Straf - Terbeschikkingstelling - Overgangsregeling - Mildere straf - Kracht van gewijsde
Art. 12 van de wet van 26 april 2007 betreffende de terbeschikkingstelling van de strafuitvoeringsrechtbank voorziet in een overgangsregeling, die erin bestaat dat wie ter beschikking van de regering was gesteld, bij de inwerkingtreding van de wet van 26 april 2007 van rechtswege wordt onderworpen aan de terbeschikkingstelling van de strafuitvoeringsrechtbank. Bij gebrek aan specifieke overgangsbepalingen voor strafrechtelijk veroordeelde personen die vóór de inwerkingtreding van de wet van 26 april 2007 ter beschikking van de regering waren gesteld en die, indien zij na 1 januari 2012 zouden zijn veroordeeld, onder de gelding van de nieuwe wetgeving niet meer ter beschikking van de strafuitvoeringsrechtbank zouden kunnen worden gesteld, worden die personen niettemin ter beschikking van de strafuitvoeringsrechtbank gesteld.
Deze overgangsregeling houdt geen schending in van art. 10 en 11 Gw., zo oordeelt het Grondwettelijk Hof in arrest nr. 160/2013 van 21 november 2013. Volgens een fundamenteel beginsel van onze rechtsorde kunnen rechterlijke beslissingen niet worden gewijzigd dan ingevolge de aanwending van rechtsmiddelen. Aan dat beginsel wordt geen afbreuk gedaan door de invoering van een mildere strafwet. De terugwerkende kracht van zo'n wet geldt enkel in zoverre er geen strafrechtelijke einduitspraak is. Is de strafrechtelijke beslissing onherroepelijk geworden, dan kan de opgelegde straf worden uitgevoerd, ook al zou de strafwet inmiddels milder geworden zijn.Aangezien de in het geding zijnde bepaling tot doel heeft de in kracht van gewijsde gegane rechterlijke uitspraken te eerbiedigen en te doen eerbiedigen, ligt er een dwingende reden van algemeen belang aan ten grondslag en is ze derhalve redelijk verantwoord.