Taalgebruik gerechtszaken - Ontslag beschermde werknemer - Stuiting van de verjaring - Kennisgeving - Toegang tot de rechter

In de interpretatie, zo oordeelt het Grondwettelijk Hof in het arrest nr. 149/2012 van 6 december 2012, dat art. 40, derde lid van de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken voorschrijft dat de stuiting van een akte die nietig is vanwege een miskenning van de voormelde wet, een einde neemt op het ogenblik van de uitspraak van de rechterlijke beslissing dienaangaande, en niet op het ogenblik van de kennisgeving ervan aan de werkgever, schendt die bepaling, gelezen in samenhang met de artikelen 6 en 11, § 3, van de wet van 19 maart 1991 houdende bijzondere ontslagregeling voor de personeelsafgevaardigden in de ondernemingsraden en in de comités voor veiligheid, gezondheid en verfraaiing van de werkplaatsen alsmede voor de kandidaat-personeelsafgevaardigden, de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, gelezen in samenhang met art. 6 EVRM. In de interpretatie daarentegen dat de stuiting een einde neemt op het ogenblik dat de werkgever bij gerechtsbrief in kennis is gesteld van de uitspraak van de rechterlijke beslissing, wordt het recht op toegang tot de rechter niet op onevenredige wijze beperkt.

p 839 | 149/2012 | | Grondwettelijk Hof