Woninghuur - Wet van 26 april 2007 houdende bepalingen inzage de woninghuur - Vonnis met waarde van een schriftelijke huurovereenkomst
In de arresten nrs. 92/2008 en 93/2008 van 26 juni 2008 heeft het Grondwettelijk Hof zich uitgesproken over beroepen tot vernietiging ingesteld door de VZW «Algemeen Eigenaars en Mede-Eigenaarssyndicaat» en anderen, tegen verschillende bepalingen van de wet van 26 april 2007 houdende bepalingen inzake de woninghuur. Het Hof heeft de beroepen verworpen onder voorbehoud van wat is vermeld in de overwegingen in B.11. van het arrest 92/2008 en in B.39. van het arrest 93/2008. In de vermelde overwegingen spreekt het Hof zich uit over het verschil in behandeling tussen, enerzijds, de huurders en verhuurders die een schriftelijke overeenkomst hebben gesloten, en anderzijds, de huurders en verhuurders aan wie de rechter een overeenkomst oplegt door middel van een vonnis dat de waarde van een schriftelijke huurovereenkomst heeft. Zo'n vonnis zou volgens de verzoekers niet noodzakelijkerwijze met de wil van de partijen overeenstemmen, zodat die partijen niet dezelfde rechten en waarborgen zouden genieten als in het geval van een door henzelf gesloten overeenkomst. Volgens het Hof is de taak van de rechter beperkt tot het schriftelijk vastleggen van de rechten en verplichtingen die de partijen mondeling waren overeengekomen, zodat ook hier de wil van de partijen doorslaggevend is om hun respectieve rechten en plichten vast te leggen. Zo begrepen is de bestreden bepaling verenigbaar met het beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie.