Strafvordering - Rechtspersoon - Vertegenwoordiging - Lasthebber ad hoc
In zijn arrest nr. 190/2006 van 5 december 2006 heeft het Arbitragehof, in antwoord op een prejudiciële vraag, voor recht gezegd dat art. 2bis, Voorafgaande Titel Sv., de art. 10 en 11 G.W., al dan niet in samenhang gelezen met art. 6 E.V.R.M., niet schendt. Dat art. 2bis bepaalt: «Ingeval de strafvordering tegen een rechtspersoon en tegen degene die bevoegd is om de rechtspersoon te vertegenwoordigen, wordt ingesteld wegens dezelfde of samenhangende feiten, wijst de rechtbank die bevoegd is om kennis te nemen van de strafvordering tegen de rechtspersoon, ambtshalve of op verzoekschrift, een lasthebber ad hoc aan om deze te vertegenwoordigen». Het Hof stelt vast dat die bepaling op twee wijzen wordt geïnterpreteerd: in één interpretatie laat de wetgever de rechter vrij te oordelen of het opportuun is om een lasthebber ad hoc aan te wijzen; in een andere interpretatie, die van de verwijzende rechter, is de rechter verplicht een lasthebber ad hoc aan te wijzen. Het is in die laatste interpretatie dat het Hof antwoordt op de vraag of de beperking van de vrije keuze van een vertegenwoordiger of van een advocaat verantwoord is. Die beperking kan volgens het Hof alleen worden aanvaard indien het risico van een belangenconflict wordt aangetoond. Een dergelijk conflict doet zich duidelijk voor in het in art. 5, tweede lid, eerste zin, Sw. bedoelde geval, waarin bij een onopzettelijk misdrijf alleen de persoon die de zwaarste fout heeft begaan, kan worden veroordeeld. In het geval bedoeld in art. 5, tweede lid, tweede zin, Sw., dat betrekking heeft op de «wetens en willens» gepleegde fouten, en het mogelijk maakt zowel de rechtspersoon als de natuurlijke persoon te veroordelen, vermocht de wetgever redelijkerwijs ervan uit te gaan dat een belangenconflict niet a priori kon worden uitgesloten. De aanwijzing van een lasthebber ad hoc zou onevenredige gevolgen hebben indien zij de rechtspersoon stelselmatig de mogelijkheid zou ontnemen zijn vertegenwoordiger te kiezen. Dat is niet het geval, omdat art. 2bis Voorafgaande Titel Sw., de rechtspersoon toestaat zelf die aanwijzing bij verzoekschrift te vragen en hij zijn lasthebber ad hoc aan de rechter kan voorstellen. Daarenboven zal de lasthebber ad hoc, indien hij van oordeel is dat er in concreto geen belangenconflict bestaat, zich kunnen aansluiten bij de verdediging van de natuurlijke persoon en in voorkomend geval de verdediging van de belangen van de rechtspersoon toevertrouwen aan de door de natuurlijke persoon gekozen raadsman. Ten slotte zal de lasthebber ad hoc doorgaans een advocaat zijn, in welk geval de rechtspersoon zal worden verdedigd door een persoon wiens deontologie hem verbiedt om tegenstrijdige belangen te verdedigen.