Gerechtskosten - Rechtsplegingsvergoeding - Verhaalbaarheid van de erelonen en de kosten verbonden aan de bijstand van een advocaat

Bij arrest nr. 182/2008 van 18 december 2008 heeft het Grondwettelijk Hof uitspraak gedaan over een reeks beroepen tot vernietiging, ingesteld tegen de wet van 21 april 2007 betreffende de verhaalbaarheid van de erelonen en de kosten verbonden aan de bijstand van een advocaat. De bezwaren van de verzoekers hadden in hoofdzaak betrekking op de verenigbaarheid van de wet met het recht op toegang tot de rechter, op het principe van de forfaitaire bedragen, op de uitsluiting van de vakbondsafgevaardigden uit het toepassingsgebied van de wet, op de gedeeltelijke toepassing van de verhaalbaarheid in strafzaken en op de onmiddellijke toepassing van de wet op de hangende gedingen.

Het Hof heeft de beroepen verworpen, onder voorbehoud van één punt. Luidens het door art. 7 van de bestreden wet ingevoegde art. 1022, vierde lid, Ger.W. wordt, indien de in het ongelijk gestelde partij rechtsbijstand geniet, de rechtsplegingsvergoeding vastgesteld op het door de Koning bepaalde minimum, tenzij in geval van een kennelijk onredelijke situatie. Volgens het Hof moet die bepaling, om grondwetconform te zijn, zo worden geïnterpreteerd dat zij het de rechter mogelijk maakt het bedrag van de rechtsplegingsvergoeding vast te stellen onder het door de Koning bepaalde minimum, en het zelfs op een symbolisch bedrag vast te stellen wanneer hij, met een in het bijzonder op dat punt gemotiveerde beslissing, oordeelt dat het kennelijk onredelijk zou zijn die vergoeding op het door de Koning bepaalde minimum vast te stellen.

p 942 | 182/2008 | 18/12/2008 | Grondwettelijk Hof