Rechtsmiddelen – Strafzaken – Hoger beroep – Volgappel van het openbaar ministerie – Bijkomende termijn van tien dagen - Berekening

Bij arrest van 29 november 2017 (A.R. P.17.0761.F) oordeelde de Franstalige afdeling van de tweede kamer van het Hof van Cassatie, op eensluidende conclusie van advocaat-generaal D. Vandermeersch, dat de bijkomende termijn van tien dagen waarover het openbaar ministerie in eerste aanleg beschikt om hoger beroep in te stellen nadat de beklaagde of de burgerrechtelijk aansprakelijke partij hoger beroep heeft ingesteld, niet zomaar bij de standaardtermijn van dertig dagen mag worden geteld, zoals tot dusver door de meerderheid van de (Nederlandstalige) rechtsleer werd aangenomen (zie art. 203, §1, tweede lid, Sv., zoals gewijzigd bij art. 88 Wet van 5 februari 2016, zijnde de zogenaamde ‘Potpourri II’). Volgens het Hof van Cassatie begint de bijkomende termijn van tien dagen voor het openbaar ministerie immers te lopen vanaf de dag nadat de beklaagde of de burgerrechtelijk aansprakelijke partij hoger beroep heeft ingesteld. Aldus zal het openbaar ministerie in voorkomend geval, dat wil zeggen afhankelijk van de datum van het hoger beroep van de beklaagde of de burgerrechtelijk aansprakelijke partij, dit hoger beroep nog kunnen volgen door het afleggen van een verklaring ter griffie en het indienen van een verzoekschrift met grieven ter griffie na de standaardtermijn van dertig dagen doch uiterlijk de tiende dag na het instellen van het hoger beroep van de beklaagde of de burgerrechtelijk aansprakelijke partij.

p 679 | P.17.0761.F | | Hof van Cassatie