Raad van State - Vernietigingsarrest - Reglementaire handeling - Handhaving van de gevolgen

In het arrest nr. 18/2012 van 9 februari 2010 heeft het Grondwettelijk Hof geantwoord op een prejudiciƫle vraag betreffende de verenigbaarheid van art. 14ter RvS-Wet met art. 10, 11 en 13 Gw., gelezen in samenhang met art. 159 Gw., in de interpretatie volgens welke art. 14ter RvS-Wet de rechtzoekende niet toelaat dat de hoven en rechtbanken een reglementair besluit buiten toepassing laten dat de Raad van State nietig heeft verklaard, maar waarvan de gevolgen worden gehandaafd, terwijl de rechtzoekende over die mogelijkheid beschikt wanneer geen toepassing is gemaakt van de in het geding zijnde bepaling. Volgens het Hof heeft de wetgever getracht een evenwicht te vinden tussen het beginsel van de wettigheid van de reglementaire handelingen, verankerd in art. 159 Gw., en het beginsel van de rechtszekerheid. Hij heeft aan de Raad van State de zorg toevertrouwd om te bepalen of uitzonderlijke redenen verantwoorden dat de gevolgen van een onwettige reglementaire handeling worden gehandhaafd, waarbij wordt geƫist dat dit alleen het geval is bij wege van algemene beschikking teneinde elke discriminatie tussen de rechtzoekenden te vermijden. Wanneer de Raad van State dat nodig acht, rekening houdend met de omstandigheden van de zaak, kan hij niettemin van de handhaving van de gevolgen van de nietig verklaarde verordening de rechtzoekenden uitsluiten die tijdig een beroep tot nietigverklaring tegen die verordening hebben ingediend, en dit met inachtneming van het beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie.

p 1315 | 18/2012 | | Grondwettelijk Hof