Verzekering - Levensverzekering - Rechten van erfgenamen - Voorbehouden gedeelte - Begunstigden van een levensverzekeringsovereenkomst

Op grond van art. 124 van de Wet Landverzekeringsovereenkomst zijn, in geval van overlijden van de verzekeringnemer, de premies die hij heeft betaald, niet aan inbreng of inkorting onderworpen, behalve voor zover het betaalde kennelijk buiten verhouding staat tot zijn vermogenstoestand, in welk geval de inbreng of de inkorting het bedrag van de opeisbare prestaties niet mag overschrijden. In antwoord op een prejudiciƫle vraag gesteld door het Hof van Beroep te Gent, heeft het Grondwettelijk Hof in het arrest nr. 96/2008 van 26 juni 2008 geoordeeld dat art. 124 van de Wet Landverzekeringsovereenkomst art. 10 en 11 G.W. schendt, in zoverre het ertoe leidt dat, in geval van een spaarverrichting door de erflater in de vorm van gemengde levensverzekering, de reserve niet kan worden aangevoerd ten aanzien van het kapitaal. Volgens het Hof bestaat er geen verantwoording om reservataire erfgenamen, begunstigden van een levensverzekeringsovereenkomst, anders te behandelen, wat de inbreng en de inkorting betreft, dan reservataire erfgenamen, begunstigden van een andere vrijgevigheid, zoals een schenking. Het risico van een aantasting van het voorbehouden gedeelte is in beide gevallen niet dermate verschillend dat het een objectieve en redelijke verantwoording zou bieden om, in het eerste geval, de inbreng en de inkorting te beperken tot de gevallen waarin het in het geding zijnde art. 124 Wet Landverzekeringsovereenkomst voorziet.

p 44 | 96/2008 | | Grondwettelijk Hof