Afstamming - Vaderschap van de echtgenoot - Vordering tot betwisting - Ontvankelijkheid - Termijn
In het arrest nr. 46/2013 van 28 maart 2013 oordeelt het Grondwettelijk Hof dat art. 318, § 2, eerste lid BW geen schending inhoudt van art. 22 van de Grondwet, al dan niet in samenhang gelezen met art. 8 EVRM, in zoverre de echtgenoot de vordering tot betwisting van vaderschap moet instellen binnen een jaar na de ontdekking van het feit dat hij niet de vader is van het kind.Het Hof wijst erop dat de interpretatie van het begrip «feit» tot de bevoegdheid van de rechter ten gronde behoort, waarbij hem een ruime appreciatiebevoegdheid wordt verleend. Overeenkomstig art. 331octies BW kunnen de rechtbanken immers «zelfs ambtshalve, een bloedonderzoek of enig ander onderzoek volgens beproefde wetenschappelijke methodes gelasten», waarbij niets hen belet het tijdstip van de uitkomst van dat onderzoek als startpunt van de termijn van één jaar te beschouwen.