Beroepsgeheim - Advocaat - Spreekrecht - Seksueel misbruik en pedofilie

Art. 6 van de wet van 30 november 2011 tot wijziging van de wetgeving wat de verbetering van de aanpak van seksueel misbruik en feiten van pedofilie binnen een gezagsrelatie betreft, heeft het spreekrecht voor de houder van het beroepsgeheim, vervat in art. 458bis Sw., verruimd. Met het arrest nr. 127/2013 van 26 september 2013 doet het Hof uitspraak over het beroep tot vernietiging van die bepaling, ingesteld door de Orde van Vlaamse balies.

Het middel dat is afgeleid uit de schending van het strafrechtelijk wettigheidsbeginsel (art. 12 en 14 Gw.), wordt verworpen. De uitdrukkingen «kwetsbare personen» en «aanwijzingen van een gewichtig en reëel gevaar» worden geacht te voldoen aan de voorwaarde van voorzienbaarheid van de strafwet.

Het middel dat is afgeleid uit de schending van het gelijkheidsbeginsel (art. 10 en 11 GW.), wordt wel gegrond bevonden. Aangezien het beroepsgeheim een fundamenteel element is van het recht van verdediging, bevinden de advocaten zich in een situatie die wezenlijk verschilt van die van de andere houders van een beroepsgeheim.

Hoewel de bescherming van de fysieke of psychische integriteit van minderjarige of meerderjarige kwetsbare personen ontegenzeglijk een dwingende reden van algemeen belang uitmaakt, kan een dergelijke reden de bestreden maatregel niet redelijk verantwoorden, rekening houdend met de bijzonderheden die het beroep van advocaat kenmerken ten opzichte van de andere houders van het beroepsgeheim, wanneer de vertrouwelijke informatie aan de advocaat is meegedeeld door zijn cliënt en voor die laatste mogelijkerwijs incriminerend is.

p 358 | 127/2013 | | Grondwettelijk Hof