Burgerlijk recht – Verjaring – Stuiting – Ingebrekestelling – Precisering van het geëiste bedrag
Om een verjaringsstuitende werking te hebben, moet de ingebrekestelling, indien de schuldvordering betrekking heeft op een geldsom, de verantwoording bevatten van alle bedragen die van de schuldenaar worden geëist, met inbegrip van de schadevergoeding en de verwijlinteresten (artikel 2244, § 2, vierde lid, 4°, van het oud Burgerlijk Wetboek). In arrest nr. 14/2025 van 30 januari 2025 oordeelt het Grondwettelijk Hof dat de vermelde bepaling geen schending inhoudt van de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, vergeleken met een dagvaarding of een verzoekschrift op tegenspraak, die op één provisionele euro mogen zijn beraamd. De wetgever vermocht op legitieme wijze te oordelen dat de ingebrekestelling als wijze voor stuiting, een specifieke behandeling vereist.