Wapenwet - Vergunningsvoorwaarden - Behoud van een wapen in het vermogen - Opsporen van overtredingen - Opsporingen ten huize of huiszoekingen

Bij arrest nr. 154/2007 van 19 december 2007 heeft het Grondwettelijk Hof uitspraak gedaan over beroepen tot vernietiging tegen de wet van 8 juni 2006 houdende regeling van economische en individuele activiteiten met wapens.

Art. 11, § 3, 9°, van de bestreden wet bevat een lijst van redenen die, onder de voorwaarden bepaald door de Koning bij een in Ministerraad overlegd besluit, als wettige redenen kunnen worden beschouwd voor de verwerving van een vergunningsplichtig wapen en de daarbij horende munitie. Het bestaan van een dergelijke reden is een van de voorwaarden voor het verkrijgen van de door de bevoegde gouverneur afgegeven vergunning. Het Hof heeft deze bepaling vernietigd in zoverre ze het behoud van een legaal voorhanden wapen in een vermogen niet vermeldt als een wettige reden wanneer de aanvraag tot het verkrijgen van een vergunning tot het voorhanden hebben van een wapen betrekking heeft op een vergunningsplichtig wapen zonder munitie, waarvoor de vergunning tot het voorhanden hebben ervan was verleend of waarvoor een vergunning tot het voorhanden hebben ervan niet was vereist.

Het Hof vernietigde tevens art. 29, § 1, tweede lid, 1°, van de bestreden wet volgens welk ambtenaren die belast zijn met het opsporen en vaststellen van overtredingen van de wapenwet zich te allen tijde toegang mogen verschaffen tot alle plaatsen waar de erkende persorien hun activiteiten uitoefenen. Hoewel, in de context van de bestreden wet, de aard van de opgespoorde overtredingen - die betrekking hebben op het illegaal voorhanden hebben van wapens - volgens het Hof een regeling kan verantwoorden die afwijkt van het gemene recht van de opsporingen ten huize of huiszoekingen, is het ontbreken van elke waarborg - zoals het optreden van een rechter, het onderscheid tussen de beoogde ruimten of de uren van die bezoeken - voor de rechten van de erkende personen kennelijk onevenredig met het nagestreefde doel.

p 966 | 154/2007 | | Grondwettelijk Hof