Afstamming - Vaderschap - Erkenning - Vordering tot betwisting door meerderjarig kind - Ontvankelijkheid - Termijn - Recht op identiteit

In arrest nr. 77/2016 van 25 mei 2016 oordeelt het Grondwettelijk Hof dat art. 330, § 1, vierde lid BW art. 10, 11 en 22 Gw. schendt, gelezen in samenhang met art. 8 en 14 EVRM, in zoverre daarin aan het kind ouder dan 22 jaar een termijn wordt opgelegd van één jaar vanaf de ontdekking van het feit dat de persoon die het heeft erkend niet zijn vader is om een vordering tot betwisting van de vaderlijke erkenning in te stellen. Het arrest ligt in het verlengde van de zaak-Boël (arrest nr. 18/2016 van 3 februari 2016) waarin het Hof een soortgelijk oordeel velde m.b.t. de vordering tot betwisting van het vaderschap (art. 318, § 1 BW). Het feit dat art. 318, § 2 en art. 330, § 1, vierde lid BW verschillende aangelegenheden betreffen, neemt niet weg dat zij beide nauw verband houden met het recht op de identiteit van het kind.

p 40 | 77/2016 | | Grondwettelijk Hof