Afstamming - Vordering tot betwisting van vaderschap - Biologische vader - Ontvankelijkheid - Termijn

In het arrest nr. 16/2014 van 29 januari 2014 oordeelt het Grondwettelijk Hof dat art. 318, ยง 2, eerste lid BW geen schending inhoudt van art. 10, 11 en 22 Gw., al dan niet in samenhang gelezen met art. 8 en 14 EVRM, in zoverre de man die het vaderschap van het kind opeist de vordering tot betwisting van vaderschap moet instellen binnen een jaar na de ontdekking van het feit dat hij de vader van het kind is. Het Hof wijst erop dat het bepalen van het ogenblik waarop een persoon ontdekt dat hij de vader van het kind is onder de bevoegdheid van de feitenrechter valt, die in dat opzicht over een uitgebreide beoordelingsbevoegdheid beschikt. Eerder reeds (arrest nr. 46/2013 van 28 maart 2013) oordeelde het Hof in soortgelijke zin in zoverre de echtgenoot de vordering tot betwisting van vaderschap moet instellen binnen een jaar na de ontdekking van het feit dat hij niet de vader van het kind is.

p 1040 | 16/2014 | | Grondwettelijk Hof