert. Wanneer een rechtspersoon is ontbonden, zal met name veel belang worden gehecht aan het vertrouwen van (een significant deel van) de schuldeisers in de vereffenaar en de organisatie van de vereffening. Volgens het Hof van Cassatie is een vennootschap in vereffening waar de vereffenaar binnen de wettelijke toegelaten grenzen de eisbare schulden betaalt en die het vertrouwen bewaart van de schuldeisers, in beginsel niet duurzaam opgehouden te betalen. Zie Cass. 14 januari 2005, Arr.Cass. 2005, nr. 25, RW 2005-06, 429, TRV 2005, 32 noot M. Wyckaert.Omdat de afwikkeling van een deficitaire rechtspersoon staat of valt met het vertrouwen in de vereffenaar, bepaalt art. 2:84 WVV dat de benoeming van de vereffenaar(s) aan de voorzitter van de ondernemingsrechtbank ter bevestiging moet worden voorgelegd indien uit de staat van actief en passief opgemaakt overeenkomstig art. 2:71, § 2, tweede lid WVV blijkt dat niet alle schuldeisers volledig kunnen worden terugbetaald. Deze bevestiging is evenwel niet vereist indien uit die staat van actief en passief blijkt dat de vennootschap enkel schulden heeft ten aanzien van haar aandeelhouders en alle aandeelhouders die schuldeiser zijn van de vennootschap, schriftelijk bevestigen akkoord te gaan met de benoeming.
45 Bij een vereffening na gerechtelijke ontbinding kan er sprake zijn van een dubbele machtiging vanwege de ondernemingsrechtbank, namelijk enerzijds een machtiging om zuiverend te kunnen verkopen, en anderzijds een machtiging om ofwel te verkopen uit de hand of om een openbare verkoop te verrichten zonder dat er noodzaak is om de schulden te betalen (art. 2:88, § 4 en 2:122, § 2 WVV). De beide machtigingen kunnen tezelfdertijd door de ondernemingsrechtbank worden verleend (zie art. 1193quater, § 1, in fine Ger.W.).
46 Dit belang zal vaak samenhangen met de onzekerheid van de prijsvorming (in het bijzonder bij een openbare verkoop) en de onzekerheid van de opbrengst van de rest van de boedel (als de prijs van het onroerend goed wel bekend is, maar deze prijs onvoldoende is om alle in- en overgeschreven schuldeisers te betalen, terwijl de rest van de boedel nog niet gerealiseerd is).
47 De wet legt op dat het getuigschrift minstens moet opgemaakt zijn na de datum van invereffeningstelling. De gedachte is dat wegens de samenloop geen van de schuldeisers nog zekerheidsrechten kan laten inschrijven. Toch is het een goede praktijk om sowieso te werken met een zo actueel mogelijk getuigschrift, omdat inschrijvingen na de vereffening wel nog genomen kunnen worden door boedelschuldeisers.
48 Nieuw in de wet is dat de aangeduide notaris telkens de schatter aanwijst. De gedachte is dat de notaris het best geschikt is om de lokale schatters aan te duiden. Omdat de vastgoedprijzen erg kunnen verschillen van streek tot streek, wil de wetgever op die manier vooral garanderen dat een schatter met lokale verankering wordt gekozen, van wie hij vermoedt dat deze door de notaris het best kan worden aangeduid. Deze nieuwe regel geldt veralgemeend bij iedere verkoop uit de hand die rechterlijke machtiging behoeft (zie art. 1193bis Ger.W. en 1193quater Ger.W.), behalve bij de verkoop uit de hand na faillissement.
49 Er is geen bezwaar dat deze verschillende rangregelingen worden opgenomen in eenzelfde akte.
50 Klassiek kwalificeert men de huwelijksgemeenschap, de nalatenschap en de maatschap (en de feitelijke vereniging) als boedelgemeenschappen. Deze boedelgemeenschappen vormen «actieve» gemeenschappen zolang ze niet zijn ontbonden. De nalatenschap is uit zijn aard steeds ontbonden. Zie over deze typologie: M.E. Storme, «Van trust gespeend? Trust en fiduciaire figuren in het Belgisch privaatrecht», TPR 1998, (703) 795 e.v., nrs. 144 e.v.
51 In de rechtsleer bestaat er een discussie over de grondslag van deze onbevoegdheid. Volgens sommige auteurs ligt de onbevoegdheid begrepen in het feit dat er simpelweg geen onverdeelde aandelen meer zijn in de onderliggende goederen van de boedel, maar dat een deelgenoot enkel nog rechten heeft in de boedel zelf. Deze auteurs leggen met name erg de nadruk op de juridische eenheid van de boedel. Zie in die zin: M.E. Storme, «Noch terugwerking, noch overdracht. Bij verdeling of aanwas verkrijgt men niets wat men al niet heeft. Tegelijk een bijdrage over de Gesamthand in ons recht», TPR 2004, (653), 665-666, nr. 13 en 671-672, 21; M.E. Storme, «Van trust gespeend?», TPR 1998, (703) 795-796, nrs. 144 en 146; J. Vananroye, Onverdeelde boedel en rechtspersoon, Kalmthout, Biblo, 2014, 180-181, nr. 266 en 189, nr. 277. Andere auteurs aanvaarden wel degelijk dat een deelgenoot nog een onderscheiden onverdeeld aandeel heeft in elk singulier goed van de boedel, maar dat omwille van het boedelbelang de bevoegdheid van de deelgenoot is ingeperkt. Deze auteurs leggen veeleer de nadruk op het onderliggende verband tussen de verschillende goederen van de boedel. Zie in die zin H. Casman, «Enkele open vragen omtrent beschikkingsbevoegdheden over onverdeelde zaken» in Liber amicorum G. Baeteman, Deurne, Story-Scientia, 1997, (3) 9, nr. 10; R. Jansen, Beschikkingsonbevoegdheid, Antwerpen, Intersentia 2009, nr. 337.
52 E. Dirix en K. Broeckx, Beslag in APR, Mechelen, Kluwer, 2010, 99-8-99, nrs. 119-120; R. Jansen, Beschikkingsonbevoegdheid, nrs. 325-326; R. Jansen en A. Michielsens, Notarieel executierecht, 44-45, nr. 35; M.E. Storme, Zekerheden- en insolventierecht, ed. 2024; 287; J. Vananroye, Onverdeelde boedel en rechtspersoon, 189-191, nrs. 277-280.
53 Voor de auteurs die de nadruk leggen op de juridische eenheid van de boedel, is de voorrang van de boedelschuldeisers een logisch voortvloeisel, omdat in hun zienswijze de boedel een juridisch geheel is van activa en passiva. Auteurs die veeleer de nadruk leggen op het onderliggende verband van de singuliere goederen binnen de boedel, verklaren de voorrang van de boedelschuldeisers vanuit het feit dat deze schuldeiser elke deelgenoot kan uitwinnen, zodat geen enkele deelgenoot kan opwerpen dat door deze uitwinning de beperking aan de bevoegdheid wordt geschonden. In die laatste zienswijze wordt het theoretisch voor mogelijk gehouden dat een gemeenschappelijke schuldeiser van de deelgenoten die een vordering heeft op de deelgenoten die vreemd is aan de werking van de boedel, toch een goed uit deze boedel zou kunnen uitwinnen. De auteurs die de nadruk leggen op de juridische eenheid van de boedel, aanvaarden dat laatste niet. In hun zienswijze kan een boedelschuld slechts ontstaan doordat een schuld ontstaat die toerekenbaar is aan de boedel.
54 Bij een uitwinning van een goed uit de gebonden huwelijksgemeenschap moet er bijgevolg geen rekening worden gehouden met de opmaak van vergoedingsrekeningen tussen de echtgenoten, aangezien die vorderingen slechts kunnen ontstaan doordat de huwelijksgemeenschap wordt ontbonden.
55 In principe kan een individuele schuldeiser de uitwinning zelf niet uitlokken, maar zodra een goed te gelde wordt gemaakt, kan een dergelijke schuldeiser natuurlijk wel verzet doen tegen de prijs om in de rangregeling betrokken te worden. Bij collectieve procedures voorziet de wet bovendien eveneens in de mogelijkheid voor de neutrale bewindvoerder om singuliere goederen uit de boedel te gelde te maken waarin de schuldenaar gerechtigd is (bv. na faillissement). Ook in dat geval zal bijgevolg de curator de voorrang van de boedelschuldeisers moeten ondergaan. Het is niet omdat de curator de onverdeelde goederen uit de boedel kan laten verkopen, dat dit afbreuk kan doen aan het principe dat het faillissement slechts recht heeft op datgene wat de gefailleerde zelf netto uit de boedel zou mogen ontvangen.
56 Parl.St. Kamer, 3552/001, 83.
57 De persoonlijke schuldeisers van de deelgenoten kunnen natuurlijk wel bezwaar maken tegen een minnelijke verdeling die buiten hun aanwezigheid plaatsvindt.
58 Ontleend aan E. Dirix, «Is een schuldeiser zijn broeders hoeder?», Liber amicorum Lucien Simont, Brussel, Bruylant, 2002, (371) 376 e.v. Dirix ging in deze bijdrage nader in op deze ventileringsproblematiek, met name in de gevallen dat een hoger gerangschikte zekerheidshouder meerdere goederen als onderpand had en de vraag rijst op welk goed hij als eerste dient uit te winnen, als er schuldeisers met lager gerangschikte vorderingen zijn die slechts zekerheidsrechten hebben op sommige van deze goederen.
59 Het ondeelbare karakter van de hypotheek is wettelijk verankerd in art. 41, tweede lid Hyp.W., van het pandrecht in art. 13 Pandwet.
60 Engels en De Leval wijzen er terecht op dat een gebrek aan doorhaling vaak wijst op een vergetelheid in hoofde van de notaris die de vorige overdracht heeft verleden, die nog steeds de taak heeft om dit uit te voeren (C. Engels en G. de Leval, «De zuivering en de rangregeling gewijzigd door de wet van 19 december 2023», T.Not. 2024, (227) 238, nr. 22 en voetnoot 75). De wet heeft echter een veel ruimere draagwijdte en geeft ook een praktische oplossing voor gevallen waarin goederen worden overgedragen bezwaard met zekerheidsrechten, zoals bij schenkingen, verrichtingen tussen verbonden vennootschappen, enz.
61 M. Forges, «La loi du 19 décembre 2023 portant dispositions diverses en matière civile et judiciaire: une cure de jouvence pour le régime des ventes purgeantes», Revue des entreprises en difficulté 2024, (41) 45.
62 Terecht in die zin: C. Engels en G. de Leval, «De zuivering en de rangregeling gewijzigd door de wet van 19 december 2023», T.Not. 2024, (227) 239, nr. 22.
63 Parl.St. Kamer, 3552/001, 67.
64 Parl.St. Kamer, 3552/002, 9.