Verjaring – Vijfjarige verjaringstermijn – Gemeente – Vordering tot terugbetaling ten onrechte betaalde wedden
In het arrest nr. 143/2017 van 14 december 2017 stelt het Grondwettelijk Hof een schending vast van de artt. 10 en 11 Gw., niet door art. 2277 BW, maar door het ontbreken van een wetsbepaling die voorziet in een verjaring van de vordering tot terugbetaling van ten onrechte door de gemeenten betaalde wedden en toelagen die niet langer is dan de verjaringstermijn van vijf jaar bepaald in art. 2277 BW of dan de verjaringstermijn die van toepassing is op de vordering tot terugbetaling van wedden en toelagen gericht tegen de ambtenaren van de Staat, een gemeenschap, een gewest of een provincie die zich in dezelfde situatie bevinden. In afwachting van het optreden van de wetgever staat het aan de verwijzende rechter een einde te maken aan de gevolgen van de vastgestelde ongrondwettigheid. Het komt derhalve toe aan de rechtscolleges waarbij de vordering is ingesteld tot terugbetaling van wedden en toelagen die een gemeente ten onrechte heeft betaald, om die te onderwerpen aan een verjaringstermijn van vijf jaar.