Handelshuur - Huurhernieuwing - Voorwaarden - Beperking eigendomsrecht

Art. 13 en 14 Handelshuurwet doen niet op discriminerende wijze afbreuk aan het eigendomsrecht op de handelszaak waarover de huurder beschikt, zo oordeelt het Grondwettelijk Hof in zijn arrest nr. 84/2014 van 22 mei 2014. De voormelde bepalingen verlenen de huurder het recht, bij voorkeur boven alle andere personen, op hernieuwing van de handelshuur (art. 13) en regelen de wijze waarop dat recht moet worden uitgeoefend (art. 14). Zij voorzien evenwel niet in een automatische verlenging van de huurovereenkomst bij het verstrijken van de termijn, zoals dit geval is inzake woninghuur en pacht. Rekening houdend met de ruime beoordelingsvrijheid waarover de wetgever in sociaaleconomische aangelegenheden beschikt, heeft hij een billijk evenwicht tot stand gebracht tussen de in het geding zijnde belangen in het raam van een algehele regeling van de handelshuur waaruit voor beide contractpartijen rechten en verplichtingen voortvloeien. Het belang van de huurder betreft de mogelijkheid tot voortzetting van zijn handelszaak, die als een eigendom in de zin van art. 1 van het Eerste Aanvullend Protocol bij het EVRM moet worden beschouwd. Het belang van de verhuurder houdt eveneens verband met zijn eigendom, meer bepaald het vrij gebruik van zijn eigendom in de zin van de voormelde verdragsbepaling. De wetgever heeft zijn beoordelingsmarge niet overschreden door de deelnemers aan het handelsverkeer een bijzondere oplettendheid en een tijdige kennisgeving van hun wil tot hernieuwing van de huurovereenkomst op te leggen.

p 1639 | 84/2014 | | Grondwettelijk Hof