Strafuitvoering - Rechtspositie gedetineerde - Naaktfouillering - Schorsing

Met het arrest nr. 143/2013 van 30 oktober 2013 schorst het Grondwettelijk Hof art. 108, ยง 2, eerste lid, van de basiswet van 12 januari 2005 betreffende het gevangeniswezen en de rechtspositie van de gedetineerden, zoals vervangen bij art. 5 van de wet van 1 juli 2013. Het Hof erkent dat een fouillering op het lichaam in bepaalde omstandigheden noodzakelijk kan zijn teneinde de orde en de veiligheid in de gevangenis te handhaven en het plegen van misdrijven te voorkomen, met name wanneer het gedrag van de gedetineerde daartoe aanleiding geeft, maar door in een stelselmatige fouillering op het lichaam te voorzien, telkens als een gedetineerde de gevangenis betreedt, telkens als een gedetineerde in een beveiligde cel wordt geplaatst of in een strafcel wordt opgesloten en telkens als een gedetineerde bezoek heeft ontvangen, gaat de bestreden bepaling verder dan strikt noodzakelijk is om de nagestreefde doelstelling te bereiken en schendt zij naar het oordeel van het Hof, na het beperkte onderzoek in het raam van de vordering tot schorsing, art. 10 en 11 Gw., gelezen in samenhang met art. 3 van het EVRM (verbod van vernederende behandeling, vgl. EHRM 31 oktober 2013, Jetzen t. Luxemburg). De fouillering op het lichaam blijft evenwel mogelijk wanneer de directeur van oordeel is dat er individuele aanwijzingen zijn dat het onderzoek aan de kledij niet volstaat om na te gaan of de gedetineerde in het bezit is van voorwerpen of substanties die verboden of gevaarlijk kunnen zijn.

p 479 | 143/2013 | | Grondwettelijk Hof