Maatschappelijk welzijn - Ontstentenis van beslissing van het OCMW - Aanvang beroepstermijn bij de arbeidsrechtbank - Handvest sociaal verzekerde

In het arrest nr. 35/2008 van 4 maart 2008 heeft het Grondwettelijk Hof geoordeelt dat art. 71, derde lid, van de OCMW-Wet art. 10 en 11 van de Grondwet schendt doordat die bepaling bij het instellen van beroep bij de arbeidsrechtbank op onevenredige wijze afbreuk doet aan het recht van verdediging van de aanvrager van maatschappelijke dienstverlening die geen beslissing van het OCMW heeft ontvangen. Het Hof wijst erop dat art. 23, tweede lid, van het Handvest van de sociaal verzekerde de sociaal verzekerden op wie het van toepassing is, waarborgt dat de beroepstermijn, wanneer geen beslissing is genomen door een van de instellingen waarop het Handvest van toepassing is, pas ingaat «na de vaststelling van het in gebreke blijven van de instelling». Met voormeld art. 23 heeft de wetgever volgens het Hof zijn intentie te kennen gegeven die bepaling op ruime wijze te laten toepassen op alle betrokken domeinen van de sociale zekerheid en zijn wil om impliciet vroegere bepalingen op te heffen die minder gunstig waren voor de sociaal verzekerden. De wetsbepalingen die dateren van na art. 23 van het Handvest van de sociaal verzekerde en die, ten aanzien van de sociaal verzekerden, een minder gunstige regeling invoeren of de invoering daarvan tot gevolg hebben, voeren een verschil in behandeling in dat enkel verenigbaar kan worden geacht met art. 10 en 11 van de Grondwet op voorwaarde dat zij het voorwerp uitmaken van een relevante specifieke verantwoording.

p 1391 | 35/2008 | | Grondwettelijk Hof