Strafuitvoeringsechtbanken - Verschijning in persoon - Verzet

In het arrest nr. 35/2009 van 4 maart 2009 oordeelde het Grondwettelijk Hof dat art. 53, eerste lid, van de wet van 17 mei 2006 betreffende de externe rechtspositie van de veroordeelden tot een vrijheidsstraf en de aan het slachtoffer toegekende rechten in het raam van de strafuitvoeringsmodaliteiten, art. 10 en 11 van de Grondwet schendt, in de interpretatie volgens welke die bepaling aan de veroordeelde een absoluut verbod oplegt om door zijn raadsman te kunnen worden vertegenwoordigd op de zittingen van de strafuitvoeringsrechtbank. Volgens het Hof schendt diezelfde bepaling de art. 10 en 11 van de Grondwet niet in de interpretatie volgens welke de veroordeelde zich niet door zijn raadsman kan laten vertegenwoordigen op een zitting waarop de strafuitvoeringsrechtbank de toekenning van een strafuitvoeringsmodaliteit onderzoekt.

In het arrest nr. 37/2009 van 4 maart 2009 besliste het Hof dat art. 96 van de wet van 17 mei 2006 betreffende de externe rechtspositie van de veroordeelden tot een vrijheidsstraf en de aan het slachtoffer toegekende rechten in het raam van de strafuitvoeringsmodaliteiten art. 10 en 11 van de Grondwet schendt in zoverre het de veroordeeIde die niet is verschenen, niet toestaat verzet aan te tekenen tegen de beslissing van de strafuitvoeringsrechter of van de strafuitvoeringsrechtbank, met betrekking tot de herroeping van een uitvoeringsmodaliteit van zijn straf.

p 1366 | 35/2009 | | Grondwettelijk Hof