Ruimtelijke ordening - Raad voor Vergunningsbetwistingen - Procedure

Met het arrest nr. 98/2014 van 30 juni 2014 vernietigt het Grondwettelijk Hof enkele bepalingen van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening, zoals vervangen of ingevoegd bij art. 5 van het decreet van 6 juli 2012. Het betreft in de eerste plaats art. 4.8.19, waarin wordt bepaald dat het verzoek tot voortzetting van de rechtspleging, na het arrest van de Raad voor Vergunningsbetwistingen over de gevraagde schorsing, binnen een vervaltermijn van vijftien dagen na de betekening van het arrest moet worden ingediend. Die korte termijn doet volgens het Hof afbreuk aan het recht van verdediging. Daarnaast vernietigt het Hof ook art. 4.8.34, § 2, dat aan de Vlaamse Regering opdraagt de bezoldiging van de raadsleden van de Raad voor Vergunningsbetwistingen te bepalen. Met het oog op de onafhankelijkheid van het betrokken rechtscollege, moet die bezoldiging door de decreetgever zelf worden bepaald. Het Hof handhaaft wel de gevolgen van het vernietigde art. 4.8.34, § 2, tot aan de inwerkingtreding van het decreet van het Vlaamse Gewest van 4 april 2014 betreffende de organisatie en de rechtspleging van sommige Vlaamse bestuursrechtscolleges en tot uiterlijk 31 december 2014.

De «vereenvoudigde behandeling» van bepaalde beroepen (in geval van ontvankelijkheid, onbevoegdheid, …) doorstaat daarentegen de grondwettigheidstoets. Het Hof brengt onder meer in herinnering dat om redenen van proceseconomie kan worden afgezien van een openbare hoorzitting en dat de onpartijdigheid van de Raad voor Vergunningsbetwistingen niet in het gedrang komt doordat dezelfde rechter zowel de «vereenvoudigde behandeling» voorstelt als erover beslist. Het onderzoek, door de voorzitter of het aangewezen raadslid, met het oog op de toepassing van de vereenvoudigde behandeling, valt volgens het Hof te vergelijken met het ambtshalve opwerpen van een middel of exceptie waarover de rechter, nadat de verzoekende partij daarover haar standpunt heeft kunnen uiteenzetten, vervolgens uitspraak doet.

p 39 | 98/2014 | | Grondwettelijk Hof