Onderzoeksgerechten - Strafuitvoeringskamers - Zittingen houden in de gevangenis

Met het arrest nr. 3/2016 van 14 januari 2016 verwerpt het Grondwettelijk Hof de grieven van de verzoekende partijen tegen de wet van 25 april 2014 houdende diverse bepalingen betreffende Justitie en de wet van 8 mei 2014 houdende wijziging en coördinatie van diverse wetten inzake Justitie, in zoverre zij de onderzoeksgerechten de mogelijkheid bieden om hun zittingen over de handhaving van de voorlopige hechtenis in de gevangenis te houden en in zoverre zij de strafuitvoeringskamers verplichten, behalve in bepaalde uitzonderingsgevallen, om eveneens zitting te houden in de gevangenis. De scheiding tussen «het hart van de gevangenis» en de zittingszaal van de gevangenis, die zich bevindt in het administratieve gedeelte van de gevangenis, waarborgt dat er geen twijfel ontstaat over het vermoeden van onschuld of de objectieve onpartijdigheid.

Het Grondwettelijk Hof vernietigt wel de bepaling die terugwerkende kracht verleent aan de mogelijkheid voor de onderzoeksgerechten om in de gevangenis zitting te houden. Die terugwerkende kracht heeft geen enkel nut, gelet op de reeds bestaande rechtspraak van het Hof van Cassatie en op het feit dat de parlementaire voorbereiding van de bestreden bepalingen zelf aangaf dat zij geen enkele vernieuwing doorvoerden.

p 960 | 3/2016 | | Grondwettelijk Hof