Gerechtskosten - Rechtsplegingsvergoeding - Voorlopige onteigeningsvergoeding
Bij arrest nr. 186/2011 van 8 december 2011 besliste het Grondwettelijk Hof dat art. 1017, eerste lid, en art. 1022 Ger.W. art. 10, 11 en 16 Gw. schenden in de interpretatie dat de onteigende ten aanzien van wie een voorlopige onteigeningsvergoeding, in de zin van art. 14 van de wet van 26 juli 1962 betreffende de rechtspleging bij hoogdringende omstandigheden inzake onteigening ten algemenen nutte, wordt vastgesteld die lager is dan door hem gevraagd, als de in het ongelijk gestelde partij dient te worden beschouwd voor wat de gerechtskosten betreft. In de interpretatie dat de bedoelde onteigende als de in het gelijk gestelde partij dient te worden beschouwd, schenden art. 1017, eerste lid, en art. 1022 Ger.W. art. 10, 11 en 16 Gw. niet.
p 969
| 186/2011
|
| Grondwettelijk Hof