Minnelijke schikking - Verval van de strafvordering - Verruimde minnelijke schikking na het instellen van de strafvordering - Afwezigheid van rechterlijke controle

In zijn arrest nr. 83/2016 van 2 juni 2016 oordeelt het Grondwettelijk Hof dat art. 216bis, § 2 Sv. een schending inhoudt van art. 10 en 11 Gw., gelezen in samenhang met het recht op een eerlijk proces en met het beginsel van de onafhankelijkheid van de rechter, zoals gewaarborgd bij art. 151 Gw., art.6.1 EVRM en art. 14, eerste lid IVBPR, in zoverre het openbaar ministerie wordt gemachtigd om via een minnelijke schikking in strafzaken een einde te maken aan de reeds ingestelde strafvordering, zonder dat er een daadwerkelijke rechterlijke controle bestaat. Volgens het Grondwettelijk Hof houdt art. 216bis, § 2 Sv. echter geen schending in van art. 12, tweede lid Gw., al dan niet in samenhang gelezen met art. 6 EVRM, noch van art. 13 Gw., in zoverre die bepaling het openbaar ministerie een discretionaire bevoegdheid verleent om al dan niet een voorstel tot minnelijke schikking te formuleren, zonder dat een inverdenkinggestelde het recht heeft om een minnelijke regeling af te dwingen en zonder dat het openbaar ministerie verplicht is verantwoording af te leggen voor een weigering om in te gaan op diens voorstel daartoe.

p 40 | 83/2016 | | Grondwettelijk Hof