Faillissement - Verschoonbaarheid - Feitelijk samenwonende - Bevrijding van de kosteloze borg
Art. 82, tweede lid Faillissementswet van 8 augustus 1997 bevrijdt de echtgenoot en de voormalige echtgenoot van de verschoonbaar verklaarde gefailleerde die persoonlijk aansprakelijk is voor de schuld van de gefailleerde, van zijn verplichtingen. Ten gevolge van de vaststelling van een lacune door het arrest nr. 129/2010 van 18 november 2010 genieten de wettelijk samenwonenden die persoonlijk aansprakelijk zijn voor de schuld van hun gefailleerde samenwonende, eveneens de regel van de verschoonbaarheid. Door de regel van de verschoonbaarheid niet uit te breiden tot de feitelijk samenwonenden die zich persoonlijk aansprakelijk hebben gesteld voor de schuld van hun gefailleerde samenwonende, heeft de wetgever een verschil in behandeling ingevoerd dat, zo oordeelt het Grondwettelijk Hof in arrest nr. 140/2014 van 25 september 2014, niet zonder redelijke verantwoording is, aangezien de door feitelijk samenwonenden gevormde gemeenschap niet met dezelfde zekerheid wordt aangetoond als die welke ontstaat uit het huwelijk of uit de wettelijke samenwoning en aangezien daaruit niet dezelfde rechten en plichten voortvloeien.
Het Grondwettelijk Hof beklemtoont evenwel dat art. 80, derde lid Faillissementswet niet in die zin kan worden geïnterpreteerd dat het de persoon die feitelijk samenwoont met de verschoonbaar verklaarde gefailleerde, uitsluit van de voorwaarde met betrekking tot de kosteloosheid van de verbintenis van de borg, enkel om reden dat hij met die laatste samenwoont. Hoewel het redelijk verantwoord is dat de wetgever de gevolgen van de verschoonbaarheid niet automatisch heeft uitgebreid tot de feitelijk samenwonende, is het daarentegen niet redelijk verantwoord dat de feitelijke samenwoning elke bevrijding van de kosteloze borg van de feitelijk samenwonende verhindert wanneer die zijn onvermogen niet frauduleus heeft georganiseerd en zijn verbintenis niet in verhouding is met zijn inkomsten en zijn vermogen. Voor het overige komt de beoordeling van de feitelijke situatie van de feitelijk samenwonenden toe aan de verwijzende rechter. Daarmee rekening houdend, besluit het Grondwettelijk Hof dat art. 80, derde lid en art. 82, tweede lid Faillissementswet art. 10 en 11 Gw. niet schenden.