Rechtspersoon - Optreden in rechte - Belang - Collectief belang - Leemte in de wetgeving

Zowel art. 17 en 18 Ger.W. als art. 2, 2°, van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Grondwettelijk Hof leggen als voorwaarde voor ontvankelijkheid op dat een belang om in rechte te treden wordt aangetoond. Het verschil in behandeling dat voortvloeit uit de verschillende interpretatie van die voorwaarde, met name ten aanzien van de rechtspersonen die optreden ter verdediging van een collectief belang dat zij zich statutair tot doel hebben gesteld, houdt geen discriminatie in volgens het arrest nr. 133/2013 van 10 oktober 2013. Het Grondwettelijk Hof ziet wel een schending van art. 10 en 11 van de Grondwet in de ontstentenis van een wetsbepaling waarin wordt gepreciseerd onder welke voorwaarden een vorderingsrecht kan worden toegekend aan de rechtspersonen die een vordering wensen in te stellen die overeenstemt met hun statutair doel en de bescherming beoogt van de fundamentele vrijheden zoals zij zijn erkend in de Grondwet en in de internationale verdragen waarbij België partij is. Het komt aan de wetgever toe die leemte op te vullen.

p 479 | 133/2013 | | Grondwettelijk Hof