Bewarend beslag - Eenzijdig verzoekschrift - Derdenverzet - Termijn - Verlenging - Gerechtelijke vakantie
In het arrest nr. 124/2012 van 18 oktober 2012 is het Grondwettelijk Hof van oordeel dat art. 50, tweede lid, 1034 en 1419 Gw. art. 10 en 11 Gw. niet schenden in zoverre de termijn voor het instellen van derdenverzet tegen een op eenzijdig verzoekschrift genomen beschikking van de beslagrechter waarbij aan de verzoekende partij de toelating tot het leggen van bewarend beslag wordt verleend, zoals bepaald in art. 1034 en 1419 Ger.W., niet wordt verlengd in het in art.l 50, tweede lid, Ger.W. bedoelde geval, terwijl dat wel gebeurt met de termijn die geldt voor het instellen van de gewone rechtsmiddelen van verzet en hoger beroep. De wetgever heeft de bekommernis om de rechtzoekende in staat te stellen zich te verdedigen, en daarbij te vermijden dat een betekening tijdens de gerechtelijke vakantie hem zou overvallen omdat zij onvoldoende bekend zou zijn, willen verenigen met de bekommernis om de gerechtelijke procedures, en meer in het bijzonder de procedures die spoedeisend zijn, niet te vertragen. Rekening houdend met de door hem nagestreefde doelstelling om de schuldeiser op relatief korte termijn rechtszekerheid te bieden, alsmede met het feit dat een rechterlijke toelating tot het leggen van bewarend beslag slechts in spoedeisende gevallen kan worden verleend, vermocht de wetgever van oordeel te zijn dat een vertraging van de rechtspleging in geval van derdenverzet tegen een beschikking van de beslagrechter dient te worden voorkomen. De aldus gemaakte keuze is volgens het Hof niet zonder redelijke verantwoording.