Gezondheidsrecht - Esthetische geneeskunde - Reclame - Mandaat ad litem

Met het arrest nr. 1/2016 van 14 januari 2016 verwerpt het Grondwettelijk Hof de beroepen tot vernietiging van art. 177 tot 187 van de wet van 10 april 2014 houdende diverse bepalingen inzake gezondheid. Die bepalingen beogen onder meer de reclame voor esthetische ingrepen aan banden te leggen, rekening houdend met een vroeger arrest van het Hof (nr. 70/2013 van 22 mei 2013). De verzoekende partijen voerden de schending aan van het strafrechtelijk wettigheidsbeginsel, het gelijkheidsbeginsel, de vrijheid van vestiging en het vrij verkeer van diensten en de vrijheid van meningsuiting.

Wat de ontvankelijkheid betreft, oordeelt het Hof dat het mandaat ad litem wettelijk wordt vermoed te bestaan bij de advocaat. Dat vermoeden is weerlegbaar, maar van een verzoekende partij kan niet worden verwacht dat zij bewijst geen mandaat te hebben verleend. Wanneer de advocaten die optreden voor een bepaalde persoon niet aantonen dat zij daadwerkelijk door hem gemandateerd zijn, dient het beroep voor onbestaande te worden gehouden in zoverre het namens die persoon is ingesteld.

p 960 | 1/2016 | | Grondwettelijk Hof