Adoptie - Weigering van toestemming door de moeder - Beoordelingsvrijheid van de rechter
Bij arrest nr. 93/2012 van 12 juli 2012 heeft het Grondwettelijk Hof beslist dat art. 348-3 en 348-11 BW art. 10, 11 en 12 Gw. schenden, gelezen is samenhang met art. 8 en 14 EVRM, in zoverre zij de rechter die ermee belast is een adoptie uit te spreken slechts toelaten geen rekening te houden met de weigering van de moeder om in die adoptie toe te stemmen, in het geval waarin zij zich niet meer om het kind had bekommerd of wanneer de gezondheid, de veiligheid of de zedelijkheid van het kind in het gedrang is gebracht. Het Hof beperkt de vastgestelde schending evenwel tot de door de verwijzende rechter voorgelegde feitelijke situatie. Die feitelijke situatie had betrekking op het geval van de weigering, door de moeder van een kind, van de adoptie van dat kind door een vrouw met wie de moeder gehuwd was op het ogenblik van de geboorte van het kind en van de indiening van het verzoek tot adoptie, die met haar een overeenkomst had ondertekend op basis van art. 7 van de wet van 6 juli 2007 «betreffende de medisch begeleide voortplanting en de bestemming van de overtallige embryo’s en de gameten», en die de in art. 346-2 BW bedoelde voorbereiding op de adoptie heeft gevolgd, waarbij die adoptie een kind betreft van wie vaststaat dat er sinds de scheiding van de echtgenotes een daadwerkelijke familiale band bestaat en blijft bestaan.