Vreemdelingenwet - Gezinshereniging - Omzetting richtiijn - Omgekeerde discriminatie

Met het arrest nr. 121/2013 van 26 september 2013 verwerpt het Grondwettelijk Hof grotendeels de beroepen tot vernietiging van de wet van 8 juli 2011 tot wijziging van de Vreemdelingenwet, wat de voorwaarden tot gezinshereniging betreft. Het Hof onderzoekt achtereenvolgens de voorwaarden tot gezinshereniging ten aanzien van de familieleden van een onderdaan van een derde staat, ten aanzien van de familieleden van een onderdaan van een andere lidstaat van de Europese Unie dan België en ten aanzien van de familieleden van een Belgische onderdaan. Het onderzoek heeft met name betrekking op de eerbiediging van art. 22 van de Grondwet, gelezen in samenhang met art. 8 EVRM, en op de naleving van de voorwaarden inzake gezinshereniging die uit het Unierecht voortvloeien, gelezen in samenhang met art. 10 en 11 van de Grondwet. In het arrest nr. 123/2013 van dezelfde datum bevestigt het Grondwettelijk Hof dat standpunt naar aanleiding van een reeks prejudiciële vragen over art. 9 van de Vreemdelingenwet en in het arrest nr 122/2013, eveneens van dezelfde datum, aanvaardt het Hof op soortgelijke wijze de «omgekeerde discriminatie» inzake het recht op leefloon van een vreemdeling die zich als familielid bij een Belgische burger voegt.

p 358 | 121/2013 | | Grondwettelijk Hof