Afstamming - Vordering tot betwisting vaderschap - Biologische vader - Kind - Ontvankelijkheid - Termijn

In arrest nr. 87/2016 van 2 juni 2016 oordeelt het Grondwettelijk Hof dat art. 318, § 2, eerste lid BW geen schending inhoudt van art. 10, 11, 22 en 22bis Gw., al dan niet in samenhang gelezen met art. 8 van EVRM, in zoverre de man die het vaderschap van het kind opeist de vordering tot betwisting van vaderschap moet instellen binnen het jaar na de ontdekking van het feit dat hij de vader is van het kind. In zoverre zij het onderscheidingsvermogen van het kind in aanmerking neemt om het niet toe te staan een vordering tot betwisting van vaderschap in te stellen vóór de leeftijd van twaalf jaar, is de voormelde bepaling verenigbaar met art. 22bis Gw., dat uitdrukkelijk preciseert dat met de mening van het kind rekening wordt gehouden “in overeenstemming met zijn leeftijd en zijn onderscheidingsvermogen”.

p 160 | 87/2016 | | Grondwettelijk Hof