Op grond van art. 28 Handelshuurwet moeten de rechtsvorderingen tot betaling van de vergoeding wegens uitzetting worden ingesteld binnen een jaar te rekenen van het feit waarop de vordering gegrond is. In het arrest nr. 78/2017 van 15 juni 2017 oordeelt het Grondwettelijk Hof dat die bepaling geen schending inhoudt van de artt. 10 en 11 Gw. in de interpretatie dat zij niet van toepassing is op de rechtsvordering tot betaling van de soortgelijke vergoeding bedoeld in art. 3, ยง 2, vierde lid Woninghuurwet.
Door gebruik te maken van onze diensten, gaat u akkoord met ons gebruik van cookies (Meer weten).