Afstamming - Erkenning - Vordering tot betwisting - Ontvankelijkheid - Termijn

In het arrest nr. 139/2013 van 17 oktober 2013 oordeelt het Grondwettelijk Hof dat art. 330, § 1, vierde lid, BW geen schending inhoudt van art. 22 en 22bis Gw., gelezen in samenhang met art. 8 EVRM, in zoverre het bepaalt dat de vordering tot betwisting van een vaderlijke erkenning ingesteld door de persoon die de afstamming opeist, moet worden ingesteld binnen één jaar na de ontdekking van het feit dat hij de vader van het kind is.De bepaling stelt niet een absolute grond van niet?ontvankelijkheid in voor de vordering tot betwisting van een erkenning van vaderschap, maar stelt een termijn vast voor het instellen van een dergelijke vordering, wat wordt verantwoord door de zorg om de rechtszekerheid en een definitief karakter van de familiale relaties te waarborgen.

p 479 | 139/2013 | | Grondwettelijk Hof