Afstamming - Vordering tot betwisting - Ontvankelijkheid - Bezit van staat

Met de arresten nrs. 96/2013 en 105/2013 van 9 juli 2013 bevestigt het Grondwettelijk respectievelijk arrest nr. 29/2013 van 7 maart 2013 en arrest nr. 20/2011 van 3 februari 2011, waarin het Hof reeds had besloten dat het bezit van staat ten aanzien van de echtgenoot of degene die het kind heeft erkend, als grond van niet-ontvankelijkheid van de vordering tot betwisting van de erkenning van het vaderschap, strijdig is met art. 22 Gw. gelezen in samenhang met art. 8 EVRM. Door die absolute grond van. niet-ontvankelijkheid heeft de man die het vaderschap opeist geen enkele mogelijkheid om de erkenning door (arrest nr. 96/2013) of het vermoeden van het vaderschap van (arrest nr. 105/2013) een andere man, ten aanzien van wie het kind bezit van staat heeft, te betwisten en heeft de rechter geen enkele mogelijkheid om rekening te houden met de belangen van alle betrokken partijen.

p 160 | 96/2013 | | Grondwettelijk Hof