Afstamming - Erkenning - Vordering tot betwisting door de moeder - Wilsgebrek

In het arrest nr. 126/2015 van 24 september 2015 oordeelt het Grondwettelijk Hof dat art. 330, ยง 1, tweede lid BW geen schending inhoudt van art. 10, 11 en 22 Gw., al dan niet in samenhang gelezen met art. 8 EVRM, in zoverre het bepaalt dat de vordering tot betwisting van de erkenning van het vaderschap ingesteld door de moeder, slechts ontvankelijk is indien zij aantoont dat aan haar toestemming een gebrek kleefde. Wanneer de betrokkene een kind erkent in de wetenschap dat er tussen hen geen biologische band bestaat (zie de vroegere arresten nrs. 139/2014 en 38/2015) of de moeder vrij toestemt in die erkenning waarvan zij weet dat zij leugenachtig is (arrest nr. 126/2015), is dit niet het geval. In dat geval vermocht de wetgever er rekening mee te houden dat de erkenner en de moeder vrij en weloverwogen hebben gehandeld.

p 280 | 126/2015 | | Grondwettelijk Hof