Successierechten - Overlevende echtgenoot - Wettelijk samenwonende - Groepsverzekering
Art. 8 W.Succ. roept een fictie in het leven volgens welke de sommen, renten of waarden die een persoon geroepen is kosteloos te ontvangen, bij het overlijden van de overledene, ingevolge een contract dat een door de overledene of door een derde ten behoeve van de verkrijger gemaakt beding bevat, worden geacht als legaat te zijn verkregen, en derhalve deel uitmaken van het actief van de nalatenschap. Op die sommen zijn bijgevolg successierechten verschuldigd. Luidens het zesde lid van die bepaling is zij niet van toepassing op sommige sommen, renten en kapitalen, waaronder de kapitalen en renten gevestigd door toedoen van de werkgever van de overledene ten behoeve van diens echtgenoot of kinderen. De bepaling doet derhalve een verschil in behandeling ontstaan tussen de overlevende echtgenoot en de overlevende wettelijk samenwonende. Voor de laatstgenoemde blijven de renten en kapitalen afkomstig van een door de werkgever van de overledene afgesloten groepsverzekering tot de heffingsgrondslag van de successierechten behoren. Voor de overlevende echtgenoten maken die renten en kapitalen geen deel uit van de heffingsgrondslag. In het arrest nr. 109/2012 van 20 september 2012 heeft het Grondwettelijk Hof beslist dat het voormelde verschil in behandeling art. 10, 11 en 172 Gw. niet schendt.