Gebruik van menselijk lichaamsmateriaal - Foetus of embryo - Rechten van het kind

Bij arrest nr. 146/2011 van 5 oktober 2011 heeft het Grondwettelijk Hof het beroep tot vernietiging verworpen dat was ingesteld tegen art. 26, 3°, van de wet van 23 december 2009 houdende diverse bepalingen inzake volksgezondheid. De bestreden bepaling wijzigt art. 3, § 4, van de wet van 19 december 2008 «inzake het verkrijgen en het gebruik van menselijk lichaamsmateriaal met het oog op de geneeskundige toepassing op de mens of het wetenschappelijk onderzoek». Het Hof werd verzocht zich uit te spreken over de verenigbaarheid van die bepaling met art. 22bis van de Grondwet, gelezen in samenhang met art. 2.1 EVRM, met art. 6, eerste lid, van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten en met art. 6, eerste lid, van het Verdrag inzake de rechten van het kind, in zoverre de bestreden bepaling voortaan de «wegneming» en het «gebruik» van embryo’s in vivo en van foetussen in vivo zou toestaan voor toepassingen op de mens of met het oog op wetenschappelijk onderzoek. Het Hof besliste evenwel dat de rechten toegekend aan kinderen door art. 22bis van de Grondwet zich niet uitstrekken tot het embryo en de foetus in de zin van de wet van 19 december 2008.

p 458 | 146/2011 | | Grondwettelijk Hof