Jeugdbescherming - Maatregelen ten aanzien van minderjarigen die worden vervolgd wegens een als misdrijf omschreven feit - Bemiddeling of hersteIgericht groepsoverleg

Bij arrest nr. 50/2008 van 13 maart 2008 heeft het Grondwettelijk Hof uitspraak gedaan over een beroep tot gedeeltelijke vernietiging van sommige bepalingen van de Jeugdbeschermingswet van 8 april 1965, zoals gewijzigd door de wet van 15 mei 2006 en door de wet van 13 juni 2006.

Luidens art. 37bis, § 1, van de Jeugdbeschermingswet van 8 april 1965 kan de rechter of de rechtbank een herstelrechtelijk aanbod van bemiddeling of herstelgericht groepsoverleg doen, op voorwaarde onder meer dat er ernstige aanwijzingen van schuld bestaan en dat de persoon die ervan verdacht wordt een als misdrijf omschreven feit te hebben gepleegd, verklaart zijn betrokkenheid bij het als misdrijf omschreven feit niet te ontkennen. Art. 45quater, § 1, van dezelfde wet stelt dezelfde voorwaarden wanneer de procureur des Konings de persoon die ervan verdacht wordt een als misdrijf omschreven feit te hebben gepleegd, alsook de andere betrokkenen, meedeelt dat zij aan een bemiddeling kunnen deelnemen. Het Grondwettelijk Hof oordeelde dat de beide gestelde voorwaarden een ernstige tekortkoming vertonen ten aanzien van de onpartijdigheid van de rechter, de naleving van het vermoeden van onschuId en het recht om te zwijgen, en heeft de vermelde bepalingen van de Jeugdbeschermingswet gedeeltelijk vernietigd. Het Hof heeft het beroep voor het overige verworpen, onder voorwaarde evenwel van een grondwetconforme interpretatie van verschillende artikelen van de wet van 8 april 1965.

p 1607 | 50/2008 | | Grondwettelijk Hof