Strafvordering - Bijzondere opsporingsmethoden - Observatie en infiltratie - Controle van het vertrouwelijk dossier - Ontstentenis van cassatieberoep

In het arrest nr. 111/2008 van 31 juli 2008 heeft het Grondwettelijk Hof zich uitgesproken over een reeks prejudiciƫle vragen gesteld door het Hof van Cassatie betreffende art. 235ter en art. 416, tweede lid, Sv. Het Hof besliste dat art. 416, tweede lid, Sv. niet verenigbaar is met art. 10 en 11 G.W., omdat deze bepaling niet voorziet in de mogelijkheid tot onmiddellijk cassatieberoep tegen een voorbereidend arrest van de kamer van inbeschuldigingstelling houdende controle, op basis van het vertrouwelijk dossier, van de regelmatigheid van de toepassing van de bijzondere opsporingsmethoden observatie en infiltratie overeenkomstig art. 189ter of art. 235ter Sv., terwijl op grond van art. 416, tweede lid, Sv. wel een onmiddellijk cassatieberoep openstaat tegen de voorbereidende arresten van de kamer van inbeschuldigingstelling houdende controle van de regelmatigheid van de rechtspleging krachtens art. 235bis Sv. In antwoord op een opmerking van de Ministerraad volgens welke het Hof een leemte in de wet kan vaststellen maar niet kan opvullen, antwoordt het Hof dat, indien de leemte zich bevindt in de aan het Hof voorgelegde tekst, het de verwijzende rechter toekomt een einde maken aan de door het Hof vastgestelde ongrondwettigheid, wanneer die vaststelling is uitgedrukt in voldoende precieze en volledige bewoordingen om het mogelijk te maken dat de in het geding zijnde bepaling wordt toegepast met inachtneming van art. 10 en 11 G.W.

p 44 | 111/2008 | | Grondwettelijk Hof