Vennootschapsrecht – Vordering tegen vennoten – Verjaring – Intermediairs – Advocaten – Beroepsgeheim

Vóór de opheffing van het Wetboek van vennootschappen bij de wet van 23 maart 2019 tot invoering van het Wetboek van vennootschappen en verenigingen en houdende diverse bepalingen, bepaalde artikel 198, § 1, eerste streepje, van het Wetboek van vennootschappen, dat de vijfjarige verjaringstermijn voor rechtsvorderingen tegen vennoten begint te lopen vanaf het verlies van hun hoedanigheid. In arrest nr. 17/2024 van 1 februari 2024 oordeelt het Grondwettelijk Hof dat die bepaling een schending inhoudt van de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in samenhang gelezen met artikel 6, lid 1, van het EVRM, in zoverre het niet in een uitzondering voorziet in geval van het opzettelijk verbergen van verrichtingen door een of meerdere vennoten (zoals dat het geval is voor de rechtsvorderingen tegen de in artikel 198, § 1, vierde streepje, van het hetzelfde wetboek bedoelde personen).

p 1240 | 17/2024 | | Grondwettelijk Hof