Rechtsmiddelen - Strafzaken - Verzet - Buitengewone termijn - Overmacht

In het arrest nr. 163/2014 van 6 november 2014 oordeelt het Grondwettelijk Hof, naar aanleiding van een prejudiciƫle vraag van het Hof van Cassatie, dat art. 187, tweede lid Sv. art. 10 en 11 Gw. niet schendt. De wetgever hanteert een objectief en pertinent criterium van onderscheid door het verzet binnen de buitengewone termijn slechts toe te laten zolang de straf niet is verjaard en dus nog kan worden uitgevoerd. Doordat verschillende verjaringstermijnen gelden voor de verschillende soorten straffen, is de duur van de periode tijdens welke de buitengewone termijn van verzet geldt, wanneer de beklaagde veroordeelde geen kennis kreeg van de betekening van het verstekvonnis, aldus ook evenredig met de zwaarte van de straf. Bovendien kan in geval van bewezen overmacht een buiten de termijn aangetekend verzet toch als ontvankelijk worden aangenomen (Cass. 3 maart 1981, Arr. Cass. 1981, nr. 388). In dat geval kan het verstekvonnis niet meer als grondslag dienen voor wettelijke herhaling in geval van een nieuw misdrijf en zal het de gunst van de opschorting of de mogelijkheid van uitstel niet in de weg kunnen staan.

p 598 | 163/2014 | | Grondwettelijk Hof