Arbeidsovereenkomst bedienden – Proeftijd – Maximumduur – Deeltijdse tewerkstelling
In het arrest nr. 134/2017 van 23 november 2017 oordeelt het Grondwettelijk Hof dat art. 67, § 2 Arbeidsovereenkomstenwet, zoals het van kracht was op het ogenblik van de feiten, de artt. 10 en 11 Gw. schendt indien het geïnterpreteerd wordt in die zin dat het bedrag van het jaarloon, dat als criterium dient om de maximumduur van de proeftijd te bepalen, overeenstemt met het werkelijke loon van de bediende, zonder rekening te houden met het feit dat die voltijds of deeltijds werkt. Dezelfde bepaling is niet discriminerend indien zij aldus wordt geïnterpreteerd dat het erin vermelde bedrag van het jaarloon datgene is van een bediende die voltijds werkt en dat ten aanzien van een bediende die deeltijds werkt, dat bedrag datgene is van het jaarloon dat die bediende proportioneel zou hebben gehad indien hij voltijds had gewerkt.