Strafrecht – Aanzetten tot terrorisme – Opheffing risicovereiste – Vrijheid van meningsuiting
Met het arrest nr. 31/2018 van 15 maart 2018 vernietigt het Grondwettelijk Hof art. 2, 3°, van de wet van 3 augustus 2016 houdende diverse bepalingen ter bestrijding van terrorisme (III). In art. 140bis Sw., zoals gewijzigd bij de voormelde bepaling, wordt de verspreiding van bepaalde boodschappen of elke andere wijze om ze publiekelijk ter beschikking te stellen met het oogmerk aan te zetten tot het plegen van een terroristisch misdrijf, als een misdrijf aangemerkt, ongeacht of die verspreiding al dan niet een risico inhoudt dat één of meer terroristische misdrijven mogelijk worden gepleegd. De behoefte om de bewijsvoering te vereenvoudigen, verantwoordt niet dat een persoon veroordeeld kan worden tot een gevangenisstraf van vijf tot tien jaar en een geldboete van 100 euro tot 5000 euro voor het aanzetten tot terrorisme, ook wanneer er geen ernstige aanwijzingen zijn dat het risico bestaat dat een terroristisch misdrijf zou kunnen worden gepleegd. De bestreden bepaling is niet noodzakelijk in een democratische samenleving en zij beperkt de vrijheid van meningsuiting op onevenredige wijze.